• No results found

Verwerking en afzet voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel

2 Organische bedrijfsafvalstoffen

2.3.2 Verwerking Ð afzet

2.3.2.2 Verwerking en afzet voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel

a Situering

Uit de beschrijving van de sectoren waar organische stromen vrijkomen, blijkt dat veel organische stromen worden gebruikt of verwerkt in of als meststof of als bodemverbeterend middel. Dit is een belangrijke vorm van recuperatie.

De meeste organische bedrijfsstromen worden rechtstreeks op de bodem toegepast. Vanaf het bedrijf waar de afvalstoffen vrijkomen, worden zij naar het land gebracht en uitgespreid. De bewerking is vaak gering en bestaat uit droging, stabilisering, enz.Ê. Alleen bij slib wordt, afhankelijk van de

waterzuiveringstechniek, een meer uitgebreide bewerking toegepast. Voor deze afvalstromen is toepassing op de bodem een eenvoudige en goedkope oplossing.

Slechts een zeer klein deel van het organisch bedrijfsafval wordt vergist of gecomposteerd. De belangrijkste reden hiervoor is dat composteren of vergisten een veel duurdere verwerkingsvorm is dan rechtstreeks op het land uitrijden.

Tevens ontbreekt de noodzakelijke composteer- en vergistingscapaciteit.

Initiatieven voor de realisatie hiervan zijn tot nu toe niet doorgezet door een onvoldoende gegarandeerd en continu aanbod.

Aan het gebruik van organische stromen op het land waren tot eind 1997, afgezien van de landbouwkundige eisen die ook milieuaspecten inhouden, geen

milieuhygi‘nische voorwaarden verbonden. Met de inwerkingtreding van Vlarea is deze vorm van gebruik ook milieuhygi‘nisch gereglementeerd. De organische stroom moet minimaal zijn opgenomen in de lijst van secundaire grondstoffen.

Vooraleer een afvalstof hierop wordt geplaatst moet ze aan een aantal voorwaarden voldoen.

Een strikte uitvoering van Vlarea betekent dat veel organische stromen, bijvoorbeeld groente- en fruitresten van de voedselverwerkende industrie, niet meer op het land mogen worden gebracht, omdat zij niet op de lijst van secundaire grondstoffen staan of, in het geval van slib, niet voldoen aan de milieuhygi‘nische eisen. In de praktijk gebeurt dit echter nog steeds omdat er vrijwel geen andere verwerkingswijzen zijn. Daarnaast zijn alternatieve oplossingen in vergelijking met toepassing op het land veel duurder.

Oogstresten die ontstaan op het landbouwbedrijf bij de bewerking van de oogst tot verkoopbare producten worden niet als afvalstoffen beschouwd, indien ze binnen het landbouwbedrijf op een landbouwkundig en milieuhygi‘nisch verantwoorde wijze worden toegepast. Deze oogstresten worden gebruikt als meststof of bodemverbeterend middel. Indien de oogstresten echter op de cultuurgrond blijven liggen en niet worden gebruikt als meststof of bodemverbeterend middel, is dit geen verantwoorde verwerkingswijze. In voorkomend geval moeten de

plantenresten worden afgevoerd naar een vergunde inrichting voor verwerking van afvalstoffen.

De Code van goede landbouwpraktijk stelt dat er bij bemesting in de eerste plaats dierlijke mest moet worden gebruikt en dat een eventuele aanvulling gebeurt met kunstmest. Er is geen sprake van recuperatie van organische bedrijfsafvalstoffen (andere meststoffen) om de balans aan te vullen. Nochtans zijn andere

meststoffen vaak een waardevolle aanvulling, bijvoorbeeld als bron van stabiel organisch materiaal.

b Wettelijk kader

Sinds 1998 is de regelgeving voor het op het land brengen van afvalstoffen als meststof of bodemverbeterend middel verder aangescherpt.

Het gebruik van afvalstoffen in of als meststof of bodemverbeterend middel op het land is alleen toegestaan wanneer deze zijn opgenomen in de lijst van secundaire grondstoffen in Vlarea. Voor behandeld slib, papierschuim en GFT-compost is aanvullend nog een gebruikscertificaat vereist. Dat document levert de OVAM af.

Het vermeldt de algemene en specifieke voorwaarden die de gebruiker moet naleven.

Een afvalstof kan in de lijst van secundaire grondstoffen worden opgenomen als ze aan een aantal voorwaarden voldoet (zie 4.2.1.2a). Voor toepassing op het land moet ze tevens voldoen aan een aantal landbouwkundige en milieuhygi‘nische eisen (zie 4.2.1.2) :

− De potenti‘le secundaire grondstof moet een minimale landbouwkundige waarde hebben en voldoen aan vereisten en waarborgen inzake

plantbeschikbare nutri‘nten en/of stabiel organisch materiaal. Het koninklijk besluit van 7.1.1998 betreffende handel in meststoffen en

bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten is het wettelijk kader en bevat normen voor parameters in de kolom vereisten. De waarborgen zijn

niet genormeerd in voornoemd koninklijk besluit, maar iedere meststof of ieder bodemverbeterend middel moet ten minste gewaarborgde substanti‘le hoeveelheden bevatten.

− Om overbemesting te vermijden is decretaal vastgelegd hoeveel nutri‘nten op het land mogen worden gebracht. De op het land gebrachte organische afvalstoffen worden onder de noemer van Ôandere meststoffenÕ in deze balans meegenomen. De eisen zijn opgenomen in het mestdecreet van 23.1.1991 inzake de bescherming van het milieu tegen de verontreiniging door meststoffen (herhaaldelijk gewijzigd).

− Om bodemverontreiniging te vermijden worden de maximaal toelaatbare concentratie in de afvalstof en dosering aan verontreinigingen vastgesteld.

Vlarea geeft voor een aantal milieuverontreinigende stoffen aan wat de maximaal toegestane hoeveelheid is die jaarlijks op het land mag worden gebracht, schrijft de maximum toelaatbare concentratie aan verontreiniging voor en legt specifieke voorwaarden op voor het gebruik van behandeld slib.

Uit de afbakening van het begrip Ôsecundaire grondstoffenÕ en de opsomming hiervan in bijlage 4.1 van Vlarea blijkt duidelijk dat een deel van de organische bedrijfsstromen een bewerking moet ondergaan om ze in de landbouw te kunnen gebruiken. De meest voorkomende verwerkingswijzen zijn droging, compostering en stabilisatie. De verwerkingswijzen hebben als doel de vergistbaarheid van en de hygi‘nische bezwaren bij vers organisch materiaal te verminderen.

Tevens is het essentieel dat de bewerkte organische bedrijfsafvalstoffen een minimale landbouwkundige waarde bezitten. De bewerking van de organische bedrijfsafvalstoffen moet resulteren in een eindmateriaal met gegarandeerde minimale gehalten aan plantennutri‘nten of bodemverbeterende stoffen.

Afvalstoffen die niet op de lijst van secundaire grondstoffen voorkomen, mogen niet meer op het land worden toegepast. Dit betekent dat bijvoorbeeld

groenteresten uit de voedselindustrie en maag- en darminhoud kunnen worden gecomposteerd en vergist. De compost of het digistaat die ontstaan bij

composteren of vergisten, zijn echter niet opgenomen in de lijst van secundaire grondstoffen en moeten bijgevolg worden verwijderd. Indien deze compost of digistaat echter voldoen aan de milieuhygi‘nische en landbouwkundige eisen, is het logisch dat zij ook op het land zouden mogen worden toegepast.

Bij gebruik op het land moet ook worden voldaan aan de bepalingen van het Mestdecreet. In 3.1 is hierop uitgebreid ingegaan.

c Evolutie

De invoering van het Mestdecreet en Vlarea leidt ertoe dat een deel van het organisch afval dat voorheen op het land werd gebracht op een andere wijze zal moeten worden verwerkt. Om hoeveel afval het gaat is niet duidelijk, omdat de gegevens hierover ontbreken.

Vergisting is voor natte structuurloze organische afvalstromen de meest aangewezen verwerkingswijze. In dit geval zijn de voordelen van vergisting ten opzichte van compostering de volgende :

− netto energieopbrengst omwille van de biogasproductie

− geschikt voor de verwerking van afvalstoffen met een relatief laag drogestofgehalte

d Knelpunten

− Er is onvoldoende composteer- en vergistingscapaciteit om het organisch bedrijfsafval te verwerken dat niet langer in de landbouw kan worden toegepast. Dit leidt ertoe dat moet worden verwijderd. In de praktijk komt dit neer op storten. Het storten van grote stromen organisch bedrijfsafval leidt tot geurproblemen en verhoogde uitstoot van methaan.

− Uitvoering Vlarea - lijst secundaire grondstoffen (zie ook Instrumenten)

− De afvalstoffen die niet zijn opgenomen in bijlage 4.1 van Vlarea mogen niet meer rechtstreeks op het land worden gebracht. De lijst moet regelmatig worden herzien. De huidige lijst bevat niet het volledige gamma van organische bedrijfsafvalstromen die op het land kunnen worden gebracht.

In de praktijk worden nog vele organische bedrijfsafvalstoffen (bijvoorbeeld productieresten van groenteverwerkende bedrijven) rechtstreeks naar de landbouw afgevoerd zonder enige verwerking.

In contractteelt voor groenten en nijverheidsgewassen wordt in de overeenkomst opgenomen dat de landbouwer eigenaar blijft van de niet-bruikbare oogstresten en deze moet terugnemen. Bij deze regeling beweert het bedrijf dat de groenten heeft verwerkt zelf geen afval te produceren. Deze praktijk gaat echter niet op. Indien de productieresten zijn afgevoerd van het bedrijf, zijn het afvalstoffen.

− De milieuhygi‘nische kwaliteit en de landbouwkundige waarde van de organische afvalstromen waarvoor het aangewezen lijkt ze op de lijst van secundaire grondstoffen te plaatsen, zijn vaak onvoldoende bekend. Hierdoor is opname in de lijst niet mogelijk.

− Uitvoering Mestdecreet (zie ook 3.1)

− In het Mestdecreet is opgenomen hoeveel nutri‘nten jaarlijks op het land mogen worden gebracht. In deze nutri‘ntenbalans worden de organische bedrijfsafvalstoffen, onder de noemer Ôandere

meststoffenÕ, meegerekend. Deze berekening doet geen recht aan het feit dat de nutri‘nten van de meeste organische

bedrijfsafvalstoffen over een periode langer dan een jaar vrijkomen.

− Door de sommatie van nutri‘nten afkomstig van dierlijke mest en organische afvalstoffen zijn beide stromen in concurrentie met elkaar.

− Het Mestdecreet bevat, afhankelijk van de teelt en bodem, een uitrijverbod voor de winterperiode. Hierdoor kunnen afvalstromen die juist dan vrijkomen niet worden uitgereden en moeten ze worden opgeslagen. Opslag vermindert de landbouwkundige waarde en vereist een milieuvergunning.

− Bij beperkte ontwatering van het slib dreigt er onvoldoende opslagcapaciteit te bestaan om de periode van het uitrijverbod te overbruggen.

− Het uitrijverbod is opgesteld om uitspoeling van nutri‘nten afkomstig van dierlijke mest in de winter (door verminderde afbraak) tegen te gaan. Deze maatregel is met name voor de andere meststoffen en bodemverbeterende middelen, zoals compost en organische stromen, meestal overbodig omdat het demineralisatieproces in de

wintermaanden stilligt.

− Voor behandeld slib ontbreken eisen inzake minimale droge stof en nutri‘nteninhoud.

In het koninklijk besluit van 7.01.1998 en in Vlarea is gŽŽn norm opgenomen voor het minimaal gehalte aan droge stof voor het gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstoffen. Het koninklijk besluit bevat evenmin eisen voor de minimale inhoud aan plantennutri‘nten. Dit betekent dat slib wordt

uitgereden met een zeer laag drogestofgehalte (1-2%) en zeer geringe landbouwkundige waarde. Door uitspoeling kan eutrofi‘ring van het oppervlaktewater en verontreiniging van het grondwater plaatsvinden.

− In de Code van goede landbouwpraktijk is geen plaats voor de recuperatie van organische bedrijfsafvalstoffen als andere meststoffen.

2.3.2.3 Knelpunten

− De organische bedrijfsafvalstoffen die als meststof of bodemverbeterend middel werden/worden toegepast, komen omwille van het mestbeleid in onmiddellijke concurrentie op de nutri‘ntenmarkt. Dit zorgt uiteraard voor een belangrijke rem op de afzet als meststof of bodemverbeterend middel.

Vandaar dat deze vorm van afzet voor de toekomst onzeker wordt.

− Het gebruik als secundaire grondstof van een aantal organische stromen bijvoorbeeld uit de groente- en fruitverwerkende nijverheid, slachterijsector, veilingen, vlees- en visverwerkende sector, water- en frisdrankensector, enz., met uitzondering van slib, is door Vlarea niet toegestaan.

− Er is onvoldoende duidelijkheid over de hygi‘nisatie tijdens het composteren en vergisten van voornamelijk organische bedrijfsafvalstoffen met dierlijk materiaal.

− Anno 1999 is in Vlaanderen onvoldoende composteer- en/of

vergistingcapaciteit beschikbaar voor organische bedrijfsafvalstoffen.

− Een regelgeving met betrekking tot landbouwafvalstoffen die volgens het Afvalstoffendecreet bijzondere afvalstoffen zijn, ontbreekt.

2.4 Knelpunten

In dit onderdeel wordt een synthese gemaakt van de belangrijkste knelpunten rond preventie, inzameling en verwerking van organische bedrijfsafvalstoffen en de afzet.

− Omwille van de negatieve klank van de term afvalstoffen bestaat er in het kader van het voorliggende Uitvoeringsplan Organisch-Biologisch Afval nogal wat wrevel over de definitie van afvalstoffen.

− Het re‘le aanbod ligt voor een belangrijk deel van de bovenvermelde sectoren hoger dan de hoeveelheden die zijn opgenomen. Een aantal sectoren, zoals bijvoorbeeld de zuivel, hebben anderzijds een vrij exacte raming overgemaakt.

− De markt van de bijvoeding is in Vlaanderen beperkt door de voedertraditie.

Bovendien vraagt het toepassen en produceren van brijvoeder extra investeringen in infrastructuur en kennis van het landbouwbedrijf.

− Keukenafval van internationale transportmiddelen moet worden verwerkt in een destructiebedrijf of moet worden verbrand.

− Er is een leemte op het vlak van de wetgeving rond de vervoedering van organische bedrijfsafvalstoffen met dierlijk materiaal.

− Ook de organische bedrijfsafvalstoffen worden geconfronteerd met de wettelijke beperkingen van het mestbeleid en Vlarea.

− De mogelijkheden van verwerking van organische bedrijfsafvalstoffen door middel van composteren en vergisten dienen verder te worden onderzocht.

Onduidelijkheid bestaat over de composteerbaarheid en/of vergistbaarheid van een aantal stromen, de hygi‘nisatie tijdens het composteren en vergisten, enz. .

3.1 Mestbeleid

In Vlaanderen is de intensieve veeteelt de laatste decennia fors uitgebreid. In bepaalde regioÕs heeft dit geleid tot een overschot aan dierlijke mest. Dierlijke mest heeft als nadeel dat het relatief weinig organisch materiaal bevat waardoor de nutri‘nten voor het grootste deel binnen het jaar nadat de mest is uitgereden, vrijkomen. Omdat er meer wordt uitgereden dan de gewassen kunnen opnemen of in de bodem kan worden vastgelegd, is sprake van een mestoverschot en wordt de bodem belast met te veel fosfor, stikstof en kalium. Het teveel in de bodem spoelt onder invloed van regen of beregening uit naar het grond- of oppervlaktewater.

Te veel stikstof en fosfor, mogelijk afkomstig van zowel huishoudens, landbouw als industrie, in het grond- en oppervlaktewater veroorzaken problemen met de drinkwatervoorziening en algengroei. De mate waarin de nutri‘nten uitspoelen is afhankelijk van de bodemsamenstelling en het bodemgebruik. Bij fosfor is ook de mate van belang waarin de bodem met dit element is verzadigd. Met name zandbodems zijn snel met fosfor verzadigd en ook de binding van stikstof is gering.

Als het niet direct wordt ondergewerkt, verdwijnt een deel van de stikstof als ammoniak naar de lucht en zo is het een van de veroorzakers van zure regen (30Ê%).

In het MINA-plan 2 is als langetermijndoelstelling voor vermesting opgenomen dat moet worden gestreefd naar evenwicht in de stofstromen van fosfor, stikstof en kalium. In 2002 moet een ecologisch verantwoorde onttrekkingsnorm zijn bereikt.

Als het mestoverschotprobleem dan niet is opgelost, is vermindering van de veestapel onvermijdelijk.

Om de overbelasting te beperken heeft de Vlaamse overheid een Mestdecreet met uitvoeringsbesluiten opgesteld. Doelstelling van het decreet is de

mestproblematiek te beheersen en de overbemesting terug te dringen. In bemestingsnormen is vastgesteld hoeveel stikstof en fosfor op het land mogen worden gebracht.

In 1999 ligt een voorstel tot mestactieplan op tafel. Daarin wordt een voor milieu en landbouw aanvaardbare oplossing gezocht voor het mestoverschot. Vanaf 2003 mag het grond- en het oppervlaktewater niet meer dan 50 mg nitraat per liter bevatten. Dit is een Europese grenswaarde die Vlaanderen alleen met een streng bemestingsbeleid kan halen.

Opgenomen acties betreffen onder meer :

− maximale bemestingsnormen

− een uitrijregeling

− een heffingensysteem

− een aangepast vergunningenbeleid

− een afzetregeling voor overschotten

− uitbreiding van de mestverwerking en export

− betere voedingsmethoden en bemestingstechnieken

− onderzoek naar het aandeel van de nutri‘ntenstroom van de diverse bronnen