• No results found

Gebruik in of als meststof, of als bodemverbeterend middel

2 Organische bedrijfsafvalstoffen

3 Raakvlakken met ander beleid

4.2 Beleidsuitvoerende instrumenten

4.2.1 Juridische instrumenten

4.2.1.2 Gebruik in of als meststof, of als bodemverbeterend middel

a Milieuhygi‘nisch aspect a.1 Algemeen

Het milieuhygi‘nisch aspect van het gebruik van afvalstoffen als meststof of bodemverbeterend middel is op te splitsen in twee delen. Enerzijds is er in verband met het vermijden van milieubelastende verontreiniging een regelgeving inzake secundaire grondstoffen (opgenomen in Vlarea) die voortkomt uit het Afvalstoffendecreet van 2 juli 1981, zoals gewijzigd op 20 april 1994. Anderzijds is er vanuit de doelstelling om vermesting of overmatige toevoer van nutri‘nten (N, P

en K) in het milieu te vermijden een reglementering die voortkomt uit het Mestdecreet van 23 januari 1991, zoals herhaaldelijk gewijzigd.

a.2 Secundaire grondstoffen

In hoofdstuk 4 van het Vlarea dat werd goedgekeurd op 17 december 1997, staan nadere regels in verband met de aanwending van afvalstoffen als secundaire grondstoffen. Naast een jaarlijkse analyse van de secundaire grondstof staat de lijst met secundaire grondstoffen centraal. Die bevat naast de benaming van de afvalstof, de herkomst en omschrijving, ook voorwaarden inzake samenstelling en gebruik. Belangrijk daarbij is het al of niet opleggen van een gebruikscertificaat (cf.

infra). De voorwaarden voor het gebruik in of als meststof, of als

bodemverbeterend middel zijn opgenomen in onderafdeling 4.2.1 van Vlarea. De normering houdt verband met samenstelling (maximum gehalte aan

verontreinigende stoffen) en gebruik (maximum toelaatbare bodemdosering). De richtsnoer bij de bepaling van de parameters is het behoud van de

achtergrondwaarden voor de bodemkwaliteit, gedefinieerd in het

bodemsaneringsdecreet, het stand still beginsel. Voor rioolwaterzuiveringsslib (RWZI-slib) geldt een verbod vanaf 1 december 1999 behalve indien N en P ten minste voor 85 % gereduceerd zijn, bij normale bodem-pH van 7,0. Voor het gebruik van behandeld slib is een bijkomende registratie van gegevens verplicht.

Zo dienen gegevens te worden bijgehouden over :

− hoeveelheden geproduceerd slib

− hoeveelheden aan de landbouw geleverd slib

− samenstelling en eigenschappen van het slib

− behandelingsmethode van het slib

− namen en adressen van de ontvangers van het slib en plaatsen van gebruik.

Verder zijn er extra voorwaarden gekoppeld aan bodem, teelt en gebieden die handelen over concentraties van metalen, de zuurtegraad (pH) van de bodem, de verplichte bodemanalyse en een aantal verbodsbepalingen.

Zoals al aangehaald, is er voor een aantal secundaire grondstoffen een

gebruikscertificaat vereist. Dit document wordt afgeleverd na een vastgelegde en aan termijnen gekoppelde procedure (cf. Grafiek 12) en bevat volgende

vermeldingen :

− dossiernummer

− identificatie houder

− naam secundaire grondstof en beschrijving productieproces

− gebruiksgebied

− samenstelling

− gebruiksvoorwaarden

− verplichtingen inzake analyses en registratie

− geldigheidstermijn Aandachts- en knelpunten

− Er werden per 17.02.99 reeds 120 gebruikscertificaten afgeleverd voor het gebruik van meststof of bodemverbeterend middel in de landbouw.

− De lijst van in aanmerking komende secundaire grondstoffen is limitatief. Er dient bekeken te worden of aanpassingen hieraan wenselijk zijn. Een bijkomend punt is dat de lijst enkel kan worden gewijzigd via een besluit van de Vlaamse regering.

− Het is van belang de normering intens op te volgen en te evalueren. Waar nodig dienen er aanpassingen en verfijningen te volgen. Dit kan gebeuren via verder wetenschappelijk onderzoek en een vergelijking met onze buurlanden of Europese normen.

− Bij de behandeling van dossiers moet er gestreefd worden naar een goede informatie-uitwisseling en cošrdinatie met de Vlaamse Landmaatschappij (Mestbank) en het Ministerie van Landbouw. Dit overleg kan uitgebreid worden naar de andere Gewesten, waarbij gestreefd wordt naar afstemming en consensus.

− Bij het opmaken van de capaciteitsplanning voor compostering of vergisting dient er rekening mee te worden gehouden dat de akkerbouw een niet onbelangrijk afzetgebied is (mits voldaan wordt aan de regionale en federale reglementering, cf. infra). Wat hier als een vorm van goedkope afzet terechtkomt, zal niet beschikbaar zijn voor andere verwerkingsvormen. Het is van belang zowel het Mestdecreet als de federale wetgeving ter zake en de eventuele wijzigingen goed op te volgen.

a.3 Nutri‘nten

Dierlijke mest is een belangrijke bron van nutri‘ntenaanrijking, maar ook

afvalwater, reststoffen en gassen dragen ertoe bij. Het Mestdecreet werkt onder andere met een uitrijregeling en een heffingssysteem. Het gaat ook uit van een gefaseerde verstrenging van de bemestingslimieten. Verder houdt het rekening met alle reststoffen die N en P bevatten en die op cultuurgrond terechtkomen (de zogenaamde Ôandere meststoffenÕ), behalve met het RWZI-slib. Het nieuwe Mestdecreet van 11 mei 1999 is een aanpassing van het vorige met als doel de EG-nitraatrichtlijn uit te voeren en nieuwe krachtlijnen vast te leggen. Het vereiste resultaat is 50 mg nitraat per liter grond- en oppervlaktewater en in de toekomst het voorkomen van eutrofi‘ring. Representatieve organisaties van ondernemingen zullen op basis van vrijwilligheid een akkoord met de overheid kunnen sluiten Ômet het doel milieuverontreiniging te voorkomen, de gevolgen ervan te beperken of weg te nemen of een doelmatig milieubeheer te bevorderenÕ.

Knelpunten

− Op welke manier invulling wordt gegeven aan het begrip Ôandere

meststoffenÕ is nog niet helemaal duidelijk. Wellicht zal de implementatie van het nieuwe Mestdecreet dit ophelderen. Waardevolle organische afvalstoffen dienen gelijkwaardig behandeld te worden als dierlijke mest.

− De vraag is ook of alle administratieve bepalingen die verbonden zijn aan het vervoer en het gebruik van dierlijke mest ook noodzakelijk zijn voor toegepaste afvalstoffen. Hiervoor geldt immers reeds het Vlarea met zijn bepalingen inzake secundaire grondstoffen. Een aantal administratieve verplichtingen wordt op deze manier dubbel opgelegd. Nagegaan moet worden of geen vereenvoudiging mogelijk is.

b Landbouwkundig aspect

Uiteraard is het van belang dat secundaire grondstoffen die op het land worden toegepast een landbouwkundige waarde hebben. Concreet dient er een positief effect te zijn op bijvoorbeeld bodemkwaliteit en plantengroei. De wetgeving hierrond is federaal, namelijk in handen van het Ministerie van Landbouw (Bestuur voor de kwaliteit van de grondstoffen en de plantaardige sector, DG 4). De basis wordt gevormd door de Wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt. In uitvoering daarvan is er het koninklijk besluit van 7 januari 1998 betreffende de

handel in meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten. Deze regelgeving bevat een lijst van producten die mogen worden verhandeld samen met hun omschrijving en de kwaliteitscriteria waaraan zij moeten voldoen. Wat niet op de lijst staat is in principe verboden. Wel kan er een ontheffing of derogatie worden aangevraagd. Enkel waar het gaat om het gebruik van afvalstoffen (als secundaire grondstoffen) is er een ankerfunctie vanuit het afvalbeleid.

Knelpunt

− Bij de behandeling van dossiers verbonden aan afvalstoffen moet er

gestreefd worden naar een goede informatie-uitwisseling en cošrdinatie met de OVAM. Dit overleg kan uitgebreid worden naar de andere Gewesten om zo een afstemming en consensus te bereiken.