• No results found

Organisatie en inhoudelijke aanpak van de censuur in de loop van het Franco-regime

In document Dictatuur en geschiedschrijving (pagina 53-58)

DE SPAANSE CONTEXT: CENSUUR EN ANDERE VORMEN VAN OVERHEIDSINGRIJPEN BIJ

1.3 Organisatie en inhoudelijke aanpak van de censuur in de loop van het Franco-regime

Met betrekking tot het repressieve instrument van de censuur dringen zich de nodige vragen op:

• In hoeverre deden de censoren in de loop van de periode 1936-1977 hun werk binnen dan wel buiten de formele overheidsbureaucratie?

• Welke positie bezetten zij in de cruciale periode 1966-1977 in het organogram van het Ministerie van Informatie en hoe ontwikkelde de (Spaanstalige) benaming van hun afdeling zich?

• Welke procedures kende de censuur, voor en na de invoering van de Wet Fraga in 1966 en welke begrippen gebruikte zij bij het beoordelen van aangeboden werk? • Welke waren voorts de hoofdlijnen van haar inhoudelijke beoordelingen in de loop

van de periode 1936-1977?

Pas aan het begin van de jaren vijftig, zo schetst Ruiz Bautista, vond de censuur haar definitieve plek binnen het overheidsapparaat van Franco en wel binnen het Ministerie

34 Rojas Claros, Dirigismo cultural, 137-149. 35 Ruiz Bautista, Tiempo de censura, 130.

1

van Informatie. In de eerste maanden na het uitbreken van de burgeroorlog was de censuur nog zeer decentraal georganiseerd. Zij viel onder de bevoegdheid van de diverse regionale militaire overheden en richtte zich vooral op de media met het grootste publieksbereik, de pers en de radio; boeken waren minder in het vizier. Tegelijkertijd had ook de Falange her en der afdelingen die zich bezighielden met censuur en propaganda.

In mei 1937 veranderde de positie van de censuur voor de eerste keer: Franco trok als opperbevelhebber en staatshoofd de censuur naar zich toe en bracht deze onder bij een centrale eenheid die mede uit gewone burgers bestond: de Staatsafdeling voor Pers en Propaganda (‘Delegación del Estado para Prensa y Propaganda’), een onderdeel van het Algemeen Secretariaat van het Staatshoofd (‘Secretaría General del Jefe del Estado’). Echter al in 1938 werd de censuur bij gelegenheid van de publicatie van een speciale wet weer anders georganiseerd. Franco richtte in dat jaar voor het eerst een formeel overheidsapparaat in, met onder meer een Ministerie van Binnenlandse Zaken (‘Ministerio de Interior’). De censuur werd daar ondergebracht, onder een nieuwe naam: Vicesecretariaat voor Volksopvoeding (‘Vicesecretaria de Educación Popular’). Dit orgaan was geheel gemodelleerd naar het Duitse Reichsministerium für Volksaufklärung und Propaganda en hield zich zowel met censuur als propaganda bezig.

Toen het Algemeen Secretariaat van de Beweging (‘Secretaría General del Movimiento‘) - het administratieve orgaan van de in 1937 door Franco voor de Nationale zone afgedwongen politieke eenheidsbeweging Falange Española Tradicionalista y de las JONS (FET y de las JONS) - in 1941 de officiële status van ministerie kreeg, werd ook het Vicesecretariaat daar ondergebracht, een aanpak die parallellen kende in de recente geschiedenis van Italië en Duitsland en een duidelijk signaal dat de zich op Rome en Berlijn oriënterende falangisten bij de censuur het initiatief hadden gekregen.

In 1945 - de Tweede Wereldoorlog was voorbij en de fascistische regimes hadden het onderspit gedolven - was het tijd voor een nieuwe, vierde, stap. Het Vicesecretariaat werd omgedoopt tot Subsecretariaat voor Volksopvoeding (‘Subsecretaria de Educación Popular‘) en kreeg een thuis binnen het Ministerie van Onderwijs dat toen in handen was van de nationaal-katholieken.

Toen het voormalige hoofd van het voormalige Vicesecretariaat, Gabriel Arias- Salgado, in 1951 werd benoemd werd tot Minister van Informatie, vond meteen ook de overheveling van de censuur naar dat ministerie plaats. Daar zou zij meer dan 25 jaar blijven tot haar formele opheffing in de periode na de overgang naar de democratie (‘Transición‘) aan het begin van de jaren tachtig.36

De benaming en organisatorische inpassing van de groep censoren binnen het Ministerie van Informatie zouden zich na 1951 nog diverse malen wijzigen. Zo werd de benaming Sectie voor Boekinspectie (‘Sección de Inspección de Libros‘) in 1962 omgezet in de eufemistische aanduiding Afdeling voor Bibliografische Oriëntatie (‘Sección de Orientación Bibliográfica‘‘. Overigens bleef het gedurende de eerste 25 jaar

van het Franco-regime de praktijk dat literaire en historische boeken, ook die met een contemporain onderwerp, van één en dezelfde groep censoren een beoordeling kregen - en dat politicologische studies weer door een andere groep werden bekeken.37 Hier

speelde wellicht dat literatuur en geschiedenis doorgaans aan dezelfde faculteit werden gedoceerd.

Toen vanaf 1966 met de komst van de Wet Fraga een nieuwe censuurperiode startte, kreeg ook de organisatiestructuur van het Ministerie van Informatie een nieuwe vorm. Het organogram van het Directoraat-generaal van Volkscultuur en Voorstellingen (de ‘Dirección General de Cultura Popular y Espectáculos‘) van het Ministerie van Informatie maakte duidelijk welke delen van de overheidsbureaucratie betrokken waren bij censuur en propaganda en hoezeer dit ministerie inmiddels een gelaagde professionele structuur had gekregen.38

Zo was de groep censoren - met een nieuwe eufemistische term aangeduid als Lectoren (‘Lectores’) - ondergebracht in het Bureau van Lectoren (‘Negociado de Lectorado’). Dat was weer een onderdeel van de – eveneens met een eufemistische benaming aangeduide - Afdeling ter Ordening van de Uitgeverij (‘Sección de Ordenación Editorial‘), die ook weer van een groter geheel deel uitmaakte: de Algemene Onderafdeling van Culturele Activiteit en van het Boek (‘Subdirección General de Acción Cultural y del Libro‘). Deze Onderafdeling was vervolgens verantwoording verschuldigd aan de Directeur- generaal voor Volkscultuur en Voorstellingen, een directe adviseur van de Minister van Informatie.

Tot 1966 waren de procedures van de censuur simpel. Alle manuscripten moesten vóór publicatie ter inzage worden aangeboden. Van de beoordeling van de censor hing het vervolgens af of een manuscript tot een boek mocht worden gemaakt en kon gaan circuleren in Spanje. De volgende beoordelingen waren gangbaar:

• tolereerbaar (‘tolerable’) • toegestaan (‘autorizado’) • aanbevolen (‘recomendable’) • afgewezen (‘denegado’)

• toegestaan met aanpassing of schrappen van passages (‘con tachaduras’, ‘con supresiones’)

Was een boek ‘tolereerbaar’, dan mocht het niet in de boekhandel worden uitgestald doch alleen via een catalogus aan de klant worden aangeboden. De beoordeling ‘toegestaan’ maakte het mogelijk een boek in een speciale vitrine aan de klanten te tonen en boeken

37 Rojas Claros, Dirigismo cultural, 47. 38 Van den Hout-Huijben, El rojo crítico, 25-26.

1

uit de derde categorie mocht de boekhandel zonder beperkingen overal neerleggen.39

Soms liet de censuur een boek als ‘tolereerbaar‘ door om de bewuste uitgeverij een financiële steun in de rug te geven, maar gaf een ander onderdeel van het ministerie zich moeite lezing van het werk te ontraden.40

De censuurwet van 1938 bepaalde overigens dat technische en kerkelijke werken de censuur niet hoefden te passeren en dat gold evenmin voor nieuwe publicaties van uitgevers van Italiaanse, Duitse en Portugese bodem, althans zolang in die landen sprake was van ideologisch verwante regimes. Historische literatuur en boeken met een politieke inslag, zo was bepaald, moesten te allen tijde ook het hoofd van de afdeling censuur passeren. Tenslotte was er de regeling dat boeken over de Spaanse Burgeroorlog een dubbele censuur kenden, namelijk ook die van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of die van het leger.41

Vervolgens bracht 1966 met de Wet Fraga, de ‘Ley de Prensa y Imprenta’, een grote procedurele ommekeer. De wet maakte een einde aan de medecensuur van Buitenlandse Zaken en het leger en voorzag ook in een beoordeling achteraf in plaats van één vooraf. Zo was het vanaf 1966 mogelijk dat het Ministerie van Informatie pas enkele dagen voor de beoogde distributie van een boek kennis kreeg van de inhoud van de publicatie, namelijk op het moment dat een uitgever conform de wettelijke verplichtingen een aantal exemplaren van de gedrukte oplage kwam inleveren, de zogenaamde ‘depósito‘. De uitgever moest er dan wel rekening mee houden dat de censuur zijn boek zeer nauwgezet zou bekijken om er alsnog een label op te plakken. Dan kon het gaan om de volgende beoordelingen:

• akkoord (‘aprobación‘) • afwijzing (‘denegación‘) of

• administratieve stilte (‘silencio administrativo’).42

Een ‘afwijzing’ bracht met zich mee dat het ministerie onmiddellijk een klacht (‘denuncia’) deponeerde bij de Officier van Justitie van de Rechtbank van Openbare Orde (‘Tribunal de Orden Público‘), met als opties strafrechtelijke vervolging van uitgever en auteur en inbeslagname van de gehele oplage. Ook was de overheid in de gelegenheid meteen zelf tot inbeslagname over te gaan; een dergelijke stap moest dan wel achteraf door een rechter worden beoordeeld.

Bij ‘administratieve stilte’ kon een boek verschijnen maar behield de overheid de mogelijkheid op een willekeurig moment in de toekomst tot vervolging over te gaan. Het zal duidelijk zijn dat uitgever (en auteur) zwaar financieel gedupeerd werden als een

39 Rojas Claros, Dirigismo cultural, 56-57.

40 Alejandro Herrero Olaizola, The censorship files:Latin American writers and Franco’s Spain (Albany: State University of New York Press, 2007), Inleiding.

41 Larraz Elorriaga, Letricidio español, 59. 42 Ruiz Bautista, Tiempo de censura, 117-118.

gedrukte oplage geheel uit de handel werd gehaald. Een strafrechtelijke veroordeling maakte een uitgever bovendien kwetsbaar voor allerlei privaatrechtelijke claims, bijvoorbeeld van personen die zich door de inhoud van een boek in hun persoonlijke belangen benadeeld voelden.

Flink wat uitgevers kozen dan ook graag voor de tussenstap waarin Fraga’s Wet eveneens voorzag: het vrijwillig ter beoordeling voorleggen van een manuscript (de ‘consulta voluntaria’). Dan viel een van de volgende beoordelingen te verwachten:

• ontraden (‘desaconsejada’)

• onverkort toestaan (‘autorización integra‘) • verzoek tot schrappen (‘petición de supresión)

• ( in geval het een werk in een vreemde taal betrof) de eis tot het tonen van de vertaling ( ‘exigencia de presentar el libro traducido’)

Kreeg een manuscript het label ‘onverkort toegestaan’, dan kon het later nooit meer door de staat worden vervolgd. Bij de andere drie aanduidingen behield de overheid zich het recht voor in een later stadium in te grijpen, mocht de uitgever de vingerwijzingen van de censor negeren.

De wetgever gaf de censuur in geen enkele periode van haar werkzaamheid uitgewerkte richtlijnen mee. Alleen voor de filmkunst werden in 1963 uitgebreide normen gepubliceerd. Deze hadden tot doel de goede zeden te beschermen; er mocht geen bloot worden getoond en geen overspel, ook waren zelfmoord en onbestrafte misdaden taboe. Voor het beoordelen van boeken kregen de censoren - in expliciete zin overigens pas vanaf het begin van de jaren vijftig - vijf vrij algemene aandachtspunten mee: ‘is er sprake van een aanval op de Geloofsleer, op de Moraal, op de Kerk of zijn Dienaren, op het regime en zijn instellingen of op personen die samenwerken of samenwerkten met het regime’?43

De keuze voor hoofdlijnen was een bewuste: de minister wilde de handen vrij houden om bij nieuwe ontwikkelingen nieuwe thema’s en onderwerpen censurabel te maken.44 In

de eerste decennia van het regime vormden de genoemde vijf vragen een breed sleepnet van onderwerpen die niet door de beugel konden dan wel de censoren in ieder geval alert maakten: propaganda voor marxistische doctrines, ontwikkelingen die de eenheid van het vaderland of de goede naam van het leger bedreigden (zoals de armoede in Spanje van de jaren veertig en vijftig en de repressie in de Nationale zone), kritiek op het katholieke geloof, negatieve beoordelingen van de strijd die Franco cum suis vanaf 18 juli 1936 waren aangegaan en van de doctrine van Franco’s eigen politieke eenheidsbeweging FET

43 ‘Ataca al Dogma, a la Moral, a la Iglesia o a sus Ministros, al régimen y a sus instituciones, a las personas que colaboran o han colaborado con el régimen?‘.

1

y de las JONS, de geschiedenis van die beweging in het algemeen evenals de geschiedenis van de politieke partijen die actief waren in de periode vóór de 18e juli 1936.45

Uit het bovenstaande komt naar voren dat voor het Franco-regime en zijn steunpilaren censuur en propaganda belangrijke instrumenten waren. De voortdurend wisselende organisatorische inbedding van de censuur in de eerste vijftien jaar van zijn bestaan was bovendien een afspiegeling van de onderlinge strijd die er tussen Franco’s facties plaatsvond. Ook op dit vlak kwamen er op een bepaald moment de nodige barrières voor de oude falangisten.

De Wet Fraga gaf enerzijds ruimte, maar was tegelijk een ingenieuze constructie om greep te blijven houden op de publieke discussie in het land. Dat laatste voorzag overigens ook de Spaanse Vereniging van Auteurs die zich op 22 januari 1966 per brief tot de Cortes richtte. Zij wees de parlementsleden erop dat het al genoemde artikel 2 van de Wet Fraga veel te breed geformuleerd was en de periode dat de regering al gedrukte boeken uit de handel kon halen, veel te lang. De vereniging kreeg voor haar bezwaren geen gehoor. Wel konden haar woordvoerders - onder meer uitgever Carlos Barral en auteurs als Pedro Laín Entralgo en Enrique Tierno Galván - op de onmiddellijke belangstelling van de veiligheidsdiensten rekenen.46

In document Dictatuur en geschiedschrijving (pagina 53-58)