• No results found

Directe en indirecte instrumenten van overheidsingrijpen

In document Dictatuur en geschiedschrijving (pagina 49-53)

DE SPAANSE CONTEXT: CENSUUR EN ANDERE VORMEN VAN OVERHEIDSINGRIJPEN BIJ

1.2 Directe en indirecte instrumenten van overheidsingrijpen

Franco en de zijnen konden in principe over vele middelen beschikken om auteurs en het geschreven woord in de greep te houden. De literatuur wordt aan de volgende vragen getoetst:

• Welke middelen heeft het regime ingezet en hoe zijn die te karakteriseren - als repressief of als propagandistisch?

• Waren er naast directe instrumenten ook indirecte?

• Veranderde het instrumentarium tijdens de lange periode 1939-1975?

• Welke soort uitgeverijen of auteurs hadden de speciale aandacht van het regime? Een overheid die wil ingrijpen op de markt van het woord, staan in essentie twee klassieke instrumenten ter beschikking: propaganda om de eigen visie uit te dragen en repressie om de visie van anderen te controleren. Het Franco-regime heeft zich van beide bediend, overigens met de aantekening dat het aan beide middelen een zeer brede invulling heeft gegeven.

Wanneer het regime wilde voorkomen dat bepaalde feiten en meningen gingen circuleren, zette het meer vormen van repressie in dan alleen de censor met het rode potlood. Als het actief een gedachte of stellingname voor het voetlicht gebracht wilde zien, ondernam het ook meer dan het voorbereiden van een eigen publicatie. Zo publiceerde het regime begin jaren veertig zijn visie op de periode van de burgeroorlog niet slechts in een lijvig boekwerk, de Causa General (Algemene Oorzaak), maar zorgde het er ook voor dat deze visie terecht kwam in kranten en tijdschriften. Censuur en propaganda lieten zich verder ook niet altijd scheiden in de praktijk. Zo bedrijft een censor die een auteur de opdracht geeft bepaalde passages in zijn manuscript aan te passen, altijd ook propaganda; deze maakt immers ook expliciet dan wel impliciet duidelijk welke visie als de correcte wordt beschouwd.

Vanaf de eerste jaren van zijn bestaan zette het Franco-regime zowel in op repressie als op propaganda. Zo gingen al tijdens de burgeroorlog censoren aan het werk - overigens niet voor het eerst in de recente geschiedenis in Spanje; in de periode 1934-1936 hadden de regeringen van de Tweede Republiek het instrument van de censuur ook al regelmatig ingezet, bijvoorbeeld in het kader van de grote mijnwerkersopstand van 1934 in Asturië.

1

Bovendien maakte het regime veel werk van het fysiek verwijderen van alles wat hem onwelgevallig was. Zo vond er een zuivering (‘depuración’) plaats van personen, die ertoe leidde dat duizenden uitgevers, literatoren, wetenschappers en journalisten niet alleen hun werk verloren, maar vaak ook in de gevangenis belandden en/of vermoord werden, dan wel in ballingschap moesten gaan.18 Overal in het land maakten speciale

rechtbanken overuren en aan een veroordeling lag vaak niet eens een formeel proces ten grondslag.

Voorts werden er lijsten van verboden boeken aangelegd en verdwenen bibliotheekboeken op een brandstapel; soms ging het dan om werken die in een eerder stadium nog door de censuur voor publicatie waren vrijgegeven. Ten tijde van de burgeroorlog waren vooral groepen falangisten en nationaal-katholieken op dit vlak zeer actief.19

Verder konden beroepsgroepen niet zomaar verenigingen oprichten of naar congressen in het buitenland gaan om daar hun licht op te steken.20 Tenslotte werd het nodige gedaan

om bijvoorbeeld de historicus zijn bronnen te ontnemen: strafmaatregelen als executies werden bewust niet op schrift gezet, wel bestaande archieven werden (selectief) gesloten en tegen het einde van het regime midden jaren zeventig zouden overheidsdienaren delen van vooral de krijgsmachtarchieven bewust vernietigd hebben.21

Toen Franco en de zijnen zich in de eerste jaren na de burgeroorlog definitief hadden gevestigd en het regime buiten levensgevaar was, nam de fysieke vervolging van publicisten af. Alleen op momenten dat er sprake was van sociale onlusten dan wel onrust op de universiteiten, zoals in 1956, 1962 en 1969 werden wetenschappers en journalisten opnieuw gevangen gezet.

Verder kon het regime nog jaren vooruit met de vele activiteiten van het Ministerie van Informatie. Dit ministerie moest immers niet alleen instemmen met de oprichting van een krant of uitgeverij, de concrete benoeming van hoofdredacteuren en wie in het land als journalist of redacteur werkzaam kon zijn, het produceerde bij wijze van propaganda ook een constante stroom persberichten die kranten verplicht waren te plaatsen. Wie niet gehoorzaamde, kon worden gestraft met drie tot tien jaar celstraf.22

Zoals we zagen namen in de loop van de jaren zestig de uitdagingen voor de overheid toe. Dat leidde tot een enorme diversificatie in haar optreden. Zo was het volgens Rojas Claros Franco zelf die naar aanleiding van de activiteiten in Parijs van ballingenuitgeverij Ruedo Ibérico ervoor pleitte de periode 1936-1939 niet langer stiefmoederlijk te behandelen maar deze juist actief zelf te gaan beschrijven en wel door gebruik te maken van het overheidsmonopolie op informatie waaronder de toegang tot relevante archieven.23

18 Larraz Elorriaga, Letricidio español, 13-14. 19 Ibidem, 24.

20 Real Academia de Historia, archief CECH Caja 15, Exp1. 21 Richards, Historias, 326 en 331.

22 Alberto de Carvalho en Antonio Monteiro Cardoso, ‘Press censorship in Spain & Portugal’,

Index on Censorship, nr. 1(1972), 54.

Rojas Claros maakt met dit voorbeeld duidelijk dat Bautista Ruiz’ stellingname dat het regime zich in de jaren zestig minder gelegen liet liggen aan haar ontstaansgeschiedenis, zeer aanvechtbaar is. Tevens lijken er in de jaren zestig historici actief te zijn geworden die op heuristisch gebied de nodige voordelen genoten ten opzichte van hun vakbroeders. Om de overheidsideologie beter voor het voetlicht te krijgen ging het regime ook meer werk maken van het verlenen van prijzen en opdrachten.24 Daarbij schrok het er niet voor

terug oude medestanders van het regime die naar het andere kamp waren overgelopen, zwart te maken. Zo liet het regime het illegale Los nuevos Liberales - een publicatie over Franco-aanhangers die zich tot de oppositie hadden ‘bekeerd’ - bewust in Spanje circuleren om voormalige falangisten als Dionisio Ridruejo als een politieke windvaan in een kwaad daglicht te kunnen stellen.25

Op het raakvlak van propaganda en censuur richtte de overheid zich bovendien op de ontwikkeling van enkele indirecte instrumenten die buiten het blikveld van auteurs en uitgevers bleven. Zo kwam in 1962 binnen het Ministerie van Informatie een Verbindingsafdeling (‘Gabinete de Enlace’) tot stand die als opdracht kreeg andere afdelingen van de overheid, bijvoorbeeld binnen het Ministerie van Binnenlandse Zaken, te voorzien van doorwrochte en eventueel nader onderzochte informatie.26

In 1963 volgde voorts de oprichting van het Boletín de Información Bibliográfica, BOB

(Tijdschrift voor Bibliografische Oriëntatie), een publicatie die slechts onder de hoogste

leidinggevenden van het overheidsapparaat circuleerde, nieuwe publicaties in het buitenland op de voet volgde en, zoals Rojas Claros benadrukte, erop gericht was de ontwikkelingen in kaart te brengen waarmee de overheid zich moest verstaan, wilde zij niet achter het net vissen.27 Ook de al langer bestaande Bibliotheekinspectie hield ogen

en oren open voor de veranderingen die er in de maatschappij plaatsvonden.

De meest opmerkelijke ontwikkelingen vonden in de jaren zestig echter plaats binnen het repressieve beleid van de overheid. Dan ging het om activiteiten die direct voortvloeiden uit de al eerder genoemde Wet Fraga van 1966, maar ook om stappen die daar niet in voorkwamen en soms regelrecht met de wet in strijd waren.

Zo was het machtigste instrument van de Wet de verplichting voor uitgeverijen zich in te schrijven in een speciaal register (‘Registro de Empresas Editoriales’).28 Een uitgeverij

mocht strikt genomen alleen bestaan en publiceren als zij een plek had gekregen op die lijst, een uitgelezen mogelijkheid kritische uitgevers langs administratieve weg buiten de deur te houden. Willekeur tierde hier welig. Sommige niet-ingeschreven uitgeverijen konden in eerste instantie wel blijven werken maar werden aangepakt als ze met ongewenste publicaties op de proppen kwamen. Voor andere uitgeverijen met dezelfde

24 Ruiz Bautista, Tiempo de censura, 24. 25 Rojas Claros, Dirigismo cultural, 135.

26 Lidwina van den Hout-Huijben, El rojo crítico: expansión de la literatura catalana bajo censura (1962-

1977) (Groningen: Rijksuniversiteit Groningen, 2015), 33.

27 Rojas Claros, Dirigismo cultural, 48-49. 28 Ruiz Bautista, Tiempo de censura, 121-122.

1

status - denk bijvoorbeeld aan Edicions 62 - gold dat zij alleen konden voortbestaan als zij consequent voor alle publicaties om een ‘vrijwillige’ beoordeling van de censuur vroegen.29

De Wet Fraga gaf de overheid bovendien de mogelijkheid een werk dat voor circulatie werd aangemeld en als ongewenst werd ervaren, voor te leggen aan een speciaal tribunaal dat tot vervolging kon besluiten. De willekeurige en slordige invulling van deze bevoegdheid leidde soms tot regelrechte illegale acties van de overheid die ook binnen het regime tot het fronsen van de wenkbrauwen leidden. Zo diende het Ministerie van Informatie een officiële juridische aanklacht in, toen de circulatie startte van een publicatie van José Maria Gil Robles, een prominente rechtse politicus uit de tijd van de Tweede Republiek. Toen de Officier van Justitie zijn termijnen dreigde te overschrijden, zette het Ministerie de politie in voor een inval bij de uitgeverij, zonder daarvoor eerst rechterlijke goedkeuring te vragen.30 Niet minder illegaal was het om al officieel

toegestane boeken in een latere fase alsnog door de Guardia Civil uit de boekhandel te laten verwijderen.31

Volledigheidshalve moet gemeld dat ook boekhandels graag de grenzen van de wet opzochten. Kritische boeken uit het buitenland mochten vaak alleen voor wetenschappers worden geïmporteerd en moesten dan gericht bij betrokkenen terechtkomen. Bepaalde boekhandels beschikten echter over een ‘hel‘ (‘ínferno‘) en verkochten menig illegaal werk van onder de toonbank. Vergelijkbaar gedrag vertoonden bepaalde uitgeverijen. Deze stelden dan hun distributienetwerk ter beschikking van ballingenuitgeverijen in het buitenland, zoals de Librería Española in Parijs, om aldus de circulatie van illegale boeken mogelijk te maken.32 Uitgevers en boekhandelaren hadden zo hun wegen om de

overheid dwars te zitten of controle te ontlopen.

Dat laatste ontging de overheid overigens niet. Veiligheidsfunctionarissen brachten minutieus in kaart waar de critici van het regime zich ophielden. Een niet gedateerde notitie van de Verbindingsafdeling van eind jaren zestig dan wel begin jaren zeventig noemde in dit kader een groep falangistische auteurs rondom het tijdschrift Escorial en wetenschappers die actief waren in het tijdschrift Arbor, om daar nog een lijst van 500 verdachte intellectuelen en een flinke opsomming van conflictueuze uitgevers aan toe te voegen: Anagrama, Ariel, Ayuso, Ediciones 62, Zero, Barral, Zyx en Ciencia Nueva.33

Tijdens de noodtoestand van 1968 en 1969 sloeg de overheid vervolgens hard en ingrijpend toe in het leven van auteurs en uitgevers. Het ging haar toen minder om het weren van specifieke publicaties dan om het marginaliseren van regimekritische uitgeverijen. Lukraak werden mensen opgepakt en aangeklaagd, waarna vervolgens alle zaken werden geseponeerd. Uitgeverijen wier uitgevers van deze grillige tactiek het

29 Van den Hout-Huijben, El rojo crítico, 433. 30 Rojas Claros, Dirigismo cultural, 127-129. 31 Ibidem, 244-245.

32 Ibidem, 132. 33 AGA 3(107)42.9025.

slachtoffer werden, hadden vervolgens wel maanden recuperatietijd nodig of verdwenen voorgoed van het toneel (bijvoorbeeld de uitgeverijen Ciencia Nueva en Zyx).34

Overigens maakte de Wet Fraga het mogelijk dat er tijdens een noodtoestand ook weer verplichte censuur vooraf kwam. In 1969 zou dat leiden tot vele tientallen publicatieverboden. Greep de overheid niet direct zelf in, dan kreeg ze soms langs indirecte weg haar zin, doordat rechtse groepen - zonder dat hun veel in de weg werd gelegd - ertoe overgingen boekhandels of distributiecentra van uitgeverijen aan te vallen. Het laatste overkwam de groep Ediciones de Enlace, waar onder andere kritische Catalaanse uitgeverijen als Barral, Laia en Tusquets deel van uitmaakten.35

Resumerend valt in de eerste plaats op dat de Spaanse overheid een breed spectrum aan instrumenten heeft ingezet, vooral in repressieve maar ook in propagandistische zin. Opvallend is verder dat het de begin- en eindfase van het regime zijn geweest die de grootste diversiteit aan activiteiten bracht, met name op het vlak van repressie. De geboorte en de agonie van een regime leveren kennelijk de meeste zorgen op. Verder valt op dat Rojas Claros de komst van het Boletín de Información Bibliográfica in 1963 opvat als een signaal dat het Ministerie van Informatie, geleid door Fraga Iribarne, de belangrijkste functionarissen van de overheid wilde voorbereiden op veranderingen in de samenleving. Die mochten kennelijk niet meer worden genegeerd.

1.3 Organisatie en inhoudelijke aanpak van de censuur in de loop van

In document Dictatuur en geschiedschrijving (pagina 49-53)