• No results found

Het Nederlands in een Nederlands ‘concern’

In document Onze Taal. Jaargang 57 · dbnl (pagina 25-34)

Ir. J.A. Klaassen - Philips International B.V., Eindhoven

In de alledaagse werkelijkheid van een industrieel bedrijf worstelt het Nederlands met twee moeilijkheden. De eerste moeilijkheid is haast. Alles moet gisteren klaar. Schrijven is tijdrovend; men weet dat en probeert zich er zoveel mogelijk aan te onttrekken. Als het absoluut mòèt, gebeurt het in vliegende haast. De tweede moeilijkheid is het Engels. Het Engels is alom tegenwoordig. Binnen Philips is, krachtens besluit van de leiding, Engels de officiële taal. Dat houdt bijvoorbeeld in dat ook in Nederland de meeste interne rapporten, zo goed en zo kwaad als het gaat, in het Engels worden geschreven. Deze rapporten zijn daardoor over de gehele wereld leesbaar - wat een groot voordeel is, gezien het feit dat juist in Nederland naar verhouding veel research en produktontwikkeling plaatsvindt voor fabrieken elders in de wereld. Er is een bijkomend voordeel: men kan ongeremd van de Engelse vakterminologie gebruik maken.

Philips heeft 70.000 medewerkers in Nederland en 12.000 in Nederlandstalig België. Dat is samen een kwart van het totale Philips-personeel. Natuurlijk is de dagelijkse spreektaal van deze medewerkers Nederlands. En natuurlijk wordt er ook wel veel Nederlands geschreven - in correspondentie, in handleidingen, in reclameteksten, in publikaties, in het personeelsblad.

Spelling en terminologie

De voorkeurspelling heeft ook binnen Philips de voorkeur. De Raad van Bestuur heeft in oktober 1955 verzocht ‘bij de Nederlandse bedrijven (...) ter wille van de eenheid de zogenaamde voorkeurspelling te gebruiken’. Toch is er geen sprake van dat bij Philips overal de voorkeurspelling wordt geschreven. Slechts weinigen weten dat dat moet, en nog minder weten hòè dat moet. Men hanteert de woordbeelden die men om zich heen ziet. Het Engels heeft daar vrij veel invloed op, en het gevolg is dat men dikwijls een c schrijft in bastaardwoorden die de Woordenlijst 1954 met een

k schrijft; ik bedoel bijvoorbeeld elektriciteit, elektronica, produkt en akkoord. De c is ook veel praktischer en, mocht er ooit nog eens een spellingherziening komen,

dan ware het te wensen dat de spelling in die zin werd aangepast. In het algemeen: dan ware het te wensen dat ook naar de mening van het bedrijfsleven werd gevraagd. Een ernstig probleem bij het functioneren van het Nederlands in het bedrijf is de vakterminologie. De vaktaal wordt geheel overheerst door het Engels. Dat geldt niet alleen in het computervak, maar ook in de elektronica. De gemiddelde technicus windt zich over dit probleem niet op, maar er zijn toch ook enige weldenkende mensen te vinden wie het aan het hart gaat het Nederlands zo in het Engels ten onder te zien gaan.

Door onze eigen normalisatie-afdeling wordt er veel gedaan aan het opstellen van woordenlijsten met vaktermen. Er zijn lijsten voor technische vakgebieden als

doel van deze lijsten is het vastleggen van een eenduidige terminologie, niet het propageren van Nederlandse termen. Er zijn ook twee terminologische databanken, waarvan de vertaalafdelingen druk gebruik maken. De grootste van de twee, indertijd samen met Siemens opgezet, bevat meer dan 20.000 termen in vijf talen, waaronder Nederlands.

Germanismen verdrongen

Zoals ik u zei, krioelt de vaktaal van Engels. Het gaat niet alleen om zelfstandige naamwoorden, maar ook om werkwoorden. Problemen doen zich voor met de schrijfwijze wanneer deze werkwoorden op Nederlandse wijze vervoegd worden. Bij de werkwoorden printen en plotten ontstaan er in de verleden tijd vormen die niet al te ver van het Nederlandse taaleigen afstaan. Maar wat is de verleden tijd van

saven? Ik ‘savede’? Van inputten? Ik ‘putte in’? Van updaten? Ik ‘datete up’? Voer

voor taalkundigen: woorden die in de spreektaal bestaan, maar niet geschreven kunnen worden. Resumerende: er is dus een bedrijfsstandpunt ten aanzien van spelling en ten aanzien van vakterminologie. In geen van beide gevallen wordt echter een gedragslijn dwingend opgelegd. In vroeger jaren werd er iets meer aandacht besteed aan het gebruik van goed Nederlands binnen de Nederlandse Philipsbedrijven. Er bestond een Interne Taalcommissie die richtlijnen uitgaf in de vorm van een boekje

Het juiste woord, dat waarschuwde voor germanismen. Die werden toen nog als de

grootste bedreiging beschouwd. Sinds een jaar of vijftien zijn deze activiteiten echter geheel tot stilstand gekomen.

Moedertaalonderwijs

Hiermee is de stand van zaken weergegeven betreffende ‘het Nederlands in een Nederlands “concern”’. Zijn wij nu tevreden? Deze voordracht was voor mij een extra aanleiding mijn oor op verschillende plaatsen te luisteren te leggen. En wat ik beluister bij ieder die maar enigermate taalgevoelig is, is een zeker onbehagen.

Citaat

In het buitenland wordt in de regel 25% van alle lessen besteed aan de moedertaal. Daaruit blijkt, dat men daar een groot belang hecht aan de beheersing van de eigen taal. Dat percentage is in Nederland veel lager. In de laatste voorstellen van de WRR zelfs maar 10%, een feitelijke vermindering t.o.v. de huidige praktijk.

Er is een kloof tussen de gewenste niveauverhoging en de uren die beschikbaar komen.

Uit: Levende talen, maandblad van de ‘Vereniging van Leraren in Levende Talen’, septembernummer 1987, blz. 504.

12

Dit onbehagen beluistert men niet alleen bij Philips - men beluistert het in de Nederlandse samenleving. De situatie is op dit punt in ons bedrijf niet zo verschillend van die in geheel Nederland. De essentie van de klacht is: ‘De jonge mensen leren op school niet hoe je correct Nederlands moet schrijven.’ De klacht begint al in de eerste klas van het voortgezet onderwijs en luidt daar dat men bij het onderwijs in het Nederlands geheel van voren af aan moet beginnen. En onlangs sprak een organisatie van hoofdredacteuren van dagbladen uit, dat de leerling-journalisten die van de scholen voor journalistiek komen, het Nederlands niet meer blijken te beheersen.

Vooral het laatste is zorgwekkend. Er zijn namelijk twee groepen die een zeer grote invloed hebben op het taalgebruik in ons land. De ene groep is die der journalisten, wier taal dagelijks in oplagen van honderdduizenden wordt verspreid. De andere groep is die van de leraren in het basisonderwijs, die dagelijks aan honderdduizenden jonge kinderen een goed of verkeerd voorbeeld geven. Als zij het Nederlands niet beheersen, van wie moet de Nederlandse jeugd dan correct leren schrijven?

Top-tien van taalfouten

Ik heb grote aantallen sollicitatiebrieven gelezen, door jonge academici gericht aan de Nederlandse Philipsbedrijven. Er zijn twee hoofdcategorieën fouten tegen het correcte Nederlands in deze brieven. De eerste betreft de spelling. Er is een duidelijk streven bij bijna iedereen, de voorkeurspelling te schrijven. Hierbij glijden echter velen uit - de meesten over het probleem c of k. De tweede hoofdcategorie betreft het niet-aaneenschrijven van samengestelde woorden. Hieraan maken zeer velen zich schuldig.

Mooi en pakkend schrijven is niet iedereen gegeven - het is ongetwijfeld ook een kwestie van talent of men steeds de juiste woorden weet te vinden. Maar correct schrijven kan bijna iedereen leren. Men komt steeds dezelfde fouten tegen. Ik zou er voor u tien kunnen opsommen - een soort Taal-Top-Tien. De leraar die zijn leerlingen deze tien fouten afleert, brengt hen een heel eind op de weg naar correct Nederlands, en bewijst hun daarmee een dienst waar zij hem dankbaar voor zijn. De tijd ontbreekt mij alle tien hits aan u voor te stellen. De ‘hit parade’ begint met nummer tien, om dan geleidelijk op te klimmen naar de grootste sensatie: nummer één! Welnu, nummer tien is in ons geval het chaotische gebruik van leestekens. Het vraagteken na een vraag wordt meestal weggelaten. De volgorde der leestekens bij het gebruik van aanhalingstekens of haakjes is volstrekt willekeurig.

Nummer acht, zeven, zes, enz. moet ik om des tijds wille overslaan. Maar ik kom op een gegeven ogenblik bij nummer twee, de op één na populairste hit: het

De woordvolgorde hier is die van het Engels. Handhaaft men deze, dan zou de correcte Nederlandse schrijfwijze zijn:

het Philips-6-transistor-geheugencel-submicronproces

Beter is een gedeeltelijke omschrijving:

het submicronproces voor de 6-transistor-geheugencel van Philips

Hier hoort ook thuis een schrijfwijze als lange termijn beleid voor langetermijnbeleid (of lange-termijnbeleid of beleid op lange termijn).

Woordgeslacht fout één

En ten slotte kom ik dan bij de tophit: de verwarring van het onzijdige en het

vrouwelijke woordgeslacht. De onzinnige gewoonte om naar onzijdige woorden met zij en haar te verwijzen, grijpt wild om zich heen. Twee citaten - het eerste uit NRC

Handelsblad:

Wolters Samsom heeft gisteren bekend gemaakt dat het haar bod op uitgeverij Kluwer zal verhogen. (NRC Handelsblad 87-07-04)

Bedoeld is:... bekendgemaakt dat het zijn bod op uitgeverij Kluwer zal verhogen. Het tweede citaat is uit de oratie van een hoogleraar in de bedrijfskunde aan de Rijksuniversiteit te Groningen.

Waar legt strategisch management haar grenzen, waarvoor maakt ze zich blind en waar ligt dat dan aan? (oratie Rijksuniversiteit Groningen 87-04-28)

Hier zou - althans taalkundig - moeten staan:

Waar legt strategisch management zijn grenzen, waarvoor maakt het zich blind en waar ligt dat dan aan?

Neemt u mij niet kwalijk dat ik even les heb staan geven. Vroeger kreeg men dit op school; nu moet je er de Jaarbeurs voor afhuren. Wij hopen dat wij bij Philips eenmaal jeugdige sollicitanten binnen zullen krijgen die dit allemaal weer weten. Dat zou een compliment zijn voor het moedertaalonderwijs.

Resolutie

De congresdeelnemers, gelet op de toename van het functioneel analfabetisme, overwegende

dat deze ontwikkeling gevolgen heeft: - voor het vervolgonderwijs

- voor de cultuuroverdracht

- voor de informatie van de burger en dus - voor het functioneren van de democratie

dringen er bij de overheid op aan hoge prioriteit te geven aan het moedertaalonderwijs en het lezen krachtig te bevorderen;

roepen het bedrijfsleven op zich actief in te zetten voor leesbevordering.

Resolutie, aangenomen door de deelnemers aan het congres Leesbevordering van de Nederlandse Boekverkopersbond, Arnhem 3 november 1987.

13

Reacties

Overlijdensadvertenties Jo Daan - Barchem

In het oktobernummer van Onze Taal hebben enkele logische denkers hun hart gelucht: over taal en denken, over zelfdoding, over het ‘onlogisch’ gebruik van om, en over de taal van overlijdensadvertenties. Zij menen dat taal alleen het resultaat van het denkproces moet weergeven, en hechten geen waarde aan de informatie van de omringende tekst, aan het lezen tussen de regels door of aan persoonlijke

formuleringen.

Zo heb ik me op blz. 136 gestoord aan het artikel over de taal van

overlijdensadvertenties. Wie leest die nu op deze manier! Ze zijn belangrijk omdat ze degenen die de overledene gekend hebben, informeren over zijn of haar dood en over de wijze waarop men een passend antwoord op deze informatie kan geven. Je leest de naam, je kijkt of je uit de formulering iets meer kunt opmaken over de wijze van sterven en de houding van de nabestaanden. Het zijn vaak varianten van stereotiepe uitdrukkingswijzen die weinig of niets zeggen, en daarom ben ik soms dankbaar voor een meer persoonlijke uiting, ook al is die op een onhandige manier onder woorden gebracht. Juist in dit geval is de inhoud van de boodschap van meer belang dan de ‘regelmatigheid’ van de taalvorm. Wie op dit soort slakken zout legt, snoert minder taalvaardigen nog meer de mond dan nu al vaak het geval is. Een beter advies dan standaardteksten verspreiden, zou zijn: schrijf het op zoals je het zou willen zeggen. Als mensen dat deden, zouden ze zeker minder syntactische fouten maken.

Foute samentrekking Nico Spilt - Utrecht

Dr. G.E. Booij legt op blz. 148 van het novembernummer 1987 omstandig uit waarom in bepaalde gevallen door anderen afgekeurde samentrekkingen geoorloofd zouden zijn. De heer Booij vindt Amerikaanse en Papoeatalen een geoorloofde

samentrekking. Mijn bezwaar hiertegen is gebaseerd op de ongelijksoortigheid van de beide leden: bij Amerikaanse talen denk ik aan een continent, bij Papoeatalen denk ik aan mensen. Op mijn geestelijke netvlies verschijnt eerst een landkaart en direct daarop een foto van een mens; de in de tekst ingebouwde uitnodiging om deze appels en peren met elkaar te vergelijken stoort mij tijdens het lezen. Dezelfde soort irritatie wordt bij mij opgewekt door een samentrekking als oorlogs- en andere

rampen, doordat iets concreets (oorlog) wordt vergeleken met iets vaags (andere).

Ik ben geen tegenstander van economisch taalgebruik, maar ik vind dat je het bouwen van samentrekkingen tot het uiterste moet beperken. Samentrekkingen als

zwanger- en moederschap en zicht- en tastbaar zijn grammaticaal juist, maar ik zou

ze zelf niet gauw gebruiken. Laat staan dat ik een constructie zou toelaten als dat

Daarom groter dan K.F. Smit - Zeist

Zolang iets een probleem is, of het nu een detail betreft of niet, wordt er naar een oplossing gezocht. Groter dan of groter als is er zo een. Een grensgeval, met andere woorden een roep om duidelijkheid, waar taaldeskundigen een antwoord op moeten vinden. Op school leerde ik dat ‘groter als’ fout is. Een dergelijke uitspraak berust op een autoriteit en die schijnt hier zoek te zijn... Ik wil haar vinden.

De opmerking ‘het taalgebruik laat zich nu eenmaal weinig(!) gelegen liggen aan logische redenering of schoolse grammaticaregels’ (in J. Renkema's Schrijfwijzer) zet mij daar mede toe aan. Evenals de constatering dat sommige taalgebruikers liever

groter als dan groter dan zeggen.

Variatie is uiteraard welkom. Of je nu ‘met’ of ‘op’ vakantie gaat, daar zal niemand zijn hoofd over breken; dat is gewoon een bijzondere eigenaardigheid van (in) onze taal, die begrijpelijk blijft. Maar groter als vind ik geen variatie meer, maar een fout, want een onrecht.

Wij hebben het over: groot - groter - grootst. Er moet iets in de juiste volgorde gezet worden. Dan zeggen we: dit komt eerst, - dit is groot - en dan komt dat - dat is groter. Dat is groter dan dit (dat is groter, dan komt dit). Allebei zijn ze groot, maar deze is eerder groot en dan komt díé.

Dan ordent, zet eenheden achter elkaar, terwijl als een gesteldheid, hoedanigheid,

veronderstelling of voorwaarde aankondigt van dezèlfde eenheid, hetzelfde element. ‘Deze foto is groter als die’ is voor mijn gevoel dan ook niet àf. De spreker had zoiets willen zeggen als: ‘Deze foto is groter als (wanneer, indien, mits) die dichterbij gehouden wordt.’ Als roept verwachting op, duidt op behoefte aan informatie, terwijl

14

5.000 woorden per jaar; hoe doen ze dat?

E.J. van der Spek

Wanneer u zich inschrijft voor een Teleac-cursus Chinees, zult u trots zijn als u na drie maanden intensieve studie en audiovisuele ondersteuning 400 woorden hebt geleerd. Uw kind heeft echter in één maand hetzelfde aantal nieuwe Nederlandse woorden geleerd, zonder daar aanwijsbare moeite voor te doen. De woordenschat van een gemiddelde zestienjarige bestaat uit 40.000 woorden; als we daar eigennamen (van plaatsen en personen) en idiomatische uitdrukkingen bij optellen, komen we op een aantal van 80.000. Om dit indrukwekkende aantal te bereiken moeten kinderen gemiddeld dertien woorden per dag leren, zestien jaar lang. Hoe pakken ze dat aan? In de Scientific American (september 1987) proberen George A. Miller en Patricia M. Gildea een antwoord op deze vraag te geven. Het blijkt bij het leren van woorden om twee dingen te gaan: het herkennen en isoleren van een concept en het verbinden van een vaste woordvorm aan dat concept. Dit valt af te leiden uit een onderzoek waarin nagegaan werd hoe driejarige kinderen kleurnamen leren. Allereerst werd vastgesteld dat de kinderen een bepaalde kleur, olijfgroen, niet kenden. Vervolgens leerden ze een willekeurige aanduiding, ‘chromium’, voor deze kleur. De onderzoekers verfden een dienblad blauw en een ander olijfgroen, en vroegen de kinderen het ‘chromium’ blad aan te geven (‘niet het blauwe, het chromium’). Een week later moesten de kinderen opnieuw de namen van verschillende kleuren geven. Toen ze olijfgroen te zien kregen, aarzelden ze: hoewel ze zich de term ‘chromium’ niet konden herinneren, wisten ze wel dat dit een kleur was met een eigen naam.

Leerproces

Kinderen hebben snel door in welk betekenisveld een woord thuishoort: na één keer ‘chromium’ gehoord te hebben, weten ze dat het een kleuraanduiding is. Veel langer doen ze erover om de onderlinge verschillen tussen woorden in een veld te leren. Dit tweede proces levert ook voor volwassenen problemen op: we weten dat ultramarijn een kleur is, maar alleen schilders en postzegelverzamelaars weten welke kleur het precies is. Kinderen maken dan ook vaak fouten met de exacte toepassing van een aanduiding: ze noemen bijvoorbeeld een tomaat een appel, omdat het in beide gevallen gaat om een vrucht die rond, rood en van een bepaalde grootte is. De significante verschillen (verschil in smaak, samenstelling e.d.) moeten ze dan nog leren.

Het leerproces dat hierboven werd aangeduid, passen kinderen toe tot ze naar school gaan: ze leren woorden door te zien hoe die door hun omgeving gebruikt worden en door het geleerde zelf toe te passen. De eerste schooljaren komt daar nog weinig verandering in; de nadruk ligt dan op het leren lezen en schrijven van vertrouwde woorden. Vanaf de vierde klas komen ze echter gedrukte woorden tegen die ze nog niet kennen. Die woorden kunnen niet stuk voor stuk onderwezen worden; daar is gewoon te weinig tijd voor. Ook kunnen kinderen niet hun oude leerstrategie toepassen, want veel woorden die ze vanaf nu gaan leren, komen alleen in (school)boeken voor.

Kinderen zijn daarom voor een groot deel afhankelijk van wat ze lezen: geschreven taal vervangt gesproken taal als bron van nieuwe woorden. De context van de zin vervangt nu de situatie waarin het woord gebruikt wordt. Woorden leren door na te gaan hoe ze in een context gebruikt worden, werkt wel, maar het kost tijd: sommige contexten geven weinig informatie over een nieuw woord, en bovendien moeten kinderen veel lezen om voldoende nieuwe woorden tegen te komen. De auteurs schatten dat een kind dat vijftig minuten per dag leest, in een jaar 1000 nieuwe woorden leert. Dat is dus niet genoeg.

Falende woordenboeken

Behalve door te lezen kunnen kinderen ook hun woordenschat vergroten door te werken met woordenboeken. Ze moeten dan bijvoorbeeld een woord opzoeken in een woordenboek en er een zin mee maken. Tijdverspilling volgens de schrijvers. Ze geven voorbeelden van zinnen die op zo'n manier ontstaan, zoals:

‘Mijn ouders en ik correleren, want zonder hen zou ik er niet zijn’ (= ‘in een wederzijdse betrekking staan’). ‘De muizen hebben het brood geërodeerd’ (woordenboek: ‘wegbijten, wegknagen’).

Uit deze zinnen blijkt dat kinderen de nieuwe woorden niet echt leren. Ze zoeken een vertrouwd element in een woordenboekdefinitie, maken vervolgens een zin met dat vertrouwde element en zetten daar het moeilijke woord voor in de plaats. Ook het werken met modelzinnen (waarbij kinderen een informatief voorbeeld in plaats van een woordenboekomschrijving krijgen aangeboden) brengt weinig verandering in deze strategie.

Bij het leren van woorden speelt het volgende dilemma een rol: kinderen leren een nieuw woord het best als ze gemotiveerd zijn, bijvoorbeeld doordat ze tijdens het lezen een bepaalde passage zonder dat woord niet kunnen volgen. Een woordenboek

In document Onze Taal. Jaargang 57 · dbnl (pagina 25-34)