• No results found

De oude getrouwen: Arrarás, Asián Peña en anderen

In document Dictatuur en geschiedschrijving (pagina 194-200)

DE PERIODE 1931-1952: TWEEDE REPUBLIEK, BURGEROORLOG EN VROEGE FRANQUISME

6.3 De oude getrouwen: Arrarás, Asián Peña en anderen

Joaquín Arrarás‘ Franco verscheen in 1939, telde 320 pagina’s en bevatte notenapparaat noch bibliografie.1 Arrarás was een in politiek en geschiedenis geïnteresseerde journalist

die na de start van de burgeroorlog actief zou worden in het propaganda-apparaat van Franco. Zijn publicatie kende een sterk finalistische redeneertrant die erop gericht was een zeer specifiek oordeel aannemelijk te maken, namelijk dat de burgeroorlog onvermijdelijk was geweest en dat Franco de enige kandidaat was om Spanje weer op het goede spoor te brengen. Franco’s nationalisme en grote hart voor de Spaanse zaak werden geroemd; al in diens jonge jaren was duidelijk dat het land daar zijn voordeel mee zou kunnen doen.2

De Spaanse Burgeroorlog kon bij het verschijnen van de eerste editie van dit boek in het voorjaar van 1939 nog niet worden afgeschilderd als een voorspel van de Tweede Wereldoorlog. Wel, zo stelde Arrarás expliciet, stonden de acties en doelen van Franco op één lijn met die van Hitler en Mussolini - de latere drijvende krachten achter die Tweede

1 Joaquín Arrarás, Franco (Valladolid: Librería Santarén, 1939, 7e uitgebreide editie).

Wereldoorlog. Die zouden zich ervan bewust zijn geweest dat ze vanuit hun historische missie solidair moesten zijn met het Spanje van Franco.3

Arrarás zag bovendien een duidelijke parallel tussen het gezamenlijke handelen van Franco, Mussolini en Hitler en de gloriedagen van de middeleeuwen, toen katholiek Europa pal stond voor de herovering (‘reconquista’) van Spanje op de Arabieren. Daarnaast vergeleek hij Franco’s herovering van Spanje in de jaren 1936-1939 met de verovering van Abessinië in 1936 door de Italiaanse generaal Rodolfo Graziani.4 Met

deze en vergelijkbare opmerkingen leek Arrarás voor Spanje aansluiting te zoeken bij de agressieve buitenlandse politiek van zowel de Italiaanse als de Duitse dictator. De identificatie met de twee grote voorbeeldlanden en -leiders kwam ook naar voren op een van de laatste pagina‘s van het boek. De auteur gaf daar hoog op van de glimlach van Franco: die kon de vergelijking doorstaan met de stalen en trotse blik van Mussolini en de peinzende van Hitler.5

Twee grote ideologieën hadden in de ogen van Arrarás in de achterliggende jaren om de macht gestreden, de katholieke en totalitaire aan de ene kant en die van de falende ’anorganische’ democratie aan de andere kant.6 Arrarás maakte zo ten aanzien van het

vanaf 1936 langzaam vorm krijgende Franco-regime geen duidelijk onderscheid tussen de totalitaire op het fascisme georiënteerde krachten en de meer conservatief-katholieke. Spanje hoorde, aldus Arrarás, voortaan onmiskenbaar bij het katholiek-totalitaire kamp.7

De katholiek en totalitair denkende Spanjaarden werden intussen afgeschilderd als de enige echte vaderlanders.

De voorstanders van de anorganische democratie zocht hij bij de liberale partijen die gedurende een groot deel van de Tweede Republiek het initiatief hadden gehad. Arrarás kwam dan bij uitstek met voormalige presidenten en minister-presidenten als Manuel Azaña y Diaz, Santiago Casares Quiroga en Niceto Alcalá Zamora op de proppen. Hun werd verweten dat ze zich hadden laten leiden door duistere internationale krachten als de vrijmetselarij en dat zij van belangrijke ministeries een ware loge hadden gemaakt - waarmee Arrarás zich liet zien als een nationalistische geschiedschrijver die zich erop toelegde onvaderlandse minderheidsgroepen te identificeren.8 Overigens, zo gaat

Arrarás verder om bij zijn grootste verwijt uit te komen, hadden de liberalen het mogelijk gemaakt dat een andere internationale samenzwering in Spanje zijn werk kon doen en dat was die van het marxisme. In dat verband denkt Arrarás vooral aan de socialisten die in 1934 onder leiding van Largo Caballero de revolutie zouden hebben uitgeroepen. De communisten zijn bij Arrarás in 1939 nog maar nauwelijks in beeld; wel verwijst hij weinig concreet naar de wereldrevolutie met het noemen van vaag aangeduide termen

3 Ibidem, 311-312. 4 Ibidem, 141 en 313. 5 Ibidem, 316. 6 Ibidem, 303. 7 Ibidem, 150-154. 8 Ibidem, 179.

6

als ‘Moskou‘ en ‘Trotsky ‘. Arrarás‘ aandacht gaat meer uit naar de kracht van de linkse ideologie dan naar de activiteiten van de Sovjet-Unie van Stalin.9 Gelukkig, zo gaat hij

verder, had Franco in 1934 klaargestaan om in Asturië in te grijpen.

Vervolgens ziet Arrarás de komst van het Volksfront in de eerste maanden van 1936 als een herhaling van de revolutionaire zetten van twee jaar eerder.10 Goede vaderlandse

krachten als Gil Robles en zijn CEDA en Calvo Sotelo met diens Renovación Española hadden in de jaren 1934-1936 het nodige gedaan om de anarchie in te tomen, maar zij werden snel weggezet als reactionairen en fascisten. Uiteindelijk wilde Franco in het voorjaar van 1936 erger voorkomen met het advies voor een staat van beleg, maar leidende liberale politici leverden het land liever uit aan de revolutie.11 Het onvermijdelijke moest

gebeuren, de politici moesten het lot zijn weg laten gaan, namelijk door: …’de poorten te openen waardoor de ruiters van de Apocalyps binnen moesten komen…’.12 Madrid was

in dat voorjaar van 1936 al niet meer de hoofdstad van Spanje, aldus Arrarás en het zou ook snel de nodige illegale verhoorplaatsen en executiepelotons krijgen.

Arrarás schetst vervolgens dat het leger vanaf de 18e juli ingreep en dat uit die eerste

verwarde uren Spanje verdeeld te voorschijn zou komen. Franco had daar al vóór 18 juli voor gewaarschuwd: ‘Als de staatsgreep mislukt, zal de burgeroorlog heftig en lang zijn; Spanje heeft vele machtige vijanden.’13 Dat Franco en de zijnen uiteindelijk zouden

winnen, kwam doordat het de marxistische regering aan geloof en ideaal ontbrak; er hadden haar op zich genoeg middelen ter beschikking gestaan.14

De terminologie van het boek was consistent: veel marxisme en revolutie en een grote nadruk op woorden als terreur en chaos. Ook doken termen op als ‘roemrijke staatsgreep’ (‘Glorioso Alzamiento’, met hoofdletters!). De term ‘ burgeroorlog’ (‘guerra civil’) ging de schrijver intussen niet uit de weg; hij legde hem zelfs Franco zelf in de mond. Verder werd de mythe van het Alcázar de Toledo breed uitgemeten en dat gold ook voor de moord op politicus Calvo Sotelo.

Opvallend is verder dat Arrarás warme woorden had voor de rechtse partijen van de periode 1931- 1936, heikele feiten als de hulp van Italië en Duitsland niet uit de weg ging en er evenmin een been in zag de democratische tradities van het westen aan te vallen en aan het Franco-regime het epitheton ‘totalitair‘ te hangen. Arrarás was hier duidelijk stelliger dan de Causa General en het Dictamen; beide werken worstelden immers op eigen wijze met de vraag hoe om te gaan met het feit dat Franco de facto een einde had gemaakt aan een democratisch regime. De franquistische ideologie moest zich in 1939

9 Ibidem, 174-179. 10 Ibidem, 211-213. 11 Ibidem, 207 en 225.

12 Ibidem, 199. ‘‘abrir la puerta por donde habían de entrar los jinetes del Apocalipsis‘‘.

13 Ibidem, 260. ‘Si el golpe fracasa, la guerra civil será encarnizada y larga, los enemigos de España son muchos y poderosos‘.

en de eerste jaren daarna kennelijk nog uitkristalliseren. Overigens bleven bij Arrarás gebeurtenissen en afwegingen aan Republikeinse zijde geheel buiten beeld.

José Luís Asián Peña publiceerde in 1942 de eerste druk van zijn Manual de historia

de España; in 1959 volgde een gecorrigeerde en verbeterde achtste druk, waarna er nog

een negende in 1967 verscheen.15 Al die tijd was de schrijver leraar aan het Instituto

Jaime Balmes in Barcelona. Asiáns handboek werd gedurende meer dan twee decennia gebruikt in programma’s die voorbereidden op het toegangsexamen tot de universiteit. Het bevatte bijna 400 pagina’s - vanaf de achtste druk ruim 40 pagina’s minder -, kende noten, doch geen bibliografie en behandelde in de hoofdstukken 42 en 43 (onder meer) de periode 1931-1939.

Dat ook Asián Peña schuldigen zocht voor de strijd die in 1936 uitbrak, en dat diens werk een sterk apologetische doelstelling had, blijkt al uit de titels die hij zijn paragrafen meegaf: ‘Antecedenten en rechtvaardiging van de Nationale Beweging’ en ‘De Kruistocht, van de start tot de uiteindelijke overwinning’. Net als bij Arrarás verscheen het ‘ergerniswekkende‘ liberalisme ten tonele, waarin het aan respect voor leiderschap en autoriteit ontbrak en dat de kwalijke rol speelde anti-Spaanse sentimenten en activiteiten te faciliteren, zoals het beledigen van Kerk en leger, ordeverstoringen, revoluties in Asturië en stakingen.

Vervolgens kwam, aldus Asián Peña, in 1936 het Volksfront aan de macht en wel met zoveel geweld en stakingen dat de proloog van een rode revolutie daar was. De moord op Calvo Sotelo was vervolgens de aankondiging dat een schipbreuk nabij was, zo laat Asián Peña verder weten in zijn betoog dat een sterk tragische en finalistische verteltrant laat zien.16

Als antwoord op al deze ondermijnenende ontwikkelingen werd het oude Spaanse traditionalisme weer actief en dat ging de strijd aan met het liberale regime. Het traditionalisme vond hierin een bondgenoot in de Falange dat, zoals de Caudillo het voorstelde, dezelfde doelen nastreefde en met zijn jeugdige aanhang en elan het vaderland wilde redden.

Wel wekte Asián Peña in afwijking van Arrarás de stellige indruk dat de inhoudelijke inbreng van de totalitair georiënteerde Falange in de Franco-beweging en het Franco- regime bescheiden was geweest. Immers, de traditionalistische bijdrage zou, aldus de schrijver, ‘voor historische continuïteit hebben gezorgd, terwijl de Falange voor ambitie, normen en stijl zorgde, evenals groet, emblemen en onderscheidingstekens‘.17

15 José Luís Asián Peña, Manual de historia de España (Barcelona: Bosch, 1942, 1e druk, 1959, 8e

gecorrigeerde en verbeterde druk en 1967, 9e druk).

16 José Luís Asián Peña , Manual de historia de España (Barcelona: Bosch, 1942, 1e druk ), 323-325.

‘exacerbado liberalismo’.

17 José Luis Asián Peña, Manual de historia de España (Barcelona: Bosch, 1942, 1959 en 1967), 326-330 respectievelijk 281-283. ‘la aportación tradicionalista es garantía de la continuidad histórica, mientras que Falange da su vocación, norma y estilo a la vez que su saludo, sus emblemas y sus distintivos’.

6

Daarop volgden nog wel enkele pagina’s met biografische schetsen van voormannen van de Falange. Asián Peña staat, zoals we eerder zagen, als nationaal-katholiek te boek en hij laat zich in de bewoordingen die hij in dit werk kiest ook kennen als een vertegenwoordiger van de katholieke aanhang van de Caudillo.

Opmerkelijk is wel dat in de versies van het handboek die vanaf 1959 verschenen, enkele passages door de auteur geschrapt zijn. Zo verdween na de opmerking dat Franco de verschillende politieke partijen en bewegingen in de loop van de burgeroorlog verenigde, de passage dat de nieuw gestichte Beweging als leidraad voor haar handelen de 26 programmapunten van de Falange Española had overgenomen en daarmee pal stond voor katholicisme en sociale harmonie.18 Deze schrapactie laat zich wellicht verklaren

als een bewuste dan wel onbewuste gedeeltelijke damnatio memoriae van de Falange door de auteur, vooral van haar sociale component, die onder het nieuwe regime immers weinig armslag had gekregen. Ook kan Asián Peña zich in 1959 ongemakkelijk hebben gevoeld bij de overduidelijke link van de Falange-beweging met het fascisme.

Deze laatste gedachte vindt ondersteuning bij een andere passage die in 1959 de eindredactie van de auteur niet overleefde. Zo stond er in de eerste druk een korte passage waarin weliswaar geen expliciete link werd gelegd tussen de strijd in Spanje en de Tweede Wereldoorlog, maar die wel duidelijk maakte dat de ‘twee dominante ideologieën‘ op het Europese continent de partijen in Spanje hadden gesteund en dat de roden hadden kunnen rekenen op zowel de steun van de Sovjet-Unie als die van de grote democratieën en dat het Nationale Spanje was teruggevallen op de totalitaire staten. In de versie van 1959 is de hele zinsnede over wie nu precies hulp kreeg van wie weggelaten.

Overigens is het opmerkelijk dat deze passages over het bestrijden van de democratie en dat het Franco-regime daarbij buitenlandse hulp kreeg, tot 1959 in alle zeven edities gehandhaafd werden en niet door de censuur werden geschrapt dan wel door de auteur zelf werden verwijderd. Hier kan redactionele luiheid van de auteur of diens uitgever een rol spelen. Ook kan het zijn dat de edities nooit meer (officieel) zijn voorgelegd - in het censuurarchief is ook alleen het screeningsdossier van 1942 terug te vinden. Tevens is het mogelijk dat de censuur juist door de gewraakte passages enigszins in verlegenheid was gebracht. In het censuurbestand van 1942 viel immers te lezen dat de censor de auteur opdracht had gegeven in zijn werk vooral de ideologische achtergrond van de Nationale Beweging beter te belichten.19

De auteur gebruikt verder met regelmaat termen als ‘ roden’ bij het aanduiden van de tegenstanders van Franco en de zijnen. In alle versies komt ook de strijd om het Alcázar van Toledo aan de orde. De zinsneden dat het hier ging om feiten die onvergetelijk waren en deden denken aan de glorieuze dagen van de onsterfelijke geschiedenis van

18 José Luís Asián Peña, Manual de historia de España (Barcelona: Bosch, 1942, 1959 en 1967), 331-332 en 281-282.

Spanje vonden in 1959 in de ogen van de auteur echter geen genade meer en werden geschrapt.

Dat er een objectiviteitsprobleem was, kwam bij de gehele groep oude getrouwen nooit expliciet op tafel. Pedro Aguado Bleye, een historicus die na de burgeroorlog enige jaren in ballingschap had doorgebracht, stelt hem in zijn Manual de Historia de España van 1959 wel in een lichte, meer impliciete, vorm aan de orde. Hij heeft daarbij het oogmerk te verduidelijken dat hij en zijn medeauteur Cayetano Alcázar Molina het publiek in ieder geval geen propaganda of een hagiografie willen aanbieden: ‘In deze pagina’s over de huidige tijd wilden we geen hoffelijke loftuitingen noch onderdanige formuleringen opnemen…maar we kunnen er niet onder uit generaal Franco te prijzen en onze dank te bewijzen, de Caudillo van Spanje, die buitenlandse krachten, het communisme en de vijanden van Spanje, de baas werd, opdat ons volk zijn geschiedenis kon voortzetten en onderdeel kon blijven uitmaken van het westen en tevens zijn beschaving kon handhaven’.20

José Maria Pemán, productief literair auteur en lid van de Academia Real de España, windt er eerder, in 1950, echter geen doekjes doekjes om: waarheid en feiten zijn dan misschien wel belangrijk, enthousiasme en drama verdienen ook hun plek en die zijn er wat hem betreft op gericht de ‘ zwarte legende’ (‘leyenda negra’) onderuit te halen die de waardering voor Spanje in de wereld altijd in de weg heeft gezeten.

Vergelijkbare geluiden waren in 1942 ook al van José Luis Asián Peña gekomen. Die schrijft in zijn Manual de Historia de España: ‘Het bestuderen van de geschiedenis van een volk kan worden vergeleken met het maken van een morele boedelbeschrijving van dat volk…De Spanjaard die de geschiedenis van zijn vaderland kent, weet goed welke fout vermeden, welke schandalige zaken betreurd, welke deugden gerespecteerd dienen te worden en welke glorieuze voorvallen ons volk een waardige plaats in de geschiedenis bezorgen’.21

Kortom, het was geen probleem dat geschiedschrijving erop gericht was een expliciet maatschappelijk of politiek doel te dienen en met sterke morele oordelen kwam. Een onbekende recensent van Hispania had in 1941 een aanpak als deze nog met een extra argument ondersteund. Bij het bespreken van een boek over de carlisten meldt hij nuchter dat de meeste geschiedenisboeken altijd instrumenten van democratische

20 Pedro Aguado Bleye en Cayetano Alcázar Molina, Manual de Historia de España III (Madrid: Espasa Calpe, 1959, 8e editie), 932. ‘ Ni elogio cortesano ni frases de servilismo quisiéramos que figuraran en

estas páginas de nuestros dias‘tampoco podemos eludir el elogio y la gratitud que merece el General Franco, Caudillo de España, que supo vencer las fuerzas extranjeras, el comunismo y los enemigos de España, para continuar nuestra historia y la posibilidad de ser un pueblo de Occidente y defensor de su civilización‘.

21 José Maria Pemán, Breve Historia de España (Madrid: Escelicer SL, 1950, waarschijnlijk 1e editie), 7. José

Luís Asián Peña, Manual de historia de España (Barcelona: Bosch, 1942, 1e editie), 9. ‘El estudio de la

historia de un pueblo es algo así como su inventorio moral‘El español, que conoce la historia de su patria, sabe bien qué errores hay que evitar, qué desgracias hay que lamentar, qué virtudes hay que respetar y qué hechos gloriosos hacen a nuestro pueblo digno de eterno recuerdo‘.

6

propaganda waren geweest en dat het juist goed was een keer een werk met een geheel andere invalshoek te lezen.22

Waren na Arrarás de meeste auteurs terughoudend met het gebruik van de term ‘ guerra civil’, Aguado Bleye gebruikt deze zonder aarzeling en vaak en zag de burgeroorlog ook al ver voor 1936 gloren, namelijk in de chaos die in 1931 ontstond bij de start van de Republiek, verder vanaf 1933 en - natuurlijk - in het voorjaar van 1936.23

Dat in het voorjaar van 1936 elk moment de sociale revolutie kon uitbreken is verder bij alle oude getrouwen een gedeelde mening. Een enkeling als historicus-schrijver José Pla verdedigt in 1941 daarnaast zelfs de stelling dat met het ten uitvoer brengen van het verkiezingsprogramma van het Volksfront ook de links-Republikeinse regering zelf druk doende was geweest van Spanje een communistische heilstaat te maken.24

Vervolgens zat vrijwel iedereen in Spanje op tegenactie te wachten, aldus een aantal schrijvers. Zo schrijft Pedro Aguado Bleye: ‘Iedereen vroeg zich hetzelfde af: “Wanneer herstelt het leger de orde?”; en het leger antwoordde: Generaal Franco nam het initiatief tot de Glorieuze Nationale Opstand’.25 Dat de linkse revolutionairen een in omvang

bescheiden groep vormden en vrijwel heel Spanje tegenover zich vonden, benadrukt ook Falange-militant en oud-militair Manuel Aznar, grootvader van de latere minister- president José Maria Aznar, in 1941 in een fel nationalistisch getint betoog: ‘...dat alle krachten in het land, echt alle, van het militaire tot het economische leven, gedreven werden door één zwaard, op de impuls van één en hetzelfde denken en op het ritme van één hart‘.26

Velen benadrukken in lijn met de finalistische denktrant van Arrarás en Asián Peña op hun eigen manier dat de strijd niet alleen onvermijdelijk was geweest, doch ook maar één winnaar kon hebben. Dezelfde Aznar ziet hier zelfs de wetten van de logica, de moraal en de techniek aan het werk.27 Spanje was eerder gevechten als deze aangegaan; zo had

het niet onder de strijd tegen de ketterse Moren uitgekund. José Diaz de Villegas, oud- generaal van de División Azul - de divisie die in de Sovjet-Unie de Duitse gelederen had versterkt - ziet in 1958 in een boek, dat als deeltitel ‘ de kracht van de rede’ meekreeg, Franco’s strijd geheel in lijn met weer een ander gevecht dat Spanje eerder succesvol had

22 NN, ‘ J.J.Peña e Ibañez, Las guerras Carlistas‘, Hispania (1 januari 1941), 125-126. 23 Aguado Bleye en Alcázar Molina, Manual, 906-907, 911, 915.

24 José Pla i Casadevall, Historia de la segunda república española IV (Barcelona: Destino, 1941, 1e editie),

256-261.

25 Aguado Bleye en Alcázar Molina, Manual, 919. ‘Todo el mundo preguntaba lo mismo: Cuándo restablece el orden el ejército ? Y el ejército respondió: el general Franco inició el Glorioso Alzamiento Nacional‘. 26 Manuel Aznar Zubigaray, Historia militar de la guerra de España (Madrid: Ediciones Idea, 1940,

waarschijnlijk 1e editie), 847. ‘‘que todos los poderes, desde el militar al económico, se movieran bajo el

imperio de una sola espada, al impulso de un solo pensamiento y al ritmo de un solo corazón‘. 27 Ibidem, 847.

In document Dictatuur en geschiedschrijving (pagina 194-200)