• No results found

Historische introductie op de periode 1931-1952 en overzicht centrale thema’s

In document Dictatuur en geschiedschrijving (pagina 190-194)

DE PERIODE 1931-1952: TWEEDE REPUBLIEK, BURGEROORLOG EN VROEGE FRANQUISME

6.2 Historische introductie op de periode 1931-1952 en overzicht centrale thema’s

Bij het bespreken van de centrale thema’s wordt vaak verwezen naar concrete feiten en ontwikkelingen uit de periode 1931-1952. Daarom volgt nu eerst een algemeen historisch overzicht van de periode van de Tweede Republiek, de burgeroorlog en het vroege franquisme.

Begin 1931 kwam in Spanje de monarchie ten val en trad de Tweede Republiek aan. Er werd een democratische grondwet opgesteld en in de periode 1931-1933 maakten socialisten en progressieve liberalen (‘Republikeinen’) in de regering de dienst uit en wel onder leiding van Manuel Azaña Diaz. Deze startte een ambitieus wetgevingsprogramma waarin landhervormingen, een scheiding van Kerk en staat op het vlak van familierecht en onderwijs en legerhervormingen centraal stonden. Met haar politiek maakte de regering van Azaña binnen de meer conservatieve groepen van de Spaanse samenleving de nodige vijanden. De onrust in die kringen werd nog vergroot door rellen op straat: vooral bij de start van het Republikeinse regime viel een aantal kerken en kloosters ten prooi aan losgeslagen arbeiders.

In 1933 vonden er verkiezingen plaats, die in eerste instantie een kabinet van louter behoudende Republikeinen opleverden. Eind 1934 werd dit opgevolgd door een regering, waarvan ook politici van de conservatief-katholieke Confederación de Derechas Autónomas (CEDA) deel uitmaakten, onder wie de prominente politicus José Maria Gil Robles.

Deze stap was voor de socialistische vakbond Unión General de Trabajadores (UGT) en de anarchistisch georiënteerde Confederación Nacional del Trabajo (CNT) het sein voor een grote opstand in Asturië in oktober 1934. Deze werd na weken van bloedige gevechten door het Afrika-legioen onder leiding van Francisco Franco neergeslagen. De opstand in Asturië was zowel ter linker- als ter rechterzijde een jarenlange bron van felle emoties.

De val van de conservatieve regering in de laatste maanden van 1935 leidde in februari 1936 tot verkiezingen die gewonnen werden door een Volksfront van linkse politieke partijen en progressieve Republikeinen. Er kwam een kabinet van de laatsten, met al snel opnieuw een belangrijke rol voor Manuel Azaña, dit keer in de rol van president van de Republiek. De invloed van de linkse politieke partijen - vooral de socialistische onder leiding van Francisco Largo Caballero, een politicus die ook een prominente rol had vervuld in Asturië - was sterk voelbaar in het parlement en werd verder uitgeoefend via het vakbondswerk en activiteiten op straat.

De verkiezingsoverwinning die het Volksfront in februari 1936 behaalde en het enthousiasme van de massa’s dat er op volgde, leidden binnen Spaans rechts tot ongenoegen en hier en daar zelfs tot grote paniek: de revolutie zou net als in het Rusland van 1917 op uitbreken staan. Zowel van links als van rechts kwamen er oproepen tot afscheid van de liberaal-democratische orde en er vielen op straat ook regelmatig doden en gewonden. De moord op de ultrarechtse José Calvo Sotelo, leider van de monarchistische Renovación Española, die op 13 juli 1936 plaatsvond, zette het politieke leven verder op scherp en zou in de propagandaslag rond de burgeroorlog uitgroeien tot een belangrijk referentiepunt voor rechts. In dit politieke klimaat begonnen binnen het leger plannen voor een staatsgreep concrete vormen aan te nemen, vooral bij die militairen die altijd al vraagtekens hadden gehad bij het functioneren van de Tweede Republiek.

Toen er op 17 en 18 juli 1936 in Spaans-Marokko, respectievelijk het Spaanse vasteland delen van het landleger een staatsgreep entameerden, kreeg die niet in alle kazernes navolging; bovendien bleven de marine en de luchtmacht in overgrote meerderheid trouw aan de wettig gekozen regering en bewapende de regering in een aantal steden arbeidersmilities. De staatsgreep mislukte zo en de Spaanse Burgeroorlog was een feit. De start van de burgeroorlog was vervolgens her en der in Spanje voor veel anarchistische en socialistische groepen het sein tot start van de sociale revolutie.

De Franse Volksfrontregering, die zich net als Italië en Duitsland vanaf het begin in de strijd gemengd had, was de enige die zich na 4 augustus 1936 daadwerkelijk zou houden aan het op die dag door de Europese landen afgesproken beginsel van non-interventie.

6

Italië en Duitsland bleven militair materieel sturen en vanaf het late najaar ook compleet bemande vliegtuigen alsmede grondtroepen - de laatsten zouden vooral uit ‘vrijwilligers’ bestaan. De Republikeinse regering zou de steun die de Nationale zone van de grote fascistische staten ontving, een grote plek geven in haar propaganda. Mede als reactie op die steun - en omdat de Republikeinse regering haar benaderd had na het wegvallen van de Franse steun - startte de Sovjet-Unie vanaf oktober 1936 met de levering van militaire goederen, technici en adviseurs. Ook kreeg de Republikeinse regering vanaf dat najaar steun van vele tienduizenden Internationale Brigadisten, links georiënteerde activisten die deels op instigatie van de Communistische Internationale uit een veelheid van Europese landen in Spanje neerstreken. Deze steun voor het Republikeinse regime was weer gefundenes Fressen voor de Nationale propaganda die maar al te graag de Republikeinen vereenzelvigde met het internationale marxisme.

Mede vanwege de successen van Franco’s troepen begon aan Republikeinse zijde in de loop van het voorjaar van 1937 de positie van Largo Caballero, minister-president van een kabinet waaraan naast socialisten ook anarchisten deelnamen, wankel te worden. De relatief kleine Partido Comunista de España (PCE) - sterk geworden door een efficiënte interne organisatie en goede banden met de belangrijkste internationale steunpilaar van de Republikeinse regering, de Sovjet-Unie - eiste samen met delen van Largo Caballero’s eigen socialistische partij dat deze met het oog op de strijd tegen Franco en de zijnen meer zou inzetten op het handhaven van de maatschappelijke orde en centralisatie van de oorlogsinspanning. Er moest een einde komen aan de energie kostende revolutionaire woelingen van de anarchisten, trotskisten en de socialistische vakbond UGT; eerst moest Franco maar eens verslagen worden. Largo Caballero werd vervangen door de socialist Negrín.

In het eerste halve jaar van de strijd was het de Nationalen niet gelukt Madrid in handen te krijgen. Wel namen zij andere delen van Spanje in hun bezit, vooral in het noorden en zuiden van het land. De strijd in de omgeving van Madrid leverde Franco intussen een mooi propagandistisch ijkpunt op: de ontzetting door de Nationale troepen van het heldhaftig tegen een grote Republikeinse overmacht verdedigde Alcázar van Toledo, een mythe die niet compleet was zonder het relaas over generaal Moscardó die zijn zoon die in Republikeinse handen was, opofferde voor de goede zaak.

Om de behaalde successen te stabiliseren en verder uit te bouwen ontstond binnen wat snel de Nationale zone zou gaan heten, de behoefte aan een bundeling en centralisatie van het militaire en politieke leiderschap. Nadat Franco begin november 1936 al alle politieke en militaire macht in handen had gekregen en zich was gaan tooien met titels als Caudillo en Generalísimo, zouden aan Nationale zijde in april 1937 alle bestaande politieke groeperingen, waaronder de tot een enorme organisatie uitgegroeide fascistisch georiënteerde Falange Española, ook gedwongen worden op te gaan in één alomvattende politieke beweging, de FET y de las JONS, ook wel aangeduid als de ‘Beweging’ (‘Movimiento’). Deze Beweging beweerde altijd dat zij het politieke programma van de

Falange Española onverkort had overgenomen en sprak dan over 26 programmapunten;

het 27e punt waarin geregeld werd dat de Falange-beweging afstand moest houden

van andersgerichte politieke krachten, bleef dan ongenoemd. Van de FET y de las JONS maakten ook de carlistische requetés en algemeen-conservatief georiënteerde groeperingen als de CEDA deel uit.

Op 1 april 1939 kwamen Franco’s troepen definitief als overwinnaar uit de strijd. De machtsbasis van het regime lag intussen bij het leger en de veiligheidstroepen. De enige toegestane politieke beweging, de FET y de las JONS, was een aanvullend machtsmiddel dat ten dienste stond van de dictator. Hiertoe trok Franco in 1941 ook het voorzitterschap van de Beweging naar zich toe.

De diverse politieke families die aan het ontstaan van het Franco-regime hun steun hadden gegeven, opereerden deels binnen en deels buiten de FET y de las JONS. Zij verkeerden in sterke concurrentie met elkaar, niet in de laatste plaats omdat de dictator bewust een politiek van verdeel en heers voerde. De grootste contribuanten aan Franco’s eenheidsbeweging, de falangisten van het eerste uur - velen met vage ideeën over sociaaleconomische herordening - en de carlisten, verloren al in de eerste jaren van het regime veel politieke invloed, ten voordele van in algemene zin conservatief- katholieke en nationalistisch georiënteerde politici die wel met de term ‘franquisten’ werden aangeduid.

Op het terrein van de buitenlandse politiek was de persoonlijke ontmoeting tussen Hitler en Franco, op 23 oktober 1940 in de Spaanse grensstad Hendaya, een belangrijk feit. Daar zou Franco eerder geformuleerde eisen op het vlak van voedselhulp en uitbreiding van het Spaanse grondgebied in Noord-Afrika nog eens hebben herhaald en vervolgens de toezegging hebben gedaan aan de zijde van zijn oude steunpilaren Duitsland en Italië deel te nemen aan de Tweede Wereldoorlog; een concrete datum daarvoor noemde hij echter niet. Op 17 juli 1941 hield hij wel een toespraak waarin hij hoog opgaf van de continuïteit tussen de strijd die de Nationalen in de periode 1936-1939 tegen het communisme hadden gevoerd, en Hitlers stap van een maand daarvoor om de Sovjet- Unie binnen te vallen; Spanje had in Franco‘s ogen met zíjn strijd de eerste bouwstenen gelegd van de Nieuwe Europese Orde. De Spaanse regering had overigens al op 24 juni 1941 de División Azul af laten reizen naar het Russische front, om daar samen met de Duitse troepen op te trekken tegen de communisten.

Toen de geallieerden in 1944-1945 zowel in het westen als het oosten definitief door de Duitse fronten braken, kwam de vraag op of ook een inval in Spanje niet in de rede lag. Hier speelden allerlei motieven een rol: de Sovjet-Unie zou vooral een einde hebben willen maken aan een haar vijandig regime en de democratische politici vonden het autoritaire cq totalitaire Spaanse regime niet meer passen in het net van fascisme bevrijde Europa. Een invasie van de geallieerden bleef echter uit en het Franco-regime wist zich tot halverwege de jaren zeventig te handhaven.

6

In dit hoofdstuk 6 stel ik in het licht van het bovenstaande de volgende centrale thema’s met betrekking tot de periode 1931-1952 aan de orde:

• Welk beeld hadden de auteurs van het algemene functioneren van de Spaanse Tweede Republiek in de periode 1931-1935/1936 en wat was in dat kader hun oordeel over de grote opstand van links in 1934 in Asturië?

• Welke oorzaken zagen zij voor het uitbreken van de burgeroorlog op 17 en 18 juli 1936? Presenteerden zij het optreden van Franco en de start van de burgeroorlog al dan niet als onvermijdelijk en was er voor hen aanleiding van schuldigen te spreken?

• Welke politieke krachten maakten in hun ogen vanaf midden 1936 aan Franco’s zijde (geleidelijk aan) de dienst uit en wat was de situatie aan de Republikeinse kant? • Hoe karakteriseerden zij het regime dat in de eerste jaren na 1939 vorm kreeg? • In welke mate was in hun ogen de strijd tussen beide partijen een voorspel voor dan

wel vroege start van de Tweede Wereldoorlog?

• Hoe gingen zij om met belangrijke mythes en symbolische gebeurtenissen uit de periode 1936-1939 als de bevrijding van het Alcázar van Toledo en welke bewoordingen en begrippen gebruikten de diverse auteurs om hun betoog vorm te geven?

• In welke mate was de (vermeende) objectiviteit van de contemporain historicus voor de auteurs een kwestie?

In document Dictatuur en geschiedschrijving (pagina 190-194)