• No results found

Cees van der Pluijm - Nijmegen

In document Onze Taal. Jaargang 57 · dbnl (pagina 46-49)

De leden van het Genootschap Onze Taal lijken anderen en elkaar het liefst de oren af te snijden, of de tong uit te rukken. En misschien wel allebei! Maar voordat u, geachte meneer S. uit Aerdenhout, in uw pen klimt om mij erop te wijzen dat de uitdrukking luidt ‘iemand de oren wassen’, of voordat u, weledelgeleerde mevrouw W. uit Middelburg, uw vervroegd gepensioneerde bestaan benut om mij te verwijten dat een snee in het oor op dronkenschap wijst, en voordat u, Lieven de S., licentiaat, mij gaat toevoegen dat de zegswijze moet zijn ‘iemand de oren afzagen’, doet u er goed aan eerst eens rustig verder te lezen. En ook u allen, leden van het Genootschap Onze Taal, die mijn zin beginnend met ‘Maar voordat u’ al op diverse plaatsen van rode strepen en uitroeptekens in de marge heeft voorzien, stop!, wacht!, en lees! Het Genootschap Onze Taal is een verrukkelijk curiosum met een blad dat voor buitenstaanders uitmunt door saaiheid en hobbyisme. Steeds weer vervangen tientallen pezewevers, zemelknoopsters en duiteklievers het gekners hunner tanden door venijnige stukjes over taalmisbruik in de media, over trendgevoelig formulerende policiti of over de jeugd die geen Nederlands meer leert. Het gemiddelde

genootschapslid kent het soortelijk gewicht van ieder woord en bestookt met schuurpapieren hartstocht elke kruidenier voor wie het ‘ietsje meer’ mag zijn.

Populaire etymologie

Deze en andere boosaardige gedachten kwamen in mij op na lezing van een tweetal boekjes waarin relativerende gedachten over taal en taalgebruik de boventoon voeren. De zeergeleerde mevrouw dr. Marie-Louise Antoinette Imelda Philippa, die begin 1987 een proefschrift publiceerde over Noordzeegermaanse ontwikkelingen, bij u en mij beter bekend als Marlies Philippa, bundelde in Woorden hebben geschiedenis* een groot aantal bewerkte artikelen die eerder verschenen in Onze Taal. Als er iemand is op wier werk termen als ‘saaiheid’ en ‘hobbyisme’ niet van toepassing zijn, is zij het. In Woorden hebben geschiedenis volgt zij de vier seizoenen op de voet en verbindt zij aan ieder jaargetijde een aantal begrippen, waarvan zij vervolgens de herkomst en de ontwikkeling schetst. De vierendeling wordt voorafgegaan door een korte verhandeling over etymologische woordenboeken en onderbroken (vreemd genoeg in het hoofdstuk ‘Herfst’) door een viertal teksten over volksetymologie, iets wat een stokpaardje van mevrouw Philippa genoemd mag worden.

Dit boekje geeft, voor leek èn ingewijde, een groot aantal interessante, vermakelijke en ingenieuze voorbeelden van woordgeschiedenissen, maar vooral ook - en nu wordt het voor de leden van het Genootschap Onze Taal nog belangwekkender - behandelt het de relativiteit van de taal. Het gemok, gemekker, gemeier en gezeur over tijdelijke hebbelijkheden van taalgebruikers verliest alle betekenis wanneer men zich enigszins verdiept in het continue veranderingsproces waaraan de taal onderhevig is. Taalregels en woordbetekenissen zijn niet meer dan tijdelijke afspraken die we, naargelang we ons iets aan de wellevendheid gelegen wensen te laten liggen, zorgvuldig wel of juist

niet in acht nemen. Opwinding over ‘fouten’ is net zo zinvol als woede over het weer: je verandert er niets aan en voorbij gaat het toch, zowel het goede weer als het slechte. Zinvoller is het je te buigen over inadequaat taalgebruik (formuleringen die niet duidelijk maken wat de taalgebruiker bedoelt) of over in taal geuite denkfouten, zoals met enige regelmaat te vinden in J.L. Heldrings rubriek ‘Dezer dagen’ in NRC Handelsblad (en ook in zijn artikel in Onze Taal, blz. 130, oktober 1987).

Het boek van Marlies Philippa heeft dankzij de toevoeging van een register een grote toegankelijkheid en kan daardoor een bron van snel achterhaalbare informatie zijn voor leraren die hun lessen willen kruiden met ‘actuele’ taalkundige

wetenswaardigheden, of voor andere sprekers die eens oorspronkelijk uit de hoek willen komen.

Aangenaam vakantieboek

Dat taal naast een bron van ergernis ook een bron van vermaak kan zijn (en dat beide ook kunnen samenvallen moge uit dit artikel blijken), toont het boek Klare Taal**

. Ook hierin is een voorname plaats ingeruimd voor Marlies Philippa met vijf artikelen van etymologische aard. Daarnaast zijn er bijdragen van min of meer humoristische strekking door uiteenlopende auteurs als Jaap Bakker, Nico Scheepmaker, Ivo de Wijs, Kees Stip, Drs. P., Riemer Reinsma, Robert-Henk Zuidinga en Camiel Hamans. Zo consistent en overdacht als Woorden hebben geschiedenis is opgezet, zo

van-de-hak-op-de-tak of zo men wil ‘gevarieerd’ is Klare Taal. Maar of het nu gaat over ‘typomanie’, ‘hydronymie’, of ‘God, pot en dikke shit’, alle auteurs hebben een nimmer querulante hartstocht voor de taal en een grote behoefte om speelsheid en weetgierigheid aaneen te smeden tot voedzame en vrolijke verhalen. De

wetenschappelijke allure van Marlies Philippa wordt door het merendeel van deze auteurs niet nagestreefd; de artikelen zijn eerder columnistisch van aard en behandelen zeer verschillende aspecten van de taal. Waar Woorden hebben geschiedenis een heel schooljaar lang meegaat, is Klare Taal meer een aangenaam vakantieboek. De zevende stelling bij het proefschrift van Marlies Philippa luidt: ‘Wie zijn taal verloochent, verliest zijn identiteit’; voor de leden van het genootschap mag daar wellicht aan toegevoegd worden: ‘Wie de relativiteit uit het oog verliest, maakt zich belachelijk.’

Eindnoten:

* Woorden hebben geschiedenis, Nijgh & Van Ditmar / 's-Gravenhage 1987, ISBN 90 236 7793

5, f 27,50

21

InZicht

InZicht wil u informeren over nieuwe boeken, over congressen en lezingen in taalkundig Nederland. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten!

Nico Groen & Erik Viskil

ANS

Het decembernummer van het taal- en letterkundig tijdschrift Forum der Letteren is in zijn geheel gewijd aan de Algemene Nederlandse Spraakkunst, het in 1984 uitgegeven standaardwerk over de Nederlandse grammatica. In een aantal algemene beschouwingen (onder andere van de hand van de ANS-redacteuren Haeseryn en Geerts) wordt ingegaan op overwegingen die aan het maken van de ANS ten grondslag hebben gelegen, het gebruik van de ANS door anderstaligen en de buitenlandse equivalenten van het standaardwerk. Daarnaast bevat het 160 pagina's tellende nummer een groot aantal artikelen over onderwerpen die in de ANS aan bod komen. Losse nummers van deze speciale uitgave van Forum der Letteren zijn te verkrijgen door overmaking van f 43,-(incl. f 5,- verzendkosten) op girorekening 68750 t.n.v. Smits B.V., postbus 2501 CG Den Haag, onder vermelding van ‘ANS-nummer’.

Bron van onze taal

Een dezer dagen verschijnt in de Aulareeks van uitgeverij Het Spectrum het boek

Vergelijkende Taalwetenschap van prof. dr. R.S.P. Beekes. Het is de eerste

Nederlandse inleiding in de vergelijkende taalwetenschap. Gezien de opzienbarende ontwikkelingen die de laatste decennia in dit vakgebied hebben plaatsgevonden, was een eerste beschrijving van de stand van zaken noodzakelijk.

De vergelijkende taalwetenschap is een vakgebied waarin men zich bezighoudt met de bestudering van de verschillen en overeenkomsten tussen talen. Bij die bestudering gaat men ervan uit dat er een prototaal heeft bestaan, het Indo-europees, die als voorouder wordt beschouwd van de talen die in het gebied tussen IJsland en India worden gesproken. Door de talen met elkaar te vergelijken probeert men het Indo-europees te reconstrueren en tracht men aan te geven hoe de afzonderlijke talen uit deze prototaal zijn voortgekomen. Beekes betrekt ook het Nederlands in de vergelijking van de verschillende talen, waardoor zijn boek de geïnteresseerde in onze taal wellicht een aantal nieuwe en interessante gezichtspunten kan bieden.

Vergelijkende Taalwetenschap telt 240 pagina's en kost f 24,90.

De redactie van het wetenschappelijk jaarboek De Franse Nederlanden/Les Pays-Bas

Français, dat wordt uitgegeven door de Stichting Ons Erfdeel, heeft de Driejaarlijkse

Prijs der Franse Nederlanden ingesteld. Deze prijs, groot 3000 gulden of 50.000 Belgische frank, wordt toegekend aan de schrijver van een studie die betrekking heeft op de Franse Nederlanden na 1960 of op de relaties tussen Vlaanderen, Nederland en de Franse Nederlanden. De studie moet oorspronkelijk zijn en moet een maatschappelijke, culturele of taalkundige kwestie als onderwerp hebben. De bekroonde studie wordt gepubliceerd in het jaarboek. In 1990 zal de eerste

prijsuitreiking plaatsvinden. Voor het wedstrijdreglement en nadere inlichtingen kunt u zich wenden tot de Stichting Ons Erfdeel, Rijvoortshoef 265, 4941 VJ

Raamsdonksveer, telefoon 01621 - 13425.

Haintje

In document Onze Taal. Jaargang 57 · dbnl (pagina 46-49)