• No results found

2 Organische bedrijfsafvalstoffen

3 Raakvlakken met ander beleid

3.7 Internationale ontwikkelingen

Het Vlaamse afvalbeleid is in toenemende mate afhankelijk van Europese en internationale wetgeving en afspraken. Deze internationale context bepaalt niet alleen voor een belangrijk deel de wijze waarop in het Vlaamse Gewest de

verwerking van afvalstoffen plaatsvindt, maar ook het regime dat van toepassing is op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen.

De verwerking van organisch afval in Europa wordt vooral (meer dan 80 %) gedragen door Vlaanderen, Oostenrijk, Zwitserland, Denemarken, Duitsland, Luxemburg en Nederland. Walloni‘, Finland, Frankrijk, Itali‘, Zweden en Groot-Brittanni‘ zitten in een startfase.

3.7.1 Recuperatie

In Vlaanderen, net als in Walloni‘, Nederland en Duitsland, is het beleid erop gericht organisch afval op de eerste plaats te voorkomen. Indien het afval toch vrijkomt, moet het zoveel mogelijk worden gerecupereerd. Afval dat niet

gerecupereerd kan worden, dient zoveel mogelijk te worden verbrand met energie-terugwinning. Het storten van recupereerbaar en brandbaar organisch afval wordt in de toekomst be‘indigd.

3.7.1.1 Veevoeding

Zowel in Vlaanderen, Nederland als Duitsland komt rechtstreeks en onrechtstreeks vervoederen van natte organische stoffen voor. Per land zijn er specifieke

regelgevingen die het vervoederen van bepaalde afvalstromen al dan niet mogelijk maken (40).

3.7.1.2 Secundaire grondstof

Net als in Vlaanderen mag in Nederland organisch slib afgezet worden in de landbouw als bodemverbeterend middel, als het voldoet aan bepaalde normen. Elk land heeft zijn eigen specifieke wetgeving : Vlaanderen heeft Vlarea en Nederland bijvoorbeeld BOOM. In Vlaanderen zijn in tegenstelling tot Nederland voor meer componenten normen voorzien, de Nederlandse normen die er zijn, zijn echter strenger. Het beleid in Nederland is erop gericht de afzet van slib naar de landbouw te weren. De normen zijn zo streng dat de afzet in de landbouw quasi onmogelijk wordt. Nederland geeft de voorkeur aan het indrogen en verbranden van slib.

In Duitsland wordt afzet van slib in de landbouw als de meest geschikte oplossing beschouwd, op voorwaarde dat het aan de gestelde kwaliteiteisen voldoet. De hoeveelheid die op het land mag worden gebracht is strikt gereglementeerd.

a Compostering

In Nederland was in 1997 1.590.000 ton composteercapaciteit vergund en is er 1.520.000 ton composteerbaar materiaal aangeboden. De inzamelrespons schommelt er rond de 100 kg per bediende inwoner en het aansluitings- en recuperatiepercentage bedroegen in 1996 respectievelijk 96 en 59 %.

In Walloni‘ zijn er 5 installaties (in 1995) die GFT- en groenafval composteren.

Slechts 18 % van het geproduceerde afval (Õ95) werd er gecomposteerd. Het merendeel (65 %) van de fractie werd gestort. Men voorziet naar de toekomst toe dat er 1 tot 3 installaties zullen bijkomen. De verwerking zal toenemen van 18 % in 1995 tot 60 % in 2005. Voor het bedrijfsafval voorziet men een stijging van de verwerking van 14 % in 1995 tot 80 % in 2005. Deze verwerking kan zowel compostering, vergisting als co-verwerking zijn. (Horizon 2010 (50))

a.1 Afzetmogelijkheden

Zowel in Nederland als in Duitsland, Walloni‘ en Vlaanderen is de afzetmarkt voor compost vrij beperkt, mede doordat compost nog steeds een imago van

gerecycleerd afval meedraagt. In Vlaanderen wordt beoogd GFT- en groencompost maximaal af te zetten binnen de marktsegmenten die

verantwoordelijk zijn voor de productie van de respectieve afvalstoffen, met name de particuliere sector en de (openbare) groenvoorziening. In de overige regioÕs worden er echter pogingen ondernomen om compost af te zetten in landbouw, tuinbouw, groenvoorziening, grondwerken en de potgrondindustrie.

a.2 Kwaliteit

In Duitsland is er sinds eind 1998 een compostverordening. Deze verordening stelt vrij strenge eisen aan de compost en legt normen op het gebied van organische polluenten en microbiologische hygi‘ne op.

In Vlaanderen staat de kwaliteitscontrole onder toezicht van VLACO. Om de kwaliteit te garanderen heeft VLACO een ÔIntegrale Keten BewakingsprocedureÕ (IKB) opgesteld. Dit veronderstelt een nauwkeurige controle en sturing van alle stappen van de keten, gaande van de aanvoer van organisch materiaal, over het productieproces tot stockage en afzet van het afgewerkte product. Een

verontreinigingsgraad van meer dan 3 gewichtsprocent in het aangeleverde materiaal wordt niet getolereerd. Dit IKB-principe ligt aan de basis van de certificeringsprocedure die moet doorlopen worden om het VLACO-label voor compost te krijgen. Het VLACO-label garandeert de kwaliteit van de compost die op het bedrijf wordt geproduceerd. In Tabel 56 is een overzicht gegeven van de situatie anno 1997 in Vlaanderen, Duitsland en Nederland inzake verwerking van GFT- en groenafval.

In de verschillende landen bestaan kwaliteitscontroles inzake product- en productiecontrole maar deze zijn niet op elkaar afgestemd.

Tabel 56. Overzicht installaties Vlaanderen, Duitsland en Nederland (anno 97)

Vlaanderen Duitsland Nederland

Ingezameld GFT- en groenafval - totaal 615.000 ton +/- 6.500.000 ton 1.520.000 ton

- per inw 103 kg/inw 79 kg/inw 98 kg/inw

Aantal vergunde installaties 25 570 25

Totale capaciteit 482.000 ton 6,3 miljoen ton 1,59 miljoen ton

Compostproductie 180.000 ton 2,5-3 miljoen ton 580.000 ton

Aantal bedrijven met compostlabel 7 270 2

Capaciteit met compostlabel 28 % 70 % 33 %

b Vergisting

Tijdens de tweede helft van de jaren Õ90 is de ana‘robe vergistingstechnologie voor de behandeling van vaste en halfvaste organische afvalstromen volledig doorgebroken. Grafiek 11 (51) toont de toename van ana‘robe vergisting van de organische fractie van huishoudelijk afval in Europa. In 1990 waren slechts vijf volschalige installaties operationeel, die samen een verwerkingscapaciteit hadden van 107.000 ton/jaar. Sindsdien is hun aantal toegenomen tot 40 volschalige installaties die samen 640.000 ton/jaar verwerken. De installaties liggen voornamelijk in Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk.

0

1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998

capaciteit

aantal installaties capaciteit (t/jaar x 1000)

Grafiek 11. Evolutie ana‘robe vergisting in de jaren Õ90 in Europa

3.7.2 Verwijdering

Verwijdering is op Europees niveau de laatste stap inzake afvalbeheer. Indien afval toch verwijderd dient te worden, gaat de voorkeur naar verwijderen met energieterugwinning.

3.7.2.1 Verbranden

In Nederland is er onvoldoende verbrandingscapaciteit. Net als bij het beleid in Vlaanderen is een krappe programmering, zelfvoorziening en de ontwikkeling van eigen eindverwijderingsstructuren en nieuwe technieken het uitgangspunt. De uitbreiding van verbrandingscapaciteit als verwijdering wordt niet toegestaan. Een

toename van verbranding als nuttige toepassing waarbij een maximale energieconversie centraal staat, wordt overwogen.

In Walloni‘ zou de verbranding van organisch afval nog toenemen van 17 % in 1995 tot 50 % in 2000 waarna het terug zal afnemen tot 40 % in 2005. De procenten zijn respectievelijk 4 % (Õ95), 30 % (2000) en 20 % (2005) voor organisch bedrijfsafval.

3.7.2.2 Storten

Bij het storten van afval is nationale zelfvoorziening het uitgangspunt. Het storten van Vlaams afval in Nederland, of omgekeerd, zal niet worden toegestaan.

In Nederland is er voldoende stortcapaciteit voor de komende 20 ˆ 30 jaar. Om het aanbod op de capaciteit af te stemmen en een goede verdeling te maken, heeft iedere provincie een stortplan opgesteld. In de stortplannen wordt een oplossing geboden voor de gevolgen (met name financieel) van het teruglopende aanbod aan brandbaar afval. Het AOO bereidt een landelijk stortplan voor.

Vanaf 1.01.2000 geldt in Nederland een stortverbod voor biologisch zuiveringsslib.

4.1 Inleiding

Het Vlaamse Milieubeleidsplan 1997-2001 (MINA-plan 2) geeft in Deel 5 een overzicht van de verschillende types van instrumenten, aangevuld met een stand van zaken en een schets van de huidige knelpunten (52).

Om haar milieubeleidsdoelstellingen te realiseren maakt de overheid gebruik van instrumenten. Ze vullen de ÔmilieugereedschapskistÕ. De verschillende

instrumenten proberen het gedrag van een individu, een bedrijf, een

maatschappelijke groep of een economische sector te be•nvloeden, meestal door een bepaalde gedragslijn te stimuleren of af te remmen.

Een veel voorkomende indeling onderscheidt drie soorten instrumenten : juridische, economische en communicatieve. Andere indelingen zijn echter mogelijk.

Bij juridische instrumenten is directe regulering of afdwingbaarheid vaak het uitgangspunt. De economische instrumenten steunen op het beginsel Ôde vervuiler betaaltÕ of werken als economische prikkel. Communicatieve instrumenten zijn gericht op het milieubesef om het milieubewust gedrag te bevorderen en zetten aan om op vrijwillige basis ernaar te handelen. Naast vrijwillige samenwerking spelen voorlichting, sensibilisering en educatie hierin een belangrijke rol. Toch bestaan er geen scherpe grenzen tussen de juridische, economische en

communicatieve instrumenten. Heffingen, subsidies of vergunningen gelden als verzamelingen van juridische gedragsregels, maar heffingen bevatten ook een communicatief aspect wanneer ze de doelgroep confronteren met een bepaalde vorm van milieuverontreiniging.

Daarnaast heeft de overheid nog andere middelen. Zo zijn geld (financiering) en menskracht belangrijke hulpbronnen. Verder zijn middelen nodig om het

milieubeleid te structureren en te onderbouwen. Plannen, zoals dit

Uitvoeringsplan, bevatten de concrete beleidsinhoud en geven richting aan de waaier van instrumenten waarover de beleidsorganisatie beschikt. Monitoring en onderzoek kunnen de beleidsvoorbereiders helpen bij hun opdracht. Ze reiken vanuit hun respectieve invalshoeken, evaluatie en kennisopbouw de

basisingredi‘nten aan voor de ontwikkeling van een effici‘nte en effectieve

instrumentenmix. Ze zijn te beschouwen als beleidsonderbouwende instrumenten.