• No results found

Een pleidooi voor een taalprogramma

In document Onze Taal. Jaargang 57 · dbnl (pagina 133-138)

J.J.C.T. Aarts - neerlandicus-tekstschrijver, Maastricht

Als het om taalkwesties gaat, zijn Nederlanders een raar volk. Enerzijds laaien de emoties hoog op als spellingkwesties of het nut van grammatica-onderwijs ter sprake komen; anderzijds wordt er in de media bijzonder weinig aandacht besteed aan taal. Het blijft veelal bij een enkele kranterubriek of een klein item in een

TV-actualiteitenprogramma naar aanleiding van bijvoorbeeld het verschijnen van de ANS of de driedelige Van Dale. Uitzonderingen zijn radioprogramma's als ‘Wat een taal’ en de TV-programma's van de RVU (bijv. ‘Taaltuin’). Als taal zo belangrijk is - en wie zou dat durven ontkennen? - waarom doet de televisie er dan zo weinig aan? Waarom is er geen taalprogramma op de televisie?

Ik vind het om twee redenen van groot belang om op de televisie aandacht aan de Nederlandse taal te besteden:

1) recent onderzoek toont aan dat steeds meer mensen taalproblemen hebben: van de basisschoolverlaters is 7% als functioneel analfabeet te beschouwen, mavo-gediplomeerden hebben grote moeite met brieven schrijven,

brugklasleerlingen maken veel spelfouten, enz. De televisie heeft een taak op dit gebied: waarom wel informatieve programma's over film, ballet, schilderkunst e.d., waarom niet over taal? Iets agressiever gezegd: als de passieve kijkcultuur een van de oorzaken is van de taalproblemen, dan heeft de televisie de dure plicht iets goed te maken!

2) taal kan een programma opleveren dat ook visueel boeiend is. Wie zich nog herinnert hoe Jules Deelder en anderen onder de goedbedoelde leiding van Sonja Barend discussieerden over spellingverandering, weet wat ik bedoel: door emoties overmenst vielen voor- en tegenstanders elkaar bijna lijfelijk aan. De intellectuele diepgang leed daar wel onder, maar het was een boeiend kijkspel!

Onderwerpen

Waarover zou zo'n programma moeten gaan? Onderwerpen zijn er genoeg. Ik zal er enkele noemen, maar iedereen zal het lijstje moeiteloos kunnen uitbreiden. Daarna zal ik één onderwerp gedetailleerd uitwerken.

1. Spellingproblemen: het Groene Boekje; moet de spelling vereenvoudigd worden; hoe zit het bij andere talen; hoe belangrijk is spelling eigenlijk; maak je met een sollicitatiebrief met fouten inderdaad minder kans?

2. Taalverarming: wat zijn de oorzaken ervan; om welke problemen gaat het; wat kunnen we eraan doen?

3. Woordenboeken: de driedelige Van Dale kreeg bij zijn verschijnen opvallend veel publiciteit, maar dat was zeer kortstondig en oppervlakkig. Het absolute gezag dat aan woordenboeken wordt toegekend, mag best eens ter discussie

nog lezen dat ze zich met domme zaken bezighielden. Waarom is het WNT nog niet klaar, en hoe gaat een lexicograaf te werk?

4. Dialect en taal: het Fries een taal, het Limburgs een dialect? Overal spelen taalpolitieke kwesties, niet alleen in de Voerstreek.

5. Etymologie: waar onze woorden vandaan komen; invloeden van Latijn en Grieks. Nog ruimer gezien: purismen; goed of fout Nederlands; het oprukken van het Engels, enz.

De ANS

Het programma moet in deze opzet voor leken begrijpelijke en interessante informatie verschaffen, maar kan gerust ook kritisch van toon zijn: laat taalkundigen maar eens rekenschap afleggen van wat ze (vaak op kosten van de belastingbetaler) aan het doen zijn! Ter verduidelijking: de ANS.

In De Nieuwe Taalgids is een serie artikelen verschenen over dit werk. Interessant in dit kader is vooral de reden waarom de redactie dat deed. Ik citeer uit het

septembernummer 1986:

‘Het verschijnen van de ANS, de Algemene Nederlandse Spraakkunst, was nieuws. De nieuwsmedia reageerden er onmiddellijk op. In de golf van publiciteit werden de verkoopcijfers omhoog gestuwd, vermoedelijk door de in taalkundige kringen zo vaak genegeerde behoefte van de maatschappij aan een gezaghebbend standaardwerk op het gebied van de taal. Naast Van Dale verscheen vrij plotseling de ANS met een dikte die goed oogt en betrouwbaarheid uitstraalt. Het vergt een studie apart om na te gaan waarom de ANS zo populair werd bij niet-taalkundigen.’

Van de artikelen die inmiddels verschenen zijn, is de strekking: de ANS is zo niet mislukt dan toch in goede bedoelingen blijven steken. Vooral de artikelen van Smits (sept. '86) en Zonneveld (jan. '87) zijn zeer negatief. Zelden heb ik in dit anders zo bedaagde en rustige tijdschrift zulke vernietigende recensies gelezen.

Hoe zit het overigens met de veronderstelde populariteit van de ANS? Staat het boek links en rechts op de boekenplanken stoffig te worden of wordt het door vele mensen actief gebruikt?

Ik vrees dat het eerste het geval is. Met een werkgroepje van Tilburgse studenten heeft Smits een onderzoekje verricht naar het werkelijke gebruik van de ANS.

De ANS zelf zegt zich te richten op studenten en docenten Nederlands, docenten in andere vakken, onderwijzers, journalisten, redacteuren en alle anderen die het Nederlands op verantwoorde wijze willen hanteren (blz. 10-11).

Volgens deze kleine enquête echter hoeft men zich over de werkelijke gebruikers geen illusies te maken, immers: bij vrijwel alle niet-educatieve instellingen waar geïnformeerd werd, was de ANS onbekend of werd het boek niet gebruikt. Bij voorlichtingsdiensten van de overheid is de ANS vrijwel volledig onbekend; kranteredacties hebben de ANS wel, maar gebruiken haar nooit; uitzonderingen zijn de Nationale Ombudsman, die er regelmatig gebruik van maakt, en de

zal het ANP-rapport de ANS nu wel verdrongen hebben). Bij de benaderde onderwijsinstellingen

59

bleek iets meer dan de helft een ANS te bezitten. De docenten Nederlands in het buitenland bleken allen de ANS aangeschaft te hebben, waar echter weer bij gezegd werd dat ze hem zelf wel of wel eens gebruikten, maar de studenten in het geheel niet. De conclusie van dit onderzoekje was dan ook: de rol van de ANS blijft grotendeels beperkt tot de onderwijssector. Als ik hierbij bedenk dat de ANS naar mijn eigen ervaring niet of weinig gebruikt wordt in het bedrijfsleven (toch ook een belangrijke doelgroep) en dat de uitgeverij nu wel heel nadrukkelijk reclame voor de ANS maakt (ik heb zelf al vele malen een fraaie folder mogen ontvangen), dan bekruipt mij het bange vermoeden dat het project-ANS niet geworden is wat het had moeten zijn: een grondige, helder opgezette taalvraagbaak voor iedereen die het Nederlands een warm hart toedraagt.

Een tegenvaller dus. Reden genoeg voor actieve en kritische TV. journalisten om er eens een ietwat diepgravender programma aan te wijden?

Gulden middenweg

Geen oppervlakkig amusement, wel een programma waaraan taalkundigen meewerken. Dat is geen overbodige opmerking, want op het gebied van taal acht elke Nederlander zich nu eenmaal deskundig.

Serieuze onderwerpen mogen best enige inspanning van de kijker vergen: er is een gulden middenweg mogelijk tussen zware programma's als VPRO's ‘Denktank’ en een pretentieloos spelletjesprogramma als de KRO-kwis ‘Cijfers en letters’. Amusement in de vorm van een luchtig intermezzo kan geen kwaad, integendeel. Wel moet het ter zake zijn en professioneel gebracht worden. Een goed voorbeeld is het VARA-programma ‘Twee voor twaalf’, dat jarenlang zeer populair was en dat de Nederlandse taalschat heeft verrijkt met de uitdrukking ‘dat zoeken we op’: informatief, serieus, en grafisch mooi in beeld gebracht door studenten van de Rietveld-academie.

Dramatisering van toepasselijke verhalen (bijv. ‘Het Woord’ van Carmiggelt) zou ook een fraai intermezzo kunnen opleveren: cabaretiers kunnen ingeschakeld worden om duidelijk te maken dat taal ook heel grappig kan zijn. Kortom: mogelijkheden genoeg.

Programmamakers en taalkundigen nodig ik daarom uit eens na te denken over een programma dat serieus inspeelt op de nieuwsgierigheid van veel mensen naar allerlei wetenswaardigheden over taal, dat een kritische toon niet schuwt en dat gebracht wordt op een afwisselende en boeiende wijze. Als dat met een tijdschrift kan (het blad dat u nu leest, is daarvan wel het beste bewijs), zou dat dan niet met een medium als televisie kunnen?

Taalrubrieken

J.G.A. Thijs in Trouw

Invalleidinggevende en crematist zijn woordgedrochten. Pinksteren, hier en daar in

ons land ook wel pinxten of sinksen geheten, is niet meer dan een soort telwoord. Het betekent: vijftigste. Pinksteren is de vijftigste dag na Pasen. Wat is een

penariepitje? Dat is heel letterlijk een pitje dat je aansteekt als je in de penarie zit.

Mensen die bidden of mediteren, steken soms zo'n kaarsje aan. Twee

negentiende-eeuwse benamingen voor bakkebaarden, de begroeiingen die ‘zo weelderig neerhangen van naast het oor tot het achtereinde van de onderkaak’, zijn

koteletten en favoris. ‘Hollands vlag, je bent mijn glorie’, ‘En je Hollandsch hart

wordt wee’. Dit zijn twee regels uit een oud liedje, waaruit blijkt dat Hollands en

Hollandsch vroeger op een verschillende manier gespeld werden. Hollands is de

tweede naamval van het zelfstandig naamwoord Holland, en Hollandsch is een bijvoeglijk naamwoord. Wist u dat in studententaal in de negentiende eeuw een

dictator een professor was die weinig doceerde maar veel dicteerde?

Deze en andere wetenswaardigheden hebben we gevonden in stukjes van J.G.A. Thijs. Hij schrijft iedere zaterdag in Trouw een kwart pagina vol. Hij speurt in het verleden, mijmert over alledaagse dingen en vertelt zijn persoonlijke ervaringen. Ook literaire zaken passeren de revue. Zo treffen we bijvoorbeeld regelmatig citaten uit gedichtjes aan. In de meeste stukjes wordt op een of andere manier aandacht besteed aan taal. Díe stukjes zijn voor ons interessant.

Van mei tot half augustus 1987 hebben we de artikeltjes van Thijs verzameld. We geven nog twee voorbeelden daaruit. Het stukje Gebekvecht gaat onder meer over de vervoeging van samengestelde werkwoorden. Thijs liep eens langs een

zweefvliegveld en vroeg zich af hoe het zat: zweefvliegen, zweefvlogen,

zweefgevlogen, zweefvliegden, gezweefvliegd, aan 't zweefvliegen? Om dit probleem op te lossen dook hij in de boeken. Van Dale vervoegt zweefvliegen gewoon als een ‘regelmatig’ werkwoord: ze zweefvliegden, ze hebben gezweefvliegd. De ANS, de Algemene Nederlandse Spraakkunst, voegt hieraan toe dat andere vormen dan de infinitief meestal worden vermeden.

In een ander artikeltje verbaast Thijs zich over ‘het wonderlijke spelletje’ dat de Nederlandse taal speelt met ei, ij en y. ‘Flarden van herinneringen schieten door me heen, aan wonderlijke dingen waarover ik las.’ In een uitgave uit de jaren twintig van Gorters Een klein heldendicht staat over ‘een jonge arbeidster’ dat zij ‘wijfe-lend’ op een steen ging zitten (...).’

In het vorige nummer bespraken we de taalartikeltjes van Hamans in NRC Handelsblad. Daarin worden taalkundige kwesties echt besproken en uitgediept. Thijs doet dat niet, maar dat is ook niet zijn bedoeling. Op een anekdotische manier schrijft hij over allerlei dingen, waaronder veel over taal.

60

Debatwedstrijden

In document Onze Taal. Jaargang 57 · dbnl (pagina 133-138)