• No results found

Willem Hendrikx - Amsterdam

In document Onze Taal. Jaargang 57 · dbnl (pagina 168-172)

Neerzenveeger, geldenzeul; ROMMELWINKLENhantschoenkat;

Armenduivelsvellenbeul; Kreuplenboschjaght, -brak en brat;

Paddenviller, aepenvlooi; Snoffelgier, en drekroerzwyn; Narrennors, en schuimmaetsschooi; Bobberuin, en reuzenschyn; Vroegbedorven lightevink! Knuppelvoerder, kunggeraes;

Almansvrage: welk een dingk? Zakpypspeeler, leurefaes:

Vroeger konden ze er ook wat van. Medelijden hoeven we niet te hebben met het slachtoffer van deze scheldkanonnade: Jacob Campo Weyerman. Hij had zelf zijn pen ook vaak genoeg in de gal gedoopt.

De schrijver van bovenstaande literaire fusillade, dominee Pieter Poeraet, rekende hier in 1733 af met zijn oude vijand. Weyerman (1677-1747) behoorde tot de betere

satirische schrijvers van de 18e eeuw. Het lukte hem om al scheldende een fors aantal mensen, waaronder Poeraet, tegen zich in het harnas te jagen. Bij Weyerman is het schelden een literaire stijlvorm, die soms voor de hedendaagse lezer moeilijk te doorgronden is:

Zal ik den Leezer een kleyn inzigt geeven in den tegenwoordige toestant van Goore Jan, een Lmgenaar by gebroed, en een Abderiet by aanneeming des kinds, wiens keukenmeyd thans een maklyk leeven leyd, en zo min wort gebruykt als een barbier op een onbewoont eyland.

Scheldpuzzel

Zelden noemt hij de werkelijke naam van het slachtoffer, maar deze vernietigende omschrijving is zo opgebouwd dat de 18e-eeuwer precies wist over wie het ging. Dit geeft ook de moeilijkheid aan voor de moderne lezer van Weyermans werk, die immers niet hetzelfde referentiekader heeft. Pas na archief- en bibliotheekbezoek weet hij dat met ‘Goore Jan’ Jan van Goor wordt bedoeld, geboren in Linge en werkzaam in Breda. Abdera is een anagram van Breda. En wie bekend is met de scheldterminologie van Weyerman, weet dat zijn ‘keukenmeyd’ zijn vrouw moet zijn. Het laatste gedeelte van de omschrijving is nu ook duidelijk. Er wordt gesuggereerd dat het seksuele leven van de Van Goors op een laag pitje staat. Het is schelden en beledigen op niveau. Weyermans lezers moeten en moesten een gedegen opleiding en ontwikkeling hebben. Anders zijn vele van zijn beledigingen niet of moeilijk te volgen. Het anagram Abdera was in de klassieke oudheid een stad in Thracië, die bekend was om de domheid van haar inwoners. Dus met deze benaming krijgen de Bredanaars ervan langs.

Bij het beledigen maakt Weyerman veelvuldig gebruik van anagrammen, vertalingen van namen, en van bijnamen. Met krullip of karpertong bespot hij de advocaat Knollaert, die hoogstwaarschijnlijk dus een dikke of gespleten lip had. Vergelijk Jan Cremers betiteling de Neus voor Harry Mulisch. Binnenbeurs is de benaming voor de Abcoudese schout Johannes Gousset; aan de ene kant is het de getrouwe vertaling van zijn naam, aan de andere kant wordt diefstal en gierigheid gesuggereerd.

Discriminatie en taboes

Weyerman was een broodschrijver; hij leefde voornamelijk van zijn literaire werk. Dat betekende dat hij zich in zijn uitgaven moest richten op de ‘hot items’ van zijn tijd. In een aantal van zijn geschriften weerspiegelt zich dan ook de algemene publieke opinie. Hij schroomde niet de vele minderheidsgroepen uit de 18e-eeuwse

Nederlanden te beledigen en in een ongunstig daglicht te stellen. Veel schroom was daarbij niet nodig. Xenofobie en antisemitisme waren bijvoorbeeld vrij normaal. Weyermans geschriften tegen het jodendom, tegen de ‘naamloze zonde’ (homofilie), of tegen de katholieken werden goed verkocht.

die in Nederland kwamen hooien. Westfaals staat bij Weyerman voor armoedig of berooid. Smouzen

74

was al in de 18e eeuw een normale, beledigende benaming voor joden.

Bij Weyerman staat moskee voor synagoge en met Westfaals Arabien bedoelt hij de armoedige Amsterdamse Jodenbuurt.

Voor het beledigen maakte Weyerman natuurlijk gebruik van de taboes van zijn tijd. En deze liggen soms wat anders dan tegenwoordig. Lichaamsgebrek, ziekte, seksuele activiteiten en het beledigen van minderheidsgroepen vallen tegenwoordig nog steeds onder een taboe, maar ik vraag me af in hoeverre dat ook nog het geval is met armoede, godsdienst en criminaliteit. In een van zijn boeken noemt hij:

een klein gebogchelt aas, genaamt van Knegten, een Brabander by Geboorte, een muziekant by beroep, een dronkaart uyt gewoonte, en een mismaakt en walgchelyk gekje uyt de natuur.

Uit deze negatieve opsomming, typerend voor Weyermans manier van schelden, kunnen we concluderen dat deze Van Knegten waarschijnlijk een bochel had. En wellicht moeten we de benaming Brabander ook wel zien als een negatieve toevoeging in de 18e eeuw; te vergelijken met onze eigen brabo's en limbo's afkomstig uit

Limbabwe. Op een andere plaats heeft hij het over een kurkgehielden boekhandelaar;

daarmee wijzende op een ander lichaamsgebrek, waarschijnlijk een te kort been. Natuurlijk worden in Weyermans werk vele mannen gekoekoekt of worden hun de

horens opgezet. Een ander wordt betiteld als een Podagreuze Goude Tor: podagra

is de 18e-eeuwse benaming voor voetjicht, een ziekte die op seksuele excessen wees. Tegenwoordig ben je dan een aidslijder. Een magere echtgenote heet bij hem een

Kalabreesche uytgehongerde Huuwelyks Spinnekop: Calabrië stond ook toen al

bekend als het arme gedeelte van het Italiaanse schiereiland. Behalve de Italiaanse armoede, gebruikt hij ook de Schotse gierigheid en vooral de Franse verwaandheid en armoede. Rond 1700 waren er veel protestanten in de Nederlanden, die waren gevlucht voor Lodewijk XIV:

De tafel was zo min bedekt met een tafelkleed, als deplanke zoldering van een Fransch autheurs studeerkamer is belegt met een Turksch vloertapyt.

Niet al zijn scheldpartijen zijn zo doorwrocht. Vaak gebruikt hij benamingen als

gedroogde hartstong, snyders el, wandelent kurk, behoeftige puthaak, omgekeerde kreeft vol contraweelde; 18e-eeuwse scheldwoorden die de moderne lezer de nodige

kopzorg kunnen bezorgen.

Gevangenisstraf

Natuurlijk had Weyerman in die periode niet het alleenrecht om te schelden. De 18e eeuw kan zonder overdrijving wel de meest beledigende eeuw worden genoemd. Gedurende de gehele eeuw werd er een stortvloed van satirische en later ook politieke tijdschriften uitgegeven. Daarnaast heerste er een levendige pamfletcultuur,

om daar de belediging in een akte te laten vastleggen. Want de injurie moest gewroken kunnen worden, desnoods voor het gerecht.

Het grote monument voor het literaire schelden uit deze periode is de Nederduytse

en Latynse Keurdigten. Deze bundel scheldliteratuur bevat een unieke verzameling

beledigingen uit de eerste helft van de 18e eeuw. Alle literaire wapens komen erin voor: puntdichten, grafschriften (in de trant van Hier ligt Poot, hij is dood),

quasiopdrachten, etc. Wie de schrijvers van al dat scheldwerk zijn, is vaak moeilijk te achterhalen. In 1729 verscheen een gedicht Aen het Scheelen Nachtgedrogt, toegeschreven aan Poot:

O Ja, gij durft bestaen, met uw vergifte tanden, Gewijde schriften zelf van leraers aen te randen;

Het ‘schele’ slaat op Weyerman, die waarschijnlijk een oogafwijking had. Maar het meest ‘verfrissende’ scheiddicht is toch wel de aanval op Weyerman door Poeraet, waarmee dit stuk opende.

Door Poeraets aanval werd Weyerman niet van zijn stuk gebracht. Het was wel afgelopen met zijn scheidpraktijk toen in 1738 enige van zijn vijanden hem lieten arresteren, waarna hij tot levenslange gevangenisstraf werd veroordeeld wegens chantage en afpersing. Hij had zijn slachtoffers gedreigd met een ‘scheldbehandeling’, die kon worden afgekocht met giften in geld of natura. In 1747 stierf hij in de Haagse Gevangenpoort. Schelden loont niet?

Het likken en zuigen voorbij: wetenschappelijk schelden

In document Onze Taal. Jaargang 57 · dbnl (pagina 168-172)