• No results found

Vraag en antwoord Vreemde woorden

In document Onze Taal. Jaargang 57 · dbnl (pagina 70-74)

Redactie Onze Taal

Het Genootschap Onze Taal werd in de jaren dertig opgericht om het gebruik van woorden uit andere talen, vooral uit het Duits, tegen te gaan. Al sinds de jaren vijftig krijgt dat doel niet meer zoveel aandacht in dit blad. Men vond andere taalproblemen ernstiger, en de gesmade vreemde woorden bleken bij nader inzien ook voordelen te hebben. Renkema noemt er in zijn Schrijfwijzer zes. Bakker komt in het

mei-nummer 1986 tot maar liefst tien redenen om in bepaalde situaties aan het vreemde woord de voorkeur te geven.

We kunnen daar nog een algemene opmerking aan toevoegen: sprekers gaan opportunistisch te werk. Niemand doet zijn mond open om er slechter van te worden. Wie een (buitenlandse) taalvorm kiest, zal dat doen omdat hij denkt dat die het geschiktst is. De agressieve metaforiek in termen voor leenwoorden als insluipsel,

indringer, infiltratie, Engelse ziekte werkt in dit opzicht verhullend. Was dit een

ander artikel in een ander blad geweest, dan had de term ‘paying guests’ voor de hand gelegen. De term leenwoord is om nog een reden misleidend: gewone taalgebruikers ontlenen zelden of nooit een woord aan een andere taal; ze nemen zo'n woord over van andere Nederlanders.

Ondergang van onze taal?

Renkema en Bakker zien voornamelijk de zonnige zijde van de leenwoorden. We weten niet hoeveel van onze leden deze zienswijze delen. We vermoeden dat velen zich scharen achter de opvatting, verwoord door enkele medeleden op de laatste jaarvergadering, dat we ons tegen de springvloed van leenwoorden, nu uit het Engels, te weer moeten stellen. Dat blijkt uit enkele artikelen in recente nummers van Onze Taal en uit de grote hoeveelheid Engelse leenwoorden die als wanwoorden ingezonden werden (zie Onze Taal 1987, blz. 50-51).

De toonzetting waarin deze bezwaren aangevoerd worden, is vaak emotioneel, wat tot gevolg heeft dat men de toevloed van Engelse woorden als een fase ziet van een ontwikkeling die overbiddelijk zal leiden tot de totale ondergang van onze taal. Ten onrechte. Wie meent dat het Nederlands echt nog wel kansen heeft, kan daarvoor ten minste twee argumenten aanvoeren. Ten eerste: het Nederlands heeft eerder aan de dreiging van andere talen het hoofd geboden. Er zijn tijden geweest dat onze taal doorspekt was met Franse woorden. Vele daarvan zijn verdwenen, andere zijn zo vernederlandst dat niemand ze meer als Frans herkent: vork en krek bijvoorbeeld. Verder maken we dankbaar gebruik van evalueren en honderden andere werkwoorden op -eren.

Daarna kwam de Duitse invasie. Men denkt wel eens dat germanismen wèl een poot aan de grond hebben gekregen. Dat zou kunnen blijken uit Battus' vermakelijke stuk ‘Germanismen revisited’, met louter germanismen die gewonnen hebben, bijvoorbeeld

Uit de lijsten met germanismen die in de eerste jaren in Onze Taal verschenen, blijkt echter dat de meeste nog spoorlozer zijn verdwenen dan de gallicismen, bijvoorbeeld

aanstrengen, eigendommelijk, keelkop. Wie denkt dat het met de anglicismen anders

zal lopen, moet daarvoor goede redenen hebben.

Van corner naar hoekschop

Het tweede argument om te blijven vertrouwen in het Nederlands putten we uit de veerkracht die onze taal al ten opzichte van anglicismen hééft getoond. Het Engels is al sinds het midden van de vorige eeuw gezaghebbend, zeker in de sport en de sociale beweging. Uit oudere beschouwingen over anglicismen, bijvoorbeeld de verhandelingen van De Vooys uit 1914 en 1951 en het (Engelstalige!) boekje van Zandvoort uit 1964, blijkt dat telkens het volgende gebeurt: met het nieuwe sociale fenomeen verschijnen in onze taal veel Engelse woorden die daarop betrekking hebben. Daarna zien we de Nederlandse woorden op kousevoeten terugkeren. Dat is met straiken (‘staken’), lockout (‘uitsluiten’) en sit-downstaking

(‘langzaamaanactie’) gebeurd. De Vooys herinnert zich dat hij als scholier in de jaren tachtig van de vorige eeuw alleen match, referee, umpire, scoren, off-side, corner,

free kick en penalty gebruikte. Al na enkele jaren moesten referee en offside het veld

ruimen voor scheids(rechter) en buitenspel. Naarmate de voetbalsport in bredere lagen van de bevolking beoefend werd, kwamen daar strafschop, vrije trap en

hoekschop bij.

Hoe die veerkracht van onze taal verklaard moet worden, is niet helemaal duidelijk. Misschien speelt de onzekerheid over de juiste uitspraak van de Engelse woorden een rol. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat er eerst een internationale, bijdetijdse glans van nieuwe anglicismen afstraalt. Zo gauw bredere lagen van de bevolking die woorden kennen, en de begrippen waarvoor ze staan gewoon zijn geworden, wordt die glans als niet passend ervaren. Tot voor enkele jaren spraken de bezitters van een huiscomputer van keyboard en file. Dat wordt in toenemende mate weer gewoon toetsenbord en bestand.

Bjoeoettifoel

Kortom, wie zich verzet tegen anglicismen, strijdt niet een bij voorbaat verloren strijd. Integendeel, het kan zinvol zijn de natuurlijke veerkracht van onze taal te vergroten door middel van beleid. Welke insluipsels verdienen dan vooral afkeuring?

Om die vraag te beantwoorden moeten we enkele soorten vreemde woorden onderscheiden. Een leenwoord is een woordvorm die uit een andere taal is

overgenomen (image) of samengesteld is uit onderdelen uit een andere taal (tearoom). Leenwoorden kunnen bezwaarlijk zijn: ze maken de spreker onzeker. Die onzekerheid begint al in de box. Heet Berts vriendje in Sesamstraat nu Urnie of Ernie? Wat is de ‘correcte’ uitspraak van het Nederlandse weekend? Die bungelt ergens tussen het overdone (oovurdonnu?) [oewiiiekendu] en [wiekent] in. Uitspraakverschillen houden

31

band met verschillen in status van het benoemde: er gaapt een kloof tussen [piepeltjes] en [bjoeoettifoel piiiepul]. Kortom, er zijn zoveel meer mogelijkheden om fouten met leenwoorden te maken dan met inheemse woorden. Voor leerlingen die de systematiek van onze spelling nog onder de knie moeten krijgen, zijn de leenwoorden een ramp. Waarom staat boven het bed van Urnie een E? Waarom schrijf je niet

pooster en spree? Dat lijken ons goede argumenten om alleen leenwoorden toe te

laten als het niet anders kan, bijvoorbeeld omdat er geen goede Nederlandse woorden voor bestaan.

Bastaardwoorden verdienen een mildere behandeling. Dat zijn oudere leenwoorden

die wat spelling en uitspraak betreft in de loop der tijden vernederlandst zijn. Juist door die verbastering hebben woorden als joggen (met [j] en [g] uitgesproken) hier burgerrecht gekregen.

Malle blijfverszak

Een andere mengvorm is het hybridische woord, dat bestaat uit een buitenlands en Nederlands stukje (designgebied, koffie-inn, praatshow). We hebben de indruk dat velen deze woorden bezwaarlijk vinden, misschien wel om de esthetische reden dat taalvermenging in een woord wat al te duidelijk in het oog springt.

Een leenproces is het gebruik van buitenlandse woordbouwregels om Nederlandse woorden samen te stellen. Het Duits koppelt moeiteloos een bijvoeglijk naamwoord aan een zelfstandig naamwoord. Wanneer dergelijke koppelingen in het Nederlands worden toegepast, krijgen we de twijfelachtige grootstad en kleinmeubelen. Volgens sommige deskundigen is dit type samenstelling namelijk in het Nederlands veel minder goed mogelijk. De strijd tegen grootstad en consorten werd gemotiveerd door het idee dat dergelijke woorden het natuurlijke besef van onze taalregels zouden verzwakken. Engelse invloed bij het leenproces is niet zo makkelijk vast te stellen, doordat die taal vergeleken met de onze juist minder van samenstellingen gebruik maakt. Een voorbeeld is wel die blijfverszak waarin de kaas verpakt wordt. Moeten we dergelijke woorden afkeuren? Dat willen we best doen, maar het lijkt ons een beetje te veel eer voor die malle blijfverszak om ons er echt druk over te maken. We denken dat het taalgevoel op eigen kracht het woord zal uitbannen.

Semantische ontlening maakt onze taal wèl onduidelijk. Deze vorm van ontlening

komt voor bij woordvormen die zowel in het Engels als in het Nederlands bestaan, maar een verschillende betekenis hebben. De Nederlandse vorm wordt dan gebruikt met de buitenlandse betekenis. Een beroemd voorbeeld is het germanisme afbouwen, ‘verminderen’. Bekende anglicistische semantische ontleningen zijn controleren, ‘gezag uitoefenen’, discipline, ‘vak’, filosofie, ‘plannetje, idee’. W. van der Kraan signaleerde onlangs een reeks nieuwe gevallen in Onze Taal 7/8 1986, blz. 105. Semantische ontlening leidt echt tot misverstanden. Laatst zei iemand me dat hij de hele dag interviews had. Ik knikte vol ontzag, maar hij bedoelde dat hij

Het is overigens vaak helemaal niet duidelijk dat we met een semantische ontlening te maken hebben. Zo wordt mild, ‘zwak, matig’ in plaats van ‘weldadig’ wel eens als leenbetekenis beschouwd. Maar wie meent dat de eerstgenoemde betekenis er zonder hulp van het Engels is bijgekomen, kan daarvoor goede redenen aanvoeren.

Bestrijding in stappen

Welke ontwikkelingen in onze taal zijn het meest ongewenst? Onzes inziens is het verstandig díé vormen eerst te bestrijden, die vroeg of laat wel tot misverstanden aanleiding mòeten geven: de semantische ontleningen dus. Vervolgens de vormen die voor sprekers en taalleerders extra moeilijk zijn: de overbodige leenwoorden. Dan komt het vanzelf wel goed met de andere soorten vreemde woorden.

Zure regen: niet zuur, geen regen

J. Gosler - Den Haag

Iedereen kent de term zure regen en stelt zich er iets bij voor. Voor de meesten is het gewoon verontreinigde regen. Sommigen weten dat zuur slaat op de zuurgraad van dit regenwater, die veel hoger is dan van normaal hemelwater.

In de grote Van Dale (1984) vindt men de volgende omschrijving (onder regen): ‘zure regen: regen waarin door luchtverontreiniging zwaveldioxyde is opgenomen en die zeer schadelijk is voor de ecologie’. (De definitie van zure regen onder zuur luidt overigens weer heel anders.)

Deze definitie legt een behoorlijke beperking op. Intussen heeft de term geleidelijk een andere inhoud gekregen, vooral in het taalgebruik van ambtenaren. Dat zure regen ook ruimer kan worden opgevat, blijkt uit een brochure van het ministerie van VROM (maart 1985), waarin wordt gesteld dat zure regen eigenlijk een benaming is die het probleem niet volledig weergeeft. Het feitelijke probleem is de verzuring van het milieu, door het neerslaan van verontreinigende stoffen uit de lucht. Deze stoffen kunnen zowel in droge vorm neerslaan als in natte vorm, dus opgelost in regen, hagel, mist en dauwdruppels.

Een jaar later (medio 1986) voegt VROM nog een uitbreiding aan het begrip toe, namelijk: ‘fotochemische luchtverontreiniging’ die (niet zure) schadelijke stoffen oplevert. In een advertentie (april 1986) verklaart het ministerie: ‘Deze luchtvervuiling vatten we samen onder het begrip zure regen.’ We zijn er nu dus achter, dat ‘zure regen’ niet alleen regen is, maar dat het hier ook droge stoffen betreft. Deze stoffen behoeven zelfs niet zuur te zijn! Voorts blijkt het niet alleen regen te betreffen, maar ook hagel, mist, dauwdruppels en andere vormen van neerslag. Het behoeft zelfs geen neerslag te betreffen!

Van Dale Lexicografie laat ons weten, dat de volgende druk zich waarschijnlijk zal aanpassen aan de ‘algemene opvatting’.

En zo is (een vorm van) luchtvervuiling dan uiteindelijk geworden (of moet het zijn: verworden?) tot zure regen. Terecht?

32

Het Lyrisch Lab

In document Onze Taal. Jaargang 57 · dbnl (pagina 70-74)