• No results found

2 Organische bedrijfsafvalstoffen

3 Raakvlakken met ander beleid

4.2 Beleidsuitvoerende instrumenten

4.2.2 Economische instrumenten

De economische instrumenten steunen op het beginsel Ôde vervuiler betaaltÕ of werken als economische prikkel. Ze be•nvloeden het gedrag doordat ze de financi‘le consequenties van keuzemogelijkheden veranderen. Dit gebeurt het best op marktconforme wijze. Klassieke economische instrumenten zijn heffingen en steunverlening.

4.2.2.1 Heffingen

Het huidige afvalheffingenstelsel dateert van 20 december 1989 (Programmadecreet) en heeft zijn rechtsgrond in artikel 47 van het Afvalstoffendecreet. De afvalheffing heeft de intentie een regulerende

emissieheffing te zijn met de hoeveelheid afval als grondslag. Emissieheffingen staan buiten het normale fiscale stelsel. Ze vallen onder de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest en de opbrengsten krijgen een milieubestemming via het MINA-fonds.

De heffingen worden geheven op het storten en verbranden van afvalstoffen, om preventie en recuperatie van de afvalstoffen te bevorderen. Het verschil in de heffingstarieven naar gelang van de aard van de afvalstof en de verwerkingswijze poogt minder schadelijke verwerkingswijzen te stimuleren.

Om het Vlaamse milieubeleid en de overheidsinvesteringen te financieren werd in 1989 het MINA-fonds opgericht. Dit wordt voornamelijk gespijsd uit de inkomsten van de verschillende milieuheffingen en uit een dotatie van de algemene

middelenbegroting. De voorbije jaren is de bijdrage uit de milieuheffingen

geleidelijk verhoogd. Dit heeft ertoe geleid dat de milieuheffingen een substantieel onderdeel zijn geworden voor de financiering van het Vlaamse milieubeleid.

In 1998 werd de milieuheffingen grondig geanalyseerd op hun regulerend en financierend karakter. De uitgewerkte wijzigingsvoorstellen houden onder andere rekening met de volgende principes :

− ondersteuning van de voorkeurverwerkingsvolgorde

− gelijke behandeling van huishoudelijk afval en bedrijfsafval

− vereenvoudiging van de heffingen

− misbruik vermijden van verlaagde heffingen voor sorteer- en recyclageresiduÕs

4.2.2.2 Huisvuilbelasting

De huisvuilbelasting is in de eerste plaats een middel voor de gemeente om haar uitgaven te financieren. De huisvuil- en grofvuilbelasting bestaan uit een forfaitair bedrag, een retributie die afhankelijk is van de mate waarin gebruik wordt gemaakt van de gemeentelijke diensten, of een combinatie van beide.

Enkel bij de laatste twee varianten, die de burger belonen voor een goed

afvalbeheer, heeft de huisvuilbelasting tevens een regulerend effect. De retributie kan zowel slaan op de huis-aan-huis inzameling als op de brengmethode.

Mogelijke retributiesystemen al dan niet in combinatie met een vast belastingbedrag, zijn :

− weging

− tarifering per volume-eenheid op basis van aanbiedingsfrequentie

− tarifering per volume-eenheid op basis van het aantal of de grootte van containers

− tarifering op basis van afvalvolume in de container

Bij de keuze van het belastingsysteem moet in de toekomst een evenwicht worden gevonden in de volgende aspecten :

− De belasting is financierend en regulerend, dat wil zeggen dat de burger zelf invloed heeft op de te betalen belasting via de retributie; anderzijds wordt de financiering niet in het gedrang gebracht omdat de burger steeds een forfaitair bedrag betaalt.

− Het belastingsysteem beantwoordt aan het principe dat de vervuiler betaalt;

dit heeft mogelijk als gevolg dat preventie en recuperatie worden gestimuleerd.

− De retributie mag geen aanleiding geven tot ontwijkgedrag en toename van zwerfafval.

− De tariefdifferentiatie mag geen te grote administratieve moeilijkheden meebrengen

Een correcte aanrekening van direct toewijsbare kosten voor de afvalinzameling en -verwerking aan de veroorzaker van de afvalstoffen leidt tot meer preventie. In vergelijking met bedrijven worden de gemaakte kosten nog niet correct en volledig aan de huishoudens aangerekend.

Bij een algemene of forfaitaire financiering verdwijnt het besef van de kosten en de eigen verantwoordelijkheid en blijft de verantwoordelijkheid voor het terugdringen van de kosten en de milieulast in grote mate alleen bij de overheid liggen.

De kostprijs voor het ophalen van huisvuil kan verschillen van gemeente tot gemeente omdat het prijsbeleid behoort tot de gemeentelijke autonomie.

Enkel de federale wetgever is bevoegd om aan de gemeenten een verbod op te leggen om belastingen te heffen in bepaalde materies. Het Vlaamse Gewest kan dus de prijs van een huisvuilrecipi‘nt niet bepalen. De toezichthoudende overheid, i.c. de provincie, kan wel bezwaren formuleren indien het algemeen belang of de wet geschonden zou zijn. Het invoeren van een uniform retributiesysteem hangt louter en alleen af van de vrijwilligheid (ÔgoodwillÕ) van de gemeenten omdat het Vlaamse Gewest de gemeenten niet kan verplichten een bepaalde belasting in te voeren. In de periode 1996-1998 werden een aantal onderzoeken uitgevoerd over de gemeentelijke belasting- en retributiesystemen voor de inzameling en

verwerking van huishoudelijk afval (53). De resultaten ervan zullen de basis vormen voor een overleg dat alle betrokkenen, overeenkomstig initiatief 43 van het MINA-plan 2, zullen opstarten omtrent de uitwerking en promotie van een uniform systeem van kostentoerekening en Ðdekking van huishoudelijke afvalstoffen.

4.2.2.3 Subsidi‘ring

Volgens de beleidsdoelstellingen van het Afvalstoffenplan 1991-1995 en het decreet betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen van 2 juli 1981 kunnen ondergeschikte besturen toelagen aanvragen voor de afvalverwijdering (selectieve inzameling en nuttige toepassing). De wettelijke bepalingen staan in het koninklijk besluit van 23 juli 1981 betreffende de subsidi‘ring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van ondergeschikte besturen of ermee gelijkgestelde rechtspersonen worden

uitgevoerd, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 30 maart 1982, 14 september 1983, 17 juli 1984, 30 juli 1985, 17 maart 1993, 23 maart 1994 en 18 maart 1997.

a Preventie

De subsidi‘ring van compostvaten wordt beschouwd als een

preventiestimulerende maatregel. In de periode 1995-1998 werden subsidies aangevraagd voor 233.438 compostvaten. Dankzij onder andere deze subsidi‘ring zijn veel gezinnen effectief gestart met thuiscomposteren. De subsidi‘ring gebeurde via een degressief subsidiepercentage in de tijd : 60 % indien de ontwerpdossiers werden ingediend v——r 31.12.95 en 40 % indien ingediend v——r 31.12.98 (besluit van de Vlaamse regering van 18 maart 1997, verlenging van besluit van de Vlaamse regering van 23 maart 1994).

De huidige subsidi‘ring van compostvaten is gestopt op 31 december 1998.

Aangezien de OVAM in de periode 1998-1999 het subsidi‘ringsbeleid evalueert en een globaal subsidi‘ringskader zal opstellen, wordt de subsidi‘ring van

compostvaten in deze periode niet verlengd. Afhankelijk van de resultaten van de evaluatie kan de financi‘le ondersteuning van preventie in het algemeen, vanaf 2000 worden ingepast in het kader van bijvoorbeeld het Milieuconvenant of een subsidiebesluit.

b Recuperatie

De strategische doelstelling van subsidies is de financi‘le stimulering van selectieve inzameling en de bevordering van het hergebruik.

Zo werd de subsidi‘ring geherori‘nteerd en worden toelagen verleend voor de aanleg en de uitrusting van containerparken met containers, portiershuisjes,

persinstallaties en hakselaars ˆ rato van 60 % van de kostprijs, de aankoop van terreinen niet inbegrepen. Verder wordt de bouw van sorteercentra en

composteringsinstallaties voor GFT- en groenafval betoelaagd ˆ rato van 30 % (besluit van de Vlaamse regering van 17 maart 1993 en omzendbrief van 6Êseptember 1993). Leidraad tot de goedkeuring van subsidies voor de

composteringsinstallaties was het Uitvoeringsplan GFT- en groenafval. Ten slotte wordt de materi‘le infrastructuur gesubsidieerd voor de selectieve inzameling van huishoudelijk afval en voor de voorkoming van zwerfvuil. Het subsidi‘ringsbeleid heeft hier een uitdovend karakter opdat er een maximale impuls vanuit gaat naar het milieu en naar de tewerkstelling. Voor de recipi‘nten voor selectieve

inzameling is er een degressief subsidiepercentage in de tijd : 60 % indien de ontwerpdossiers werden ingediend v——r 31.12.95 en 40 % indien ingediend v——r 31.12.98 (besluit van de Vlaamse regering van 18 maart 1997, verlenging van besluit van de Vlaamse regering van 23 maart 1994).

Voor verbrandingsinstallaties, stortplaatsen en overslagstations zijn nagenoeg geen kredieten meer uitgetrokken (besluit van de Vlaamse regering van 17 maart 1993). De eerste twee categorie‘n zijn immers niet meer subsidieerbaar conform de bepalingen van het Afvalstoffenplan 1991-1995.

De helft van de vastleggingskredieten wordt aangewend voor GFT-installaties en 39 % voor containerparken.

De evolutie van de aangelegde containerparken is het gevolg van de doelstelling van het beleid om op korte termijn het hele gewest te bedienen via

containerparken. De vooropgezette doelstelling is grotendeels gerealiseerd.

Wat de selectieve inzameling betreft, werden in totaal 1.124.902 GFT-containers gesubsidieerd (periode 1995-1998), namelijk 1.035.964 containers van 120 liter en 88.938 containers van 40 liter.

De duurzaamheid van de effecten is evenredig met de levensduur van de installaties. Voor de recipi‘nten voor selectieve inzameling (met kortere levensduur) dient echter opgemerkt dat ze ook een mentaliteitswijziging veronderstellen en introduceren, zodanig dat ook deze effecten van langdurige aard zijn.

De ingebruikname van containerparken, composterings- en sorteerinstallaties zorgt bij de doelgroep voor een verlaging van de kostprijs voor de

afvalstoffenverwerking. Daardoor ontstaat er ruimte voor de eventuele bouw of uitbreiding van een secundaire installatie.

Subsidi‘ring is slechts ŽŽn element in het instrumentarium voor de stimulering van gescheiden inzameling en de recyclage van afvalstoffen. Deze gemengde aanpak maakt de herori‘ntering van de afvalverwerking op een geleidelijke en

maatschappelijk aanvaardbare manier mogelijk. De verschillende doelgroepen worden benaderd. Wat de vermindering of stopzetting van subsidi‘ring betreft, is het beter de evolutie meer effectgericht te laten verlopen. Alternatieve stimulansen worden hierbij ingeschakeld (preventie en principe Ôvervuiler betaaltÕ).

Bij een globale evaluatie komen volgende punten naar voor :

− De middelen voor selectieve inzameling zijn al herschikt. De subsidi‘ring van verbranden of storten werd be‘indigd.

− Er is nog een lange weg af te leggen om de doelstellingen ÔpreventieÕ en de Ôvervuiler betaaltÕ te bereiken. De voorkeur dient evenwel te gaan naar een geleidelijke doch meer effectgerichte ontwikkeling.

− ÔSubsidi‘ringÕ als onderdeel van de instrumentenmix dient te worden herbekeken in functie van doelstellingen en resultaten, maar ook in functie van nieuwe technieken. Een verhoging van de heffingen zal de preventie stimuleren.

− De realisatiegraad van de benodigde infrastructuur (of de procentuele bediening per provincie) geeft aan dat subsidi‘ring nog enige tijd behouden zal kunnen blijven, maar zeer selectief dient te gebeuren.

− Tot 1995 was de subsidi‘ring voornamelijk gericht op het stimuleren van de selectieve inzameling. De totale hoeveelheid huishoudelijke afvalstoffen is echter niet verminderd.

Subsidi‘ring blijft voorlopig nodig, maar dient systematisch afgebouwd te worden, teneinde de middelen vrij te maken om de andere instrumenten intensiever te kunnen inzetten.

4.2.2.4 Milieuconvenant

Het Milieuconvenant 1992-1996 was de vrijwillige overeenkomst tussen het Vlaamse Gewest en de steden en gemeenten over het gemeentelijk MINA-beleid.

Het diende in zijn geheel te worden onderschreven. Voor het luik afvalstoffen was het convenant gericht op een veralgemeende invoering van de aparte inzameling van componenten van huishoudelijk afval in alle gemeenten van het Vlaamse Gewest tegen 31 december 1995, overeenkomstig het Afvalstoffenplan 1991-1995.

Voor een aantal deelaspecten ontvangt de gemeente een subsidie :

containerparken en selectieve huis-aan-huis inzameling van groente-, fruit- en tuinafval (GFT-afval of natte fractie). Het gemeentelijk Milieuconvenant 1992-1996 heeft zijn vruchten afgeworpen. Er werd vooruitgang geboekt op het gebied van de uitbouw en exploitatie van containerparken door gemeenten in het Vlaamse Gewest en op het gebied van de selectieve inzameling van KGA en van de droge en de natte fractie. Van de 294 gemeenten die het Milieuconvenant hebben afgesloten, opteerden 118 gemeenten voor de selectieve huis-aan-huis inzameling van de GFT-fractie en 174 voor de droge recycleerbare materialen. Twee

gemeenten wensten beide fracties selectief in te zamelen.

In het afvalstoffenbeleid van het Vlaamse Gewest zijn de gemeenten een belangrijke schakel. Zonder hun medewerking is een daadkrachtig beleid onmogelijk. Daarom hechtte de Vlaamse regering op 3 december 1996 haar goedkeuring aan de verderzetting van het gemeentelijk Milieuconvenant voor de periode 1997-1999, evenwel onder een nieuwe vorm. Het huidige Milieuconvenant wordt opgesplitst in een basisovereenkomst en acht vrij te kiezen opties die de gemeenten mee kunnen onderschrijven. Vier ervan hebben betrekking op het afvalbeleid. Optie 4 behandelt de preventie en selectieve inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. Optie 5 voorziet een samenwerking tussen de gemeente en een kringloopcentrum. Optie 7 betekent het uitstippelen van een duurzaam gemeentelijk beleid onder andere ter voorkoming van afval met een minimale restfractie. Optie 8 verbindt tot het in dienst nemen van ŽŽn of meer MINA-werkers. Nieuw wat huishoudelijke afvalstoffen betreft, zijn de initiatieven om thuiscomposteren verder te stimuleren. Begin 1999 werden er nog drie opties toegevoegd aan het Milieuconvenant (beslissing van de Vlaamse Regering op 16.03.99). De bijkomende optie 9 voorziet in een financi‘le tussenkomst bij het voorkomen van zwerfvuil.

De basisovereenkomst is door 284 Vlaamse gemeenten ondertekend (stand op 31.03.99) (meer info in Voortgangsrapportage 1999 (54)).

4.2.2.5 PRESTI-programma

Om tegemoet te komen aan de behoefte aan ondersteuning van afvalpreventie bij de KMO en de zelfstandige onderneming kwam het eerste preventiestimulerend programma (PRESTI 1) tot stand. Met financi‘le ondersteuning van de Vlaamse overheid hebben de federaties van nagenoeg alle belangrijke industri‘le sectoren en van enkele dienstensectoren via vergaande doorlichting van afval- en

emissiepreventie hun kennis over problemen, mogelijke oplossingen en alternatieven kunnen uitbouwen. De kennis werd omgezet in praktische informatiepakketten en naar de leden uitgedragen. Om op grotere schaal resultaten te bereiken, waren vervolgprogrammaÕs nodig. De toepassing van de preventiemaatregelen wordt onder andere met de ondersteuning van PRESTI 2 gedemonstreerd in voorbeeldbedrijven. Er zijn subsidies voor federaties die demonstratieprojecten uitvoeren. Via PRESTI 3 kunnen ook individuele bedrijven rekenen op een tijdelijke financi‘le steun als ze preventiemaatregelen uitwerken, een preventieplan opstellen, uitvoeren, evalueren en hierover rapporteren aan de overheid. Op 15.12.98 werd PRESTI 4 goedgekeurd door de Vlaamse regering.

Het is bedoeld voor bedrijfsgerichte intermediaire organisaties die een subsidie kunnen krijgen wanneer zij systemen opzetten die bedrijven aansporen tot milieuzorg. Concreet moeten de systemen ervoor zorgen dat bedrijven een continue verbetering van de milieuprestaties realiseren.

4.2.2.6 Fiscale instrumenten

Een fiscaal instrument is de BTW (federale bevoegdheid). In dit kader kan worden gestreefd naar een verlaagd BTW-tarief voor gerecycleerde producten

(bijvoorbeeld uniform tarief van 6 %) om de afzet ervan te stimuleren.