• No results found

LOUIS COUPERUS

In document OVER LITERATUUR (pagina 154-159)

I

N Winckler Prins' „Encyclopaedie" kunt ge lezen, dat Louis eigenlijk beet: Louis Marie Anne Couperus en dat hij is . . . . een Nederlandsch letterkundige, dichter en romanschrijver; dat hij bovendien wierd geboren in 1863 te 's Gravenhage en dat hij nog bovendiener in 1873 naar Indie ver-trok, waar hij te Batavia het Gymnasium bezocht.

Hij heeft dus Latijn en Grieksch geleerd, en het Oostersche in eigen gedaante ontmoet.

Is zijn grillig, zoet of wreed exotisme dus verklaard uit zijn „trek" naar Indie? Het mocht wat!

Couperus gaat door voor de causeur in onze litera-tuur, de verfijneling, die met zijn loome en energie-looze levenshouding, de nachtmerrie is geworden voor allerlei soorten van dominee's en priesters.

De causeur, wordt hij genoemd. Zonderlinge reputatie, voor iemand die maltaaie gewrochten heeft voortgebracht als „God en Goden", „Babel"

„Lenten van Vaerzen"; die een boek vol zwamt over de „Zonen der Zon" en over Jahve; die straf-baar-breedsprakige wrochtselen heeft voortge-bracht als „Psyche", „Fidessa", „Majesteit".

Toch kan inderdaad Couperus een heerlijk, een onoveitrof fen causeur zijn, die vertelt met onver-150

gelijkelijke charme en met een zeer bekoorlijke ironie. Maar al zijn eigenschappen, zijn beeldende, psychologische en plastische, ondergaan een tech-nische vermenging, die ze in hun zelfstandigheid soms onkenbaar maakt.

Couperus is vaak de taaiste en breedsprakigste schrijver (men denke aan zijn „God en Goden", zijn „Psyche", „Fidessa", „Herakles") dien Hol-land ooit heeft voortgebracht, en tegelijkertijd een der lichtsten en zwierigst-flaneerenden. Hij huppelt letterlijk met zijn woordjes, hij danst met zijn fijn-voetige zinnetjes en hij spreekt met een zoet-venereerende stem. Zijn heele psychologie lijkt soms niets anders dan een nevrose-knoop van decadente stemmingen. Hij is 'speelsch en Om-lacherig als een mooie, coquette vrouw, en soms lonkt en knipoogt hij als een courtisane. Doch onder al zijn zoete, teedere, verfijnde en verweekelijkte levens-innigheid, schuifelt een ironisch gevaar: het besmettende woord van den melancholicus, de onderworpene leegzieligheid van den fatalist, de ontstellende wulpschheid van den Heidenschen dichter. Hevig leeft hij slechts op in de spheer van vreemde en navrante wellusten. Zijn krijtend en stuiptrekkend proza laat soms een beklemmende stilte achter, als na de laatste maten van een modern orchest. En dan inan, uit een donkeren hoek van het Onbewuste, hoort ge de lokkende halftonen en ruischelende tokkelingen van een harpenaar. Deze broze droomer en aristocratische verfijner, is tege-lijk een geweldig, machtig en ruig schepper van epische tafreelen. Deze man, die zijn zinnen met een zwoel odeurtje van Franschen oorsprong over-151

sprenkelt, is tegelijk hard, wreed, sterk, scherp en stug.

Couperus zwerft en zwijmelt in valsche en in echte praal. En alweer wonderlijk gaat het bij hem toe.

Hij bezit een ontzaglijk aantal juweelen. Doch het aantal valsche steenen zijner verzameling is niet veel geringer dan het aantal echte. De valsche steenen lijken schitterend, in hun vurige facet-fonkelingen, op de echte, en de echte kunnen hel weerschijnen als valsche. Zoo heeft Couperus alweer de valsche praal door de echte heengemengd, verbijsterend, dat ge niet meer weet waar het valsche eindigt en het echte begint. Zoo is ook geheel de aard van zijn proza; van zijn pazie spreek ik niet, want deze is geheel uiterlijke Renaissance-kunst zonder waarde. Couperus' proza heeft de allure van vermetelde woordkunst, dock alweer: het heeft de alure en het heeft de echte eigenschappen. Hij is eigenlijk de avonturist van den inval, van de impressie en van de stemming.

In engeren zin is Couperus eigenlijk geen beelder van menschenlevens. Hij geeft weinig meer dan herhalingen van altijd dezelfde psyche: in zijn sprookjes, in zijn symbolen, in zijn fantasmagorieen en in zijn realistische romans. Met haarfijne detail-critiek zou ik u kunnen aantoonen, hoe al zijn vele figuren in zijn vele boeken, slechts uit enkele grondtypen zijn afgeleid. Toch is zijn talent on-betwistbaar zeer groat. Omdat hij vooral atmos-pheer brengt om zijn levende menschen.

Een der schoonste eigenschappen van Couperus is: zijn geestelijke eerlijkheid. Hij beoordeelt zijn eigen werk en acht het niet heel bijzonder. En dat 152

zegt hij. Doch evenmin den arbeid van zijn be-gaafdste collega's. En ook dat zegt hij, onom-wonden. Hij mist alle afgunst en hij geeft zich nimmer over aan b e w u s t e succes-najagerij.

Van huis uit is hij, evenmin als Emants, een man van '80. Hij stond en staat zelfs nu nog buiten iedere beweging. De Franschen hebben grooten invloed op hem gehad, doch zijn talent groeide geheel zelfstandig op. Van den Hollander heeft hij niets. Hij aanbidt pracht en praal, goud en blauw, mariner en weelde. Hij hoort thuis in Middeleeuwsch Italie. Hij is geincarneerd uit de oud-Romeinsche beschaving en haar aristocratie.

Zijn edel genie is volkomen Romaansch. Hij is opnieuw gereincarneerd uit de Italiaansche Renais-sance. Zijn zondigheid is verleidelijk en beminnelijk.

Glans verblindt hem meer dan licht. Zijn phan-tasie is beperkt, zijn plastiek nog meer. Zijn woord-kunst heeft allerlei rhetorische, valsch-pralende, vooze elementen, doch tegelijkertijd schoonheden van den eersten rang. Zijn taal is of barstend van gezwollenheid, of arm van soberheid. Hij mag met eenig recht een psychologisch realist genoemd worden.

Toch, psychologie en realisme lossen zich bij hem op in een soort van levens-verbrozende droom-werkelijkheid. Hij is een biechtvader, die met een glimlach van fijne verstandhouding en menschen-kennis, de biechtelingen allerlei zielsgeheimen ont-lokt, omdat hij zijn eigen kwellingen nooit verzwijgt, noch verbergt. In „Eline Vere" gaf hij de vrouw-psychologie met een innerlijke teederheid, zooals die nog nimmer in onze literatuur was uitgesproken.

153

Deze man die den lof der luiheid bezingt, is noch-tans een der hardnekkigste en meest forsche werkers die Nederland bezit. Zijn oeuvre heeft een enormen omvang. Tusschen de oppervlakkigste gedeelten staan fijne diepzinnige dingen; komen mijmerend-schoone, verrukkelijke brokken voor.

Doch gelijk in zijn romans, blijft alles door-en-door subjectief; óók zijn humanisme en zijn zacht-ironische levens-onverschilligheid. Zijn subjectivi-teit als romancier, is grenzenloos. Al zijn karakters bouwt hij uit eigen innerlijk 6p, en zoo bevolkt hij de waereld met „pure" Couperus-menschen. In den dialoog mist hij individualiseerings-vermogen en in de karakter-beelding, de hoogste macht der objectivatie. Men kan hem met even veel recht een zwak als een sterk, een broos als een ruig en groot schrijver vinden. Doch Louis Marie Anne Couperus blijft in de Nederlandsche letterkunde een

onster-felijke figuur.

154

In document OVER LITERATUUR (pagina 154-159)