• No results found

Cor Hoppenbrouwers - vakgroep Nederlandse Taalkunde RU Groningen

In document Onze Taal. Jaargang 57 · dbnl (pagina 89-92)

Bij het P.J. Meertens-Instituut verscheen onlangs Variatie en Norm in de

Standaardtaal**

. Naast de inleiding van eindredacteur dr. J. de Rooij bevat deze bundel negen artikelen en twee stukken met discussiepunten. De artikelen hebben niet alleen betrekking op variatie en norm in het Nederlands; ook de taalsituatie in een aantal andere gebieden wordt vakkundig toegelicht. De artikelen gaan terug op de lezingen die in 1981 werden gehouden in verband met de toen naderende voltooiing van de alweer enkele jaren geleden verschenen Algemene Nederlandse Spraakkunst. In een ruimere kring dan die van de ANS-redacteuren werd toen aandacht besteed aan de taalvariatie en de daarmee samenhangende normatieve problemen.

Uit de inleiding blijkt dat het vier jaar heeft geduurd vooraleer de aanvankelijke uitgever liet weten dat de geplande publikatie niet zou doorgaan. Via een omweg is het nu dan toch zover. Omdat de verschillende auteurs veel aandacht besteden aan de historische ontwikkelingen, behouden de bijdragen, ook als overzicht, hun waarde. Maar het blijft wat vreemd in een bundel die pas is verschenen, publikaties uit 1980 en 1981 als de meest recente aan te treffen.

Standaardnorm elders

De Nijmeegse anglist C. Gussenhoven behandelt Norm en variatie in het

Standaard-Engels. Hij spreekt van ‘een taal in diaspora’ met een algemeen aanvaarde

mondiale norm voor de schrijftaal, maar met veel variatie in de uitspraak. Wat de spelling betreft, wijst hij op de tweedeling waarbij de VS met vormen als color,

program, center worden geplaatst tegenover de rest van het Engelse taalgebied waar colour, programme, centre gebruikelijk zijn. Canada neemt in dit geval een

tussenpositie in. Verder gaat dit artikel over het ontstaan en bestaan van een uitspraaknorm in Engeland. Aan de hand van drie taalkaarten worden de uitspraakverschillen bij een aantal klinkers geïllustreerd.

Over Franse taalnormen gaat het stuk van B.Al. De benadering in Frankrijk is nogal puristisch en normatief, en sterk gericht op de schrijftaal: ‘De standaardtaal wordt als een volstrekt homogeen verschijnsel gepresenteerd.’ Sinds het Edict van Villers-Cotterêts (1539), waarbij Frans I het gebruik van het Frans voorschreef in alle officiële stukken (die tot dan toe in het Latijn waren gesteld), ontstaat er een centralistische taalpolitiek, die ook na de revolutie met kracht wordt voortgezet. Tekenend in dit verband is bijvoorbeeld dat in een officieel verslag uit 1954 veelgebruikte woorden als vélo, copain en houquin voor respectievelijk bicyclette,

ami en livre uit het ‘normale Frans’ worden gebannen.

Variatie en norm in het Duitse taalgebied heet het overzicht van de Tilburgse

Voor de verspreiding van zijn ideeën gebruikte hij niet zijn eigen Nederduitse taal maar een oostelijk Middenduits. Tegelijk met de nieuwe religie werd deze taal, eerst als schrijftaal, geïmporteerd in Noord-Duitsland.

Het katholieke zuiden bleef de ‘Luther-taal’ afwijzen. De Mainlinie of Weisswurstlinie wordt in dit verband genoemd als een soort Moerdijk. De besproken variatie, die vooral betrekking heeft op de woordenschat, komt ook aan de orde in een vergelijking van de huidige situatie in Oostenrijk en Duitstalig Zwitserland ten opzichte van elkaar en tegenover de Bondsrepubliek. Onderzoek aan weerszijden van de jongste grens levert voor de DDR die Plaste of der Plast op tegenover das Plastik voor de BRD, die blijkbaar nauwere relaties met het plastic gebied onderhoudt.

De Amsterdamse slaviste J. Gvozdanovié voert ons naar de minder bekende Zuidslavische taalsituatie via Variatie en norm in het Servokroatisch. Het gaat hier om een ingewikkelde toestand waarbij het besproken Servokroatisch meestal als eerste taal fungeert, naast bijvoorbeeld het Sloveens of het Macedonisch. De standaardvormen gaan hier terug op het werk van de Serviër Vuk Stefanović Karadžić, die in de vorige eeuw het dialect van zijn geboortedorp als basis nam bij zijn pogingen tot standaardisering. De situatie in Kroatië lijkt in talig opzicht op die in België. De gewone omgangstaal in culturele centra als Zagreb is vergelijkbaar met de regionale

omgangstaal in Vlaanderen die in het artikel van Willemyns wordt gedefinieerd.

Onder Nederlandse invloed

H. Steinhauer, docent Austronesische Taalkunde in Leiden, neemt de lezer mee naar

Standaard-Indonesisch: norm en ontwikkeling. De standaard blijkt hier vooral

betrekking te hebben op de schrijftaal; gesproken wordt het Standaard-Indonesisch alleen in formele situaties. Er is sprake van ‘betrekkelijke onverschilligheid van een groot deel van de maatschappelijke elite ten opzichte van het Indonesisch’, waardoor ‘sociale sancties op slecht taalgebruik gering blijven’. In 1974 hebben Indonesië en Maleisië een verbeterde en uniforme spelling ingevoerd en sindsdien groeit tussen beide landen de samenwerking op het gebied van de standaardisatie.

Dichter bij huis bevinden we ons met Geschiedenis en karakter van de friese norm, die uit de doeken wordt gedaan door de Amsterdamse frisiste A. Feitsma. Zij wijst op de sleutelrol van de 17e-eeuwse dichter Gysbert Japicx in en voor de geschiedenis van het Fries. Op een betrekkelijk klein taalgebied vertoont het Fries veel variatie in de uitspraak. Schrijf- en spreektaal staan in het Fries dichter bij elkaar dan in het Nederlands. Het Fries - en dus ook de Friese ‘norm’ - blijkt ‘maatschappelijk weinig gewicht’ te hebben. ‘Het goede Fries wordt niet in hun dorp gesproken’ vinden de meeste Friezen. Mede hierdoor is er een grote tolerantie, zowel ten opzichte van intern-Friese verschillen als tegenover hollandismen.

39

Binnen het Nederlands taalgebied

De Utrechtse taalkundige G. Koefoed beantwoordt de vraag ‘Verzorgd Nederlands’, ‘Verzorgd Surinaams-Nederlands’ of ‘zorgvuldige taal’? Het verzorgd Nederlands blijkt in Suriname een hoge maatschappelijke status te hebben. Zogenaamde

surinamismen op het gebied van de woordenschat worden er laag gewaardeerd.

Koefoed houdt een pleidooi voor een taalpedagogiek die de rijkdom aan

expressiemogelijkheden van het Surinaams-Nederlands vooropstelt. Hierbij mogen de ‘grenzen’ van het Nederlands volgens Koefoed wel eens verschoven worden, echter zonder dat er ‘wildgroei’ ontstaat. Interessant zou zijn te weten of er onder de huidige machthebbers iets is veranderd in de taalsituatie. De beschreven stand van zaken heeft immers betrekking op de voorafgaande periode.

R. Willemyns, hoogleraar Nederlandse Taalkunde aan de Brusselse VU, behandelt

Norm en variatie in Vlaanderen. In verband met de woordenschat wijst hij op de

tegenstellingen tussen noord en zuid. Net als in de Duitse situatie is er in ons taalgebied minder tolerantie ten opzichte van de zuidelijke vormen. De variëteiten die in Vlaanderen worden gesproken, onderscheidt hij in vijf groepen. De indeling, die arbitrair wordt genoemd, vormt een continuüm dat reikt van (a) het dialect via (b) het getranslitereerd dialect, (c) de regionale omgangstaal, (d) het Belgisch

beschaafd tot (e) het Algemeen Nederlands. ‘Vlaanderen bevindt zich wat het

standaardiseringsproces betreft in een overgangssituatie’, met ‘soms erg tegenstrijdige tendensen’.

De Leidse taalkundige J. de Vries bespreekt De standaardtaal in Nederland. Hij wijst erop dat er in Nederland in het algemeen weinig belangstelling is voor dit soort zaken. We laten dit aan specialisten over, die enerzijds de taalnorm zien als het resultaat van taalbouw, anderzijds bij hun beschrijving uitgaan van het sociolect, de taal van een bepaalde groep. De Vries laat zien dat de normen voor onze standaardtaal niet zonder meer kunnen worden ontleend aan het ‘formele spreken van een bepaalde groep randstadbewoners (...) Tot de standaardtaal behoort wat door leden van de Nederlandse taalgemeenschap als norm wordt geaccepteerd.’ De norm voor de uitspraak zou het dichtst benaderd worden door de ontwikkelde bewoner van de randstad.

De bundel wordt afgesloten met vragen en punten die op de studiedagen in 1981 de discussievergaderingen op gang moesten brengen. De Leuvense taalkundige G. Geerts noemt onder meer als probleem het ontbreken van onderzoek van enige omvang en betekenis op het gebied van de uitspraaknormen. In verband met het bevorderen van de tolerantie tegenover uitspraakvarianten bepleit hij een zo scherp mogelijke formulering van de geldende normen.

De Leidse lexicoloog/lexicograaf H. Heestermans legt uit welke criteria worden gehanteerd bij de opneming van een woord in Van Dale: (a) de frequentie waarmee het woord wordt gebruikt in (b) het sociolect van de ontwikkelde taalgebruiker, gekoppeld aan (c) stabiliteit in het gebruik gedurende een periode van tien jaar.

zijn er ook duidelijk taalgebonden situaties die een nadere kennismaking verdienen. Opvallend voor sommige taalgebieden is bijvoorbeeld de belangrijke rol van een enkeling: voor het Duits de invloed van de hervormer Luther, voor het Fries de rol van de dichter Japicx, en voor het Servokroatisch de invloed van de taalijveraar Stefanović Karadžić.

Eindnoten:

** De bundel (184 blzn.) kost f 24,50 (exclusief verzendkosten) en is te bestellen bij het Meertens-Instituut, postbus 19888, 1000 GW Amsterdam.

Taalcuriosa

Twee plus een is een

In document Onze Taal. Jaargang 57 · dbnl (pagina 89-92)