• No results found

Een niet helemaal geslaagd synoniemenboek H. Heestermans

In document Onze Taal. Jaargang 57 · dbnl (pagina 125-133)

Ontuchtig betekent: er blijk van gevend dat iemand seksuele handelingen pleegt of

daartoe sterke neigingen heeft. Het woord drukt afkeuring uit; het kan betrekking hebben op personen of zaken. Onzedelijk slaat alleen op zaken: ‘een onzedelijk leven’, ‘een onzedelijk boek’. Onwelvoeglijk is bijvoorbeeld een boek, iemands taal of iemands handelen. Zedeloos is een persoon, diens leven of taalgebruik, of een boek, onkuis idem, behalve het boek. Losbandig is alleen een persoon of diens leven(swijze). Zie ook: geil. (Uit: dr. Reinsma, Verklarend synoniemenwoordenboek)

Hoe nu? Is iemand die seksuele handelingen verricht of daartoe sterke neigingen heeft ontuchtig? Nee. Ontuchtig is hij (of zij) pas als hij seksuele contacten heeft met personen met wie onze maatschappij dat niet toestaat. (De clowns uit Oude Pekela speelden ontuchtige spelletjes met kinderen.) Of als hij voor zijn seksuele diensten geld ontvangt (veile geslachtsgemeenschap heette dat vroeger zo fraai). Wat is nu precies het verschil tussen ontuchtig, onwelvoeglijk en losbandig? Er is een gradatie in slechtheid: ontuchtig is het sterkst. Onwelvoeglijk is ook niet netjes, maar kan er soms nog wel mee door. Bovendien bestaat onwelvoeglijke taal niet altijd uit vieze woorden en is een boertje aan tafel ook onwelvoeglijk. Losbandig slaat niet alleen op het moreel-seksuele aspect van iemands leven, maar ook op uitspattingen van andere aard: dranklust en goklust.

Al die verschillen staan niet in het zojuist verschenen Verklarend

synoniemenwoordenboek van dr. Riemer Reinsma. Dat mag hem niet helemaal

kwalijk genomen worden, want niets is moeilijker dan beknopt het onderscheid tussen synoniemen aangeven. Maar Reinsma belooft het in de eerste regels van zijn Inleiding (blz. 5) wel: ‘Iedereen heeft zich ooit wel eens de prangende vraag gesteld: wat is het verschil tussen “propvol”, “eivol”, “tjokvol”, “bomvol” en “stampvol”? (...) Al enkele jaren heb ik de droom gekoesterd, een boek te maken dat op zulke

onontkoombare vragen een weloverwogen maar resoluut antwoord geeft.’

Subtiele verschillen

Hoe lastig het is om die verschillen nauwkeurig aan te geven, kunt u zelf ontdekken door te proberen het onderscheid tussen slim en knap te omschrijven.

U kunt uw oplossing niet toetsen aan Reinsma's boek; het helpt u niet verder. Die omschrijving van de verschillen vormde Reinsma's eerste probleem. Hij is er niet steeds in geslaagd een oplossing te vinden.

Waarom geeft Reinsma bij ontuchtig wel alle hierboven genoemde synoniemen, maar niet bijvoorbeeld vies, vunzig, goor, smerig, schunnig en onzedig? Je zult toch eerder spreken van schunnige taal, een vieze oude man, gore praatjes, vunzige boekjes en smerige films dan van onkuise? Dat was Reinsma's tweede probleem: welke

betekenisverwante woorden. De bescheiden omvang sluit uit dat het boek ook maar in de verste verte volledig is. Wat het boek wel biedt, is een bloemlezing bestaande uit een flink aantal groepen en woorden die in betekenis dicht bij elkaar liggen.’ Reinsma maakt dus een keuze, en die keuze is altijd subjectief.

Had ik bij ontuchtig die keuze moeten maken, dan had ik ook vies, goor en schunnig opgenomen, zoals ik ook bij somber (naast het genoemde droefgeestig, melancholisch, melancholiek, triest, zwaarmoedig, neerslachtig, bedrukt, gedeprimeerd, depri, mistroostig, zwartgallig, terneergeslagen, moedeloos, naargeestig, troosteloos en desolaat) ook droef, treurig, mismoedig, bedroefd, bekommerd, weemoedig en sinister zou hebben vermeld.

Beperkt scala

Het derde probleem lag voor Reinsma in het verlengde van zijn tweede. Niet alleen: welke synoniemen geef ik?

Maar ook: welke woorden neem ik op om daar synoniemen van te geven? Dus bijvoorbeeld: waarom geef ik wel alle synoniemen voor sneltrein (intercity, nachttrein, autoslaaptrein, D-trein, expres(trein), TEE-trein; ze staan er allemaal in)? Maar bus wordt niet gegeven, terwijl ik in dertig seconden kom tot autobus, stadsbus, touringcar, skibus, nachtbus en theaterbus. Waarom wel lelijk (van mensen en zaken) maar niet

vuil (vies, smerig, etc)? Waarom wel verstand, maar niet geest of ziel? Reinsma zelf

ziet deze oneffenheid ook wel, want hij zegt (blz. 7): ‘Hoe onvolledig ook, dit boek wil toch in bescheiden mate dienst doen als naslagwerk.’ Hij is daarmee bescheidener dan de achterflap: ‘Het Verklarend synoniemenwoordenboek is een handzaam naslagwerk voor mensen die al dan niet beroepsmatig schrijven, in het openbaar spreken, voor scholieren en voor doorgewinterde taalfijnproevers.’

Dat is niet juist. Daarvoor ontbreekt er te veel.

Ook is Reinsma niet geslaagd in zijn eerste doelstelling: ‘Het wil aardige lectuur zijn voor lezers die ervan houden woorden te proeven, ze op de tong te nemen, voor lezers die zich graag verdiepen in overeenkomsten en verschillen tussen woorden.’ Daarvoor geeft hij te weinig exact aan wàt de verschillen tussen de woorden zijn. Waarschijnlijk is deze doelstelling ook niet geheel te rijmen met de functie van naslagwerk. In het ene geval moet er veel verteld worden over relatief weinig; in het andere weinig over veel. Reinsma zal die keuze moeten maken. Ondanks al deze bedenkingen: er staat in dit woordenboek erg veel (7.500 synoniemen!) en erg veel interessants, en ik heb er met plezier in gelezen.

Zo'n eerste uitgave is altijd een aan-zetje, en ik mag hopen dat er over tien jaar een dikke Reinsma bestaat waar geen enkele schrijvende Nederlander buiten kan.

Verklarend synoniemenwoordenboek, dr. Riemer Reinsma, Sijthoff Amsterdam 1988,

56

De meervoudsuitgang

Verkenning van een verwarrend gebied

A.J.S. Majoor - ‘schoolmeester’ Soest

In de Woordenlijst Nederlandse Taal (het Groene Boekje) uit 1954 zijn regels gegeven inzake de schrijfwijze van het Nederlands. In de loop der jaren werden vooral de inconsequenties van de voorkeurspelling breed uitgemeten. De meervoudsuitgang van woorden, toch ook bindend vastgelegd, kreeg minder aandacht. En juist op dit gebied is verwarring ontstaan, omdat woordenboekmakers eigen wegen zijn ingeslagen.

Onbegrijpelijk is dat natuurlijk niet: een levende taal laat zich nu eenmaal niet onbeweeglijk achter glas zetten. De Woordenlijst geeft bij mondjesmaat vrouwelijke beroepsbeoefenaren, en nieuwe woorden op vooral technisch terrein ontbreken uiteraard geheel.

De ontwikkeling van spreek- en schrijftaal sinds 1954 wordt weerspiegeld in Koenen (uit 1986) en vooral Van Dale (uit 1984). Maar hoe consequent, modern en volledig zijn deze woordenboeken zelf eigenlijk?

Raar maar waar

Tot een raar volk behoort de leraar; hij immers heeft, naast de schooldeur, een voorkeursuitgang: daardoor komen eerst leraren en vervolgens leraars te voorschijn. Soms ontstaat er vreemd gedrang om de voorrang: Van Dale ziet de

geschiedenisleraars vooroplopen, gevolgd door de dito leraren. De docenten van aardrijkskunde, biologie, natuurkunde, scheikunde, tekenen en zang staan niet in aanzien, althans niet in de Woordenlijst en Koenen.

Dansen leer je volgens Van Dale vooral bij dansleraars, eventueel bij dansleraren. Koenen onderscheidde tot 1986 in het romantisch getemperde licht alleen dansleraren. In 1986 verdween het hele woord spoorloos. De Woordenlijst laat ons hier zedig in het duister tasten, maar geeft zedenleraars een uitzonderingspositie: als enige meervoudsvorm -s. Van Dale kiest voor pianoleraars, die in Koenen niet meespelen. Van Dale kent alleen en als enige de autoleraars. Past Van Dale dus autokritiek? Autorijschoolhouders, dat is bekend, werken met rijinstructeurs. En met

rijinstructrices. Dat vrouwen rijles geven, is alleen doorgedrongen tot Koenen. Koenen leert ons dat klasseleraar de tegenstelling is van vakleraar. Bij de meervouden wordt deze tegenstelling zichtbaar: klasseleraars, -leraren, maar vakleraren, -leraars. Van Dale echter kent alleen klasseleraren; maar ook, als enige, de sportleraar, bij wie men-aren kan lezen als meervoud. Koenen legt de spraakleraar dit rare meervoud-aren in de mond.

Taalkundig leerzaam wordt Van Dale bij het woord taalleraar: het meervoud is -leraren (minder gebruikelijk -s).

Lerares en juf

Een vrouwelijke leraar is een lerares. Maar de vrouwelijke vormen kunnen hier buiten beschouwing blijven. Ze zijn niet ‘tweeduidig’, twee-ledig of-slachtig. Althans, de leraresses (naar analogie van secretaresses) zijn tot op heden nog niet gesignaleerd. Tussendoortje: lijkt de -s de -n te gaan verdringen? Volgens Van Dale zijn

secretaressen verouderd, maar bij directie en ook bij redactie worden ze in ere gehouden.

Alle drie de woordenboeken geven de juf eerst een -s en dan -fen. Maar alleen Van Dale omarmt kinder- èn schooljuf, die slechts -fen als uitgang hebben. De Woordenlijst houdt het bij kinderjuffen, en zelfs die kent Koenen niet. Nuffen hebben iets, dat een stuf mist. Voor incorrecte potloodaantekeningen lagen altijd twee gommetjes klaar; ze zijn weg. Waar zijn de stufs of stuffen? Zo kan men blijven zoeken.

Oom en tante

Het meervoud van hippo- en palindroom kan oom wel dromen. Van Dale en Koenen noemen ook nog aëro- en autodromen, en Van Dale alleen heeft motodromen. Vind nu eens één goede reden waarom velodromen niet bestaan. Of waren de makers van velodrooms dolgedraaid? De zedigheid van de Woordenlijst kwam reeds ter sprake. Welnu, het condoom is daarin nog taboe. Koenen heeft ze: -s, maar Van Dale gaat een stapje verder en draagt gedurfd -s, ...domen aan. Men mag de zaak zeker niet opblazen, maar de vorm -n was toch verouderd? Het volgende geeft evenwel te denken. De as- en gastronoom, de eco- en ergonoom, het zijn allemaal manspersonen. Schuchter doch vrouw-vriendelijk-modern presenteren de woordenboeken de

econome. Van Dale noemt hen met echt ouderwets meervoud voorop: -n, -s; Koenen

doet het in omgekeerde volgorde.

We gaan naar de tantes, de enigen die tot voor kort -s als uitgang bezaten. Nou ja, behalve dan de collectante en de sollicitante met hun tweede keus: -n, -s. En hier was Van Dale vroegrijp door reeds in 1976 de debutante te versieren met -s, -n, waar arrestante, dilettante, protestante en retraitante het nog met een kale -n moeten doen. Dan is de toupet er in Van Dale beter afgekomen: achter -s prijkt nu -ten. Maar zijn dit hoofdzaken of bijzaken? De pruik wordt in Engelse rechtszalen ook wel gedragen door de juriste, voor wie alleen de Woordenlijst (meervoud: -n) en Koenen (-s en -n) pleiten; in Van Dale is ze ‘pleite’.

De keuze van de leuze

Wat schreef prof. dr. P.C. Paardekooper in Onze Taal van januari 1982? ‘Naar ik meen bestaan keuzes, klasses, zedes en sages helemaal niet.’ Hij kwam te vroeg met zijn oordeel, want in Onze Taal nr. 7/8 1986 staat op blz. 92: ‘Hij (= de lexicograaf) moet namelijk dagelijks persoonlijke keuzes maken...’ Dat waren de woorden van een student; de minister van Onderwijs, ten tijde van de publikatie van het Groene

Boekje nog een taalkundig groentje, zei in een vraaggesprek met de NRC, op 25 september 1986: ‘Dat zijn politieke keuzes.’

Is dat een vorm van gezagsondermijning? Of een pleidooi voor snelle herziening van de Woordenlijst, die verouderende keuzen maakt?

57

volksklasses kennen dan sages noch mythes. De moderne leuze is: dat moet kunnen. Maar het zal wel even wennen zijn. Wat gaat er gebeuren met de voorkeursuitgang? En: hoe verdragen de lexicografen het knellende keurslijf van de bindende regels voor de voorkeursuitgang tot het moment dat de Woordenlijst herzien is?

One = vier

Geen muzikale vierkwartsmaat, maar de aanduiding dat er vier uitgangen zijn: zie de schone(-n), de amazone (-n, -s) en de matrone(-s, -n) op de trombone(-s). Alleen Van Dale vermeldt none zonder de meervoudsvorm -n.

De dochters van mulatten en mestiezen heten tercerone(-n); de kinderen van een blanke en een tercerone heten in Koenen en de Woordenlijst quarte-rone(-s). En hier is Van Dale consequenter: quarterone(-n).

We betreden nu een gevaarlijke zone. De Woordenlijst geeft als uitgang -n, -s en Koenen volgt trouw, ook bij de samenstellingen. Reeds in 1976 vermeldt Van Dale echter: ‘zone(-s en -n); zones is thans het meest in gebruik.’

Het geslacht van dit v.(m.)-woord had eronder te lijden, want Van Dale noemt zone en bufferzone vrouwelijk. Buffer-, regen- en veiligheidszone zijn in Van Dale alleen met -s vermeld; geluids- en gevechtszone zelfs zonder meervoud, doch gevarenzone met -n, -s. Winkelzonen worden nergens genoemd; maar goed ook, anders zou er wellicht verwarring komen met winkeldochters.

Dichters hebben het moeilijk: er wordt hun een rijmkans ontnomen, want de Woordenlijst noemt geen meervoudsvorm van dieet. Een lijder aan suikerziekte heet diabeticus; de lijdster is in de Woordenlijst onbekend. Het neologisme diabeet staat alleen in Koenen.

Curatoria

De gebruikelijke Nederlandse meervoudsvorming van woorden eindigend op -ium is -s en vervolgens -ia.

Van Dale weet één hoog lichaam wel te waarderen; zijn curatorium, directorium en presidium daarom zonder meervoud opgenomen? In de Woordenlijst en Koenen is curatorium overigens een hoge uitzondering; meervoud alleen -ria.

Declamatorium wordt in de Woordenlijst niet voorgedragen; dat mòet wel moeilijkheden opleveren bij het meervoud: Koenen stamelt -a, Van Dale balkt -ia. Solarium-s in de Woordenlijst worden bij Koenen extra in het zonnetje gezet: -s, -ria; Van Dale bakt ze bruiner door geen meervoud te vermelden.

Alle drie de boeken gaan vreemd bij schijnbaar normale woorden als laboratorium en honorarium, waar opeens -ria vooropstaat, gevolgd door -s. Van Dale heeft een buitenbeentje in veldla-boratorium: -s, -ria. Dit vraagt om onderzoek.

Welke wielrenners worden uitgekozen voor kampioenswedstrijden? De besten natuurlijk: via selectie-criteria, dus via selectie-criteriums.

Ging dit alles te vlug? Kijk alles maar na in een repertorium(ria, -s); let op: Van Dale kent alleen repertoria. En de Woordenlijst mist het instrumentarium en noemt alleen het symposion; daaraan wijden we een symposium (-sia, -s).

Koene ridders en vandalen

De typograaf hoeft zelf nog geen vrouwelijke concurrentie in de woordenboeken te duchten. Koenen kent als enige de dactylografe (= typiste), die zeer modern uitgaat op -s, -n. Van Dale houdt van variaties: entomo-grafe(-n, -s), etnografe(-s, -n) en foto-grafe(-n). Wellicht is er ook nog een-grafe met slechts -s te vinden (zoals bij Koenen: cartografe(-s)) maar er moet wat te ontdekken blijven. Zijn er dames van onbesproken gedrag? Jazeker: demo-, kalli-, topo-, litho- en porno-grafe blijven overal ongenoemd. Koenen is vooruitstrevend met biblio-, bio-, geo-, lexico-, xylo-en stxylo-enografe.

Een nieuwe lente

Er bestaan Drenten en Twenten, doch geen Drentes en Twentes van achttien lentes. Hoe heten die dames eigenlijk? Nederlanders zijn leergierig: als men wil leren hoe een toilet te reinigen, neemt men een privaatdocent. Vrouwen geven die les niet, ook niet als gastdocent. De gezondheidszorg verkommert: men wil wel de lakens uitdelen, maar wie maakt de bedden op? Vooral vrouwen lijden ervan: de patiënte komt bij de assistente, doch krijgt een ongelijke behandeling. De klassepatiënte(-n) uit Woordenlijst en Koenen ontbreekt in Van Dale (noemt: klassepatiënt(-en)); de zaalpatiënte(-n) heeft in Van Dale het meervoud -s; in Koenen staat ze niet.

Assistente (Van Dale en Woordenlijst: -n) heeft in Koenen -s, -n; doktersassistente in Van Dale -n, doch in Koenen -s en -n; tandartsassistente in Koenen -s, -n, doch in Van Dale -n, -s. De drie boeken geven alle drie apothekersassistente(-n); Koenen voegde hier in 1986 echter de -s aan toe op de eerste plaats. En alleen Van Dale kent röntgenassistente(-s, -n). Hier moet kennelijk nog eens flink aan gedokterd worden. Wat, zo is mijn herhaalde vraag, gaat er gebeuren met de voorkeursuitgang?

Rijksdienst

L.W. Haanebrink - Voorburg

Net zoals Van Dale zullen velen het woord rijksdienst associëren met de rijksoverheid of een bepaald onderdeel van die rijksoverheid, te weten een ‘dienst’, zoals de Rijksdienst voor het wegverkeer.

Voor zover ik kan nagaan is het begrip rijksdienst in de betekenis van rijksoverheid voor het eerst in 1953 gebruikt bij de instelling van een onderraad van de Ministerraad, te weten de Raad voor de burgerlijke rijksdienst. In 1965 is de naam van deze

was toen slechts bedoeld om de koninkrijks- of landsaangelegenheden af te grenzen van wat als de ‘lagere corporaties’ wordt aangeduid. Maar dan zou ‘rijksdienst’ als synoniem van ‘de rijksoverheid’ ten onrechte in ons taalgebruik zijn ingeslopen.

De vraag aan de lezers is derhalve of zij een eerder gebruik van het woord in de eerste betekenis kennen, waardoor wellicht een ander licht op de woordhistorie kan vallen.

58

In document Onze Taal. Jaargang 57 · dbnl (pagina 125-133)