• No results found

Vereenvoudiging wat betreft de voorafbetaling van de belasting via roerende

In document Auteursrecht : een fiscale analyse (pagina 51-54)

2. FISCALE BEHANDELING VAN AUTEURSRECHTEN NA DE WET VAN 16 JULI 2008

2.1. Wet van 16 juli 2008 tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot

2.1.5. Vereenvoudiging wat betreft de voorafbetaling van de belasting via roerende

2.1.5.1.

Aangifteplicht

75. Tot voor aanslagjaar 2013 gold het principe van de bevrijdende roerende voorheffing. Er werd een bronheffing ingehouden bij de uitbetaling van auteursrechten en er moest geen aangifte meer gedaan worden van deze inkomsten door de ontvanger212. Sinds aanslagjaar 2013 geldt er

daarentegen wel een aangifteplicht voor de inkomsten uit de (con)cessie van auteursrechten in de personenbelasting op basis van artikel 313 WIB 1992, ongeacht of de ingehouden roerende voorheffing aan de bron overeenstemt met de uiteindelijk verschuldigde personenbelasting213. Om

die reden is er ook aanvullende gemeentebelasting verschuldigd214.

76. De ratio achter de invoering van de aangifteplicht situeert zich in de combinatie van een bevrijdende roerende voorheffing en een degressief kostenforfait, die juridisch technisch

208 L. SALIEN, “Auteursrechten: wat zijn de mogelijkheden anno 2019?” SLIDES, FHS, Brussel, 2019, onuitg. 209 X, Fiscale regeling inzake auteursrechten en naburige rechten, www.vlaio.be/nl/subsidies-

financiering/subsidiedatabank/fiscale-regeling-inzake-auteursrechten-en-naburige-rechten.

210 X, Fiscale regeling inzake auteursrechten en naburige rechten, www.vlaio.be/nl/subsidies-

financiering/subsidiedatabank/fiscale-regeling-inzake-auteursrechten-en-naburige-rechten.

211 X, Fiscale regeling inzake auteursrechten en naburige rechten, www.vlaio.be/nl/subsidies-

financiering/subsidiedatabank/fiscale-regeling-inzake-auteursrechten-en-naburige-rechten.

212 J. KEUSTERMANS, P. BLOMME en E. D’HAUWE, “Auteursrechten en inkomstenbelastingen Beschouwingen

vanuit de auteursrechtpraktijk”, TFR 2016, afl. 494, 63.

213 X, “Belasting auteursrechten: slechts zeer minieme wijziging”, Fiscoloog 2012, afl. 1320, 1.

214 J. KEUSTERMANS, P. BLOMME en E. D’HAUWE, “Auteursrechten en inkomstenbelastingen Beschouwingen

40 onmogelijk is215. De schuldenaar van de auteursrechtenvergoeding dient roerende voorheffing in

te houden op het netto-inkomen, na aftrek van het kostenforfait. Maar wanneer een belastingplichtige van verschillende schuldenaren inkomsten uit auteursrechten verwerft, kunnen er problemen optreden. Ten eerste kan dit ertoe leiden dat er gecumuleerd te veel forfaitaire kosten in mindering worden gebracht. Ten tweede stelt er zich een probleem wanneer de auteur per schuldenaar niet meer dan 37 500 euro (niet-geïndexeerd, 62 090 euro AJ 2021) inkomsten uit auteursrechten verwerft, maar gecumuleerd zijn inkomsten dit plafond wel overstijgen. Deze twee situaties kunnen enkel geregulariseerd worden via de aangifte personenbelasting216.

2.1.5.2.

Roerende voorheffing en rapporteringsvereisten

77. De afzonderlijke belastingheffing in de personenbelasting van 15 procent op inkomsten als bedoeld in artikel 17, § 1, 5° WIB 1992 wordt geïnd door inhouding van 15 procent roerende voorheffing aan de bron voor het gedeelte van de bruto inkomsten uit auteursrechten dat het plafondbedrag van artikel 37, tweede lid WIB 1992 niet overschrijdt217. Voor het gedeelte van de

inkomsten dat het plafondbedrag wel overschrijdt, wordt de roerende voorheffing verhoogd tot 30 procent218. Merk op dat de roerende voorheffing berekend wordt op het nettobedrag aan

inkomsten uit auteursrechten, zijnde het bedrag na aftrek van eventuele sociale zekerheidsbijdragen, buitenlandse belastingen en de werkelijke of forfaitaire kosten. Deze roerende voorheffing moet ingehouden worden door de schuldenaar van de auteursrechten. Dit zijn rijksinwoners, binnenlandse vennootschappen, verenigingen, instellingen, inrichtingen en lichamen, alsook aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersonen en aan de belasting van niet-inwoners onderworpen belastingplichtigen219. Het is belangrijk om te

benadrukken dat de verplichting om roerende voorheffing in te houden en door te storten uitsluitend op de schuldenaar van de auteursrechten rust, zelfs wanneer deze een natuurlijke persoon is220. Als er sprake is van auteursrechten van buitenlandse oorsprong die in België worden

geïnd, moet de roerende voorheffing ingehouden worden door de eerste in België gevestigde tussenpersoon (meestal de bankinstelling)221.

215 Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot instelling van een

forfaitaire belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten, Verslag namens de commissie voor de financiën en voor de economische aangelegenheden, Parl.St. Senaat 2007-08, 4-119/5.

216 J. VAN DYCK, “Auteursrechten: bevrijdende RV juridisch-technisch onmogelijk?”, Fiscoloog 2008, afl. 1118, 3. 217 J. VAN DYCK, “Beroeps- of roerend inkomen: staat de bom stilaan op barsten?”, Fiscoloog 2013, afl. 1330, 1. 218 Art. 269, 1° WIB 1992.

219 Art. 261, eerste lid, 4° WIB 1992.

220 S. WATELET, “Le régime de taxation forfaitaire des droits d'auteur : dix ans déjà !”, RGFCP 2018, afl. 9, 35. 221 Art. 261, 1°, tweede lid WIB 1992.

41 78. De schuldenaren zijn ertoe gehouden de roerende voorheffing in te houden en aan de Schatkist te storten binnen de 15 dagen na de toekenning of de betaalbaarstelling van de auteursvergoeding222. Indien de roerende voorheffing niet werd ingehouden en betaald aan de

Belgische Staat door de schuldenaar (of de eerste Belgische tussenpersoon), kan de verkrijger van de inkomsten, op vrijwillige basis en zonder enige verplichting, een aangifte indienen in de roerende voorheffing en deze betalen aan de Staat. Dit doet niets af aan het feit dat de schuldenaar van de inkomsten aansprakelijk blijft en in overtreding is223. Bovendien is de schuldenaar van de

roerende voorheffing verplicht een specifieke aangifte 273S in de roerende voorheffing op te maken, die zowel op papier als elektronisch kan worden ingediend224.

79. Er is geen mogelijkheid tot verzaking aan inhouding van roerende voorheffing indien de verkrijger van de auteursrechten een natuurlijke persoon onderworpen aan de personenbelasting is, evenmin wanneer de verkrijger onderworpen is aan de rechtspersonenbelasting. Dergelijke verzaking is wel mogelijk indien de verkrijger van de auteursrechten een binnenlandse vennootschap of een erkende beheersvennootschap van rechten is, maar in dat geval moet wel nog steeds een (nul)aangifte 273S ingediend worden. Deze tolerantie blijkt uit een parlementaire vraag van VAN BIESEN225.

80. Daarnaast kan de schuldenaar van de auteursrechtvergoeding een fiscale fiche 281.45 en een samenvattende opgave 325.45 opmaken. “Voor het overige wordt erop gewezen dat de opmaak van de fiches 281.45 en de bijhorende opgave een facultatief karakter hebben gekregen vanaf het aanslagjaar 2010.226” Er geldt dus geen ficheverplichting bij gebreke aan een wettelijke bepaling.

Fiche 281.45 geeft een overzicht van de ontvangen inkomsten uit auteursrechten. Zij vermeldt het brutobedrag van de vergoeding, het toegepaste kostenbedrag en de ingehouden roerende voorheffing. Gezien deze elementen ook vermeld moeten worden in de aangifte personenbelasting door de genieter van de auteursrechten, is deze fiche aldus een hulpmiddel voor het invullen van de aangifte227.

222 Art. 412 WIB 1992.

223 Voorafgaande beslissing nr. 2017.704 d.d. 12.12.2017.

224 Circulaire nr. Ci.RH.231/605.842 (AAFisc Nr. 21/2012), 21 mei 2012, fisconet.be.

225 Vr. en Antw. Kamer 2008-09, 22 april 2019, nr. 52/513, 40 (Vr. nr. 12716 L. VAN BIESEN); X, “Auteursrechten.

Roerende voorheffing. Vrijstelling”, Fiscoloog 2013, afl. 1358, 13.

226 Circulaire nr. Ci.RH.231/605.842 (AAFisc Nr. 21/2012), 21 mei 2012, fisconet.be.

227 T. GOEMAERE, “Auteursrechten: wie heeft ze en hoe worden ze belast (met een uitstap naar arbeidsrecht en

42 81. In de huidige stand van de wetgeving omvatten de bepalingen van artikel 57 WIB 1992 niet de inkomsten die zijn bedoeld in artikel 17, § 1, 5° WIB 1992. Bijgevolg zijn de bepalingen van artikel 219 WIB 1992 ook niet van toepassing228. Artikel 57 WIB 1992 geeft een opsomming van kosten

die slechts als beroepskosten worden aangenomen wanneer ze worden verantwoord door individuele fiches en samenvattende opgaven die worden overgelegd in de vorm en binnen de termijn die de Koning bepaalt229. Dergelijke kosten moet dus voldoen aan de aftrekvoorwaarden

van artikel 49 WIB 1992 én zijn bovendien slechts aftrekbaar wanneer er fiscale fiches en samenvattende opgaven zijn opgesteld. Dit geldt niet voor auteursrechtvergoedingen. Bij gebrek aan een fiche 281.45 voor auteursrechten, is deze vergoeding dus nog steeds aftrekbaar in hoofde van de schuldenaar. Betaalde auteursrechten kunnen met andere woorden niet als beroepskosten worden verworpen wegens het feit dat ze niet verantwoord zijn door individuele fiches230. Doordat

inkomsten die zijn bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, WIB 1992 niet opgenomen zijn in artikel 57 WIB 1992, kan er ook geen afzonderlijke aanslag van 100 procent worden gevestigd op de auteursrechtvergoeding wanneer deze niet wordt verantwoord door individuele fiches en samenvattende opgaven.

82. Wanneer een vergoeding aangegeven werd als bezoldiging op een fiche 281.10, terwijl het eigenlijk een auteursrechtvergoeding betreft, moet dit via de fiche 281.10 worden rechtgezet en in principe op hetzelfde tijdstip een aangifte 273S ingediend worden en een storting aan de Schatkist verricht worden van 15 procent op het netto-bedrag rekening houdend met de aftrek van de werkelijke of forfaitaire kosten. In voorkomend geval zijn nalatigheidsinteresten overeenkomstig artikel 414 WIB 1992 van toepassing231.

In document Auteursrecht : een fiscale analyse (pagina 51-54)