• No results found

De rekrutering, het opleidingsniveau en de betaling van de censoren

In document Dictatuur en geschiedschrijving (pagina 63-65)

DE SPAANSE CONTEXT: CENSUUR EN ANDERE VORMEN VAN OVERHEIDSINGRIJPEN BIJ

1.6 De rekrutering, het opleidingsniveau en de betaling van de censoren

Censureren was mensenwerk. We concentreren ons in dat licht op de volgende vragen: • Welke maatschappelijke achtergrond hadden de censoren?

• Wat was hun opleidingsniveau?

• Tegen welke arbeidsvoorwaarden verrichtten zij hun werk?

Vanaf de start van de censuur aan het einde van de jaren dertig werd gemikt op censoren met een wetenschappelijke opleiding - vooral alumni rechten en geesteswetenschappen waren populair - die zo mogelijk ook kennis hadden van een of meer van de moderne vreemde talen. De diverse ministeries zochten vervolgens kandidaten binnen de politieke en maatschappelijke groeperingen die voor het regime belangrijk waren. In de eerste jaren van het Franco-regime waren het vooral de falangisten en ook wel de carlisten - conservatieve katholieken uit Navarra - van het eerste uur die leidinggevende en bekende censoren voortbrachten als Juan Beneyto, Antonio Tovar Llorente, Dionisio Ridruejo en Pedro Laín Entralgo . Later zocht men meer in den brede onder aanhangers van Franco’s eenheidsbeweging of ging het om leden van Opus Dei, een katholieke lekenorganisatie. Militairen en kerkelijke functionarissen bleven tot de opheffing van de censuur een prominente rol vervullen; verder ging het om wetenschappers, schrijvers, critici, journalisten, politiefunctionarissen en zelfs een enkele rechter van de Rechtbank voor Openbare Orde. De laatstgenoemden figureerden veelal als een soort buitenring van specialisten die op afroep beschikbaar waren.

1

Verder zag het Ministerie van Informatie er geen been in om op drukke momenten willekeurige overheidsdienaren aan het werk te zetten. In de tweede helft van de jaren zestig kon het dan om regulier kantoorpersoneel gaan, maar ook om mensen als onderzoeker-historicus Ricardo de la Cierva.64 Zowel Rojas Claros als Van den Hout

geven gedetailleerde overzichten van namen van censoren die actief waren op het vlak van boekpublicaties.

In de periode dat het Ministerie van Informatie de censuur onder zijn hoede had, dat wil zeggen vanaf het begin van de jaren vijftig, had de Directeur-generaal van Volkscultuur en Evenementen de eindverantwoordelijkheid voor de overheidscensuur. In de jaren vijftig was dat onder minister Gabriel Arias-Salgado Florentino Pérez Embid, tevens hoogleraar geschiedenis. Fraga Iribarne werkte in de jaren zestig met zijn zwager Carlos Robles Piquer, een jurist en politicoloog, die bij gelegenheid van het aftreden van Fraga in 1969 vervangen werd door Enrique Thomas de Carranza y Luque. De laatste werd in 1972 opgevolgd door hoogleraar geschiedenis Jaime Delgado Martín. Deze zou voor de periode 1973-1974 weer vervangen worden door Ricardo de la Cierva.65 Historici deden

het kennelijk goed hoog in het Spaanse censuurapparaat.

Onder de Directeur-generaal werkte als verantwoordelijke voor de censuur de Onderdirecteur-generaal van Culturele Activiteiten en van het Boek. In de belangrijke periode van de eerste helft van de jaren zeventig waren dat eerst Alejandro Múñoz Alonso, jurist en politicoloog, en later, onder De la Cierva, historicus Joaquín de Entrambasaguas y Peña, beiden mannen die bekend stonden om hun bereidheid met uitgevers en auteurs de dialoog aan te gaan.66

Ambtenaren die weer een stapje lager in de hiërarchie stonden maar wel een belangrijke rol binnen de censuur speelden, waren Faustino García Sánchez-Marín en Antonio Barbadillo Gómez, die beiden optraden als Hoofd van de Sectie ter Ordening van de Uitgeverij, de eerste van 1962 tot 1974 en de tweede meteen daarna. Onder hen viel het Bureau van Lectoren. Vermeldenswaard is nog militair commandant Francisco Castrillo Maceres, in de jaren zestig regulier censor, maar vanaf het begin van de jaren zeventig hoofd van de Verbindingsafdeling.67

Ook al waren de meeste censoren hoog opgeleid, vooral Larraz Elorriaga zet toch de nodige vraagtekens bij hun capaciteiten voor het censorwerk. Diens stelling is dat 50% van de censoren eigenlijk niet de expertise had om een aangeboden werk - en dan had hij het vooral over literaire publicaties - goed te beoordelen. Zo waren er censoren die op hun eigen terrein competent waren maar zich vervolgens ook op fictie stortten zonder daarvoor enige opleiding te hebben genoten - en vervolgens dan geregeld de plank missloegen. Larraz Elorriaga denkt dan onder meer aan de militair Luís Martos, een

64 Ruiz Bautista, Tiempo de censura, 56 en Rojas Claros, Dirigismo cultural, 52-55 en 244-247. 65 Larraz Elorriaga, Letricidio español, 62-63. Van den Hout-Huijben, El rojo crítico, 96-97. 66 Van den Hout-Huijben, El rojo crítico, 96-97.

man die thuis was in geschiedschrijving, en in beoordelingen van literatuur vaak de veronderstelling formuleerde dat de betrokken auteur geestesziek was. Omdat er met regelmaat ook censoren van buiten het Ministerie werden ingezet die slechts af en toe een beoordeling gaven en het bovendien moesten doen met vage dan wel ontbrekende richtlijnen, was de censuur bovendien weinig consequent.68

De vaste groep censoren van het Ministerie van Informatie bestond aan het begin van de jaren zeventig uit twintig à dertig personen. Hun bezoldiging moet geen vetpot zijn geweest. In een rapport van januari 1970 gericht aan hun minister wezen de censoren erop dat door de Wet Fraga van hen veel flexibiliteit werd verwacht en dat bovendien de dagelijkse werkdruk was toegenomen door de enorme groei van het aantal publicaties. Het lag wat hen betreft dan ook voor de hand dat het armzalige maximaal te behalen salaris van nog geen 10.000 pesetas per maand zou worden verhoogd tot zeker het dubbele. Ook moest het aantal vaste censoren in hun ogen worden uitgebreid tot zeker veertig.69 Overigens werden censoren van buiten per opdracht betaald.

Al met al doet de wijze van rekruteren van censoren niet de indruk ontstaan dat het regime de censuur aan het toeval wilde overlaten. Bewust werden Spanjaarden met een goede opleiding aan het werk gezet. Zeker in weken met een enorm aanbod van werk - rond 1970 kwamen er in Spanje elke week ongeveer 600 publicaties op de markt - zal de koppeling tussen boek en censor echter niet altijd ideaal zijn geweest. Opvallend is verder dat er in de periode eind jaren zestig- midden jaren zeventig veel verschillende personen de stoel van Directeur-generaal bezetten. Hier weerspiegelde zich de roerige politieke situatie van die periode.

In document Dictatuur en geschiedschrijving (pagina 63-65)