• No results found

FIEL8NE SWARTH

In document OVER LITERATUUR (pagina 193-200)

E

R zijn aardige, gelukkige en overgetelijke gezegden. Kloos schonk ons een onverge-telijk woord toen hij indertijd de dichteres Helene Swarth noemde: het zingende hart van Holland.

Het zingende hart!

Ze is zoo zuiver deze kenschetsing, dat ze een natuur-dichterlijke genoemd mag worden. Alleen oerverbeelders van ons menschenras, wilden en dichterlijk-droomende Indianen, brengen zulke zoete en beeldende vergelijkingen met zoo zuiver accent en een zoo zuiveren gevoeltoon uit.

Helene Swarth is jaren lang het zingende hart van Holland geweest en zij zal het blijven. Holland heeft nimmer taal-muzikaler dichteres bezeten.

Om haar muzikaal inwezen bewegen zich alle vormen van haar rhythme, alle golvingen van haar klanken, haar metrum en haar rijmen. Zelfs haar beeldspraak is naar het onmiddellijk-muzikale

schoon van het woord gericht.

Men heeft haar eeuwig bezingen van juichende of smartelijk-ontgoochelde liefden bespot en met hoonende scherpte afgemaakt. Hoe wreed en hoe ondankbaar.

Wij moeten Male Swarth's productie altijd in 189

haar geheel beoordeelen, en de weinig beteekenende bundels en zwakke verzen op den koop toe nemen.

Want als geheel is haar werk de uiting van een zeer begaafde zielezangster en schiep zij een vormen-schoon in compositie-zuiverheid en in taal-pracht, als weinigen. Haar romantische lyriek zocht naar de eenzame droomen van den liefde-weemoed, naar den pijnigenden brand van het lief de-verlangen en naar de dolende duisternis van de liefde-smart. Zij zong van weemoed, verlangen, ontgoocheling en Teed, altijd en toch altijd weer anders. Zij is een kind van het herfstgetij. Wel slaat ook zij haar handen in verrukking door de gouden stofjeswemeling van een zonnestraal en baadt zij zich in de lichtgolven van een angstig-bewaakt geluk, maar toch, de melancholie blijft langer droeve en stille gast van haar hart. Zij zoekt meer den sprookjesgloed van de herfstzon en het tintelende schuimgoud op het stervende loof, en ook de teedere en wazige mist van het late getij bouwt voor haar zilverpoorten, waardoorheen zij dwaalt naar verre droomen. Zij heeft in haar beste en schoonste zangen een hunkerende en geheimzinnige levensdrift, die tegelijk levens-bevestiging en levens-ontkenning is; een gretig zoeken en een even gretig verwerpen weer. Als lyrische dichteres bezit zij de broze en verfijnde subjectiviteit van de vrouw. Haar smachten naar het oneindige, naar de dingen, die er niet zijn, geeft haar ontroering vaak een mystische trilling en zonder zich to verhullen in symbool en in alle-gorte, ervaren wij, dat zij de zieners-zinnebeeldig-heid lief heeft.

190

Welk een mijmerende geest leeft in deze vrouw, die vaak zoo verrukkelijk het sonnet wist te bouwen in een heerlijke vormen- en klanken-zuiverheid en met een rijk, wisselend rhythme.

Zij heeft het Hollandsche yolk, het door taal-melodie gevoelige deel ervan, een grooten schat geschonken. De beste dezer verzen zijn onver-gankelijk als een altijd terugkeerende blauwe hemel, als het boomengroen en de gloeiende glansen der bloeiende bloemen. Gij hebt niet eenige verzen-boeken in uw kast, doch het geheim-zinnige geruisch van een woud. Ruikt ge den geur van gras en rozen? Als gij 's avonds zit, alleen in uw stille kamer, lees een enkel vers van haar en luister naar den teederen drang van haar lokstem.

Het is als week gemurmel en geklots van golven.

Neen, zij behoort niet tot de groote dichters-geesten, die in hun verbeeldingswaereld en in hunne hymnen de stem der menschheid laten weerklinken.

Haar angsten en haar ziels-sidderingen, haar smartelijke zelfverloocheningen en haar uitbrekende klachten kennen slechts de stijgingen en dalingen van haar eigen rijmregelen. Het avondrood en het purper, de nachtegaal en de blauwe luchten zijn ook haar conventioneel-poetische attributen. Doch hoe weet zij zich daarin uit te storten en alle voorwerpen der natuur tot een sacrament te maken van haar liefde-leed of tot een hemel-zaligheid van haar liefde-vreugd. Neen, het universeel-geestelijke treedt uit haar werk niet te voorschijn. Zij geeft slechts de liefelijke afgezonderdheid van haar zoete overpeinzingen. Zij blaast slechts zeepbellen of teekent schuw, zwevende schaduwen. Er zijn 191

groote dichters, die zien zonder oogen en hooren zonder ooren. Het zijn de Indische dichter-wijzen, die zich geheel en al verontstoffelijkt hebben in hun voorstellingen. Zij lossen hun persoonlijke aandoeningen op in het cosmische en ieder stoffe-lijk feit doorstroomen zij met een geestestoffe-lijke klacht.

Verwacht van Helene Swarth deze wijsheid niet, die tegelijk tot de hoogste schoonheid stijgt. Zij is meer de harpspeelster, die droomerig u van legenden en sagen verhaalt. Doch sagen van de ziel en het bevende menschenhart en legenden van het tooverachtige verlangen. Zij zingt van de zoete droefenis, die weemoed is en,van de zoete kwelling, die liefde-verlangen en liefde-pijn heet, en altijd hoort ge melodie, zang, zang en nog eens zang.

Nogmaals, niet naar de mislukkingen, naar de zwakke of alleen virtuose verzen, doch naar haar beste dichtwerk moet de Hollandsche natie deze zeldzame vrouw beoordeelen. Zij is de groote dichteres, het zingende hart van Holland. Zij heeft de zilveren atmospheer van Holland gegeven en het stralende goud van zijn landouwen en den rooden brand van zijn zonsondergang, maar vooral heeft zij gezongen en geschreid voor de menschen, die lijden en die lief hebben.

192

MORIE METZ—KONING.

T

HEOSOOPHE, occultiste, clairvoyante, moraliste, sprookjesschrijEster, dichteres, romanschrijEster, novelliste, critica, drama-schrijfster, humoriste, schei maar uit. Het arst

schonk ze ons sprookjes onder den naam van.

Marie Marx—Koning. Een prachtig, teeder, zinne-beeldig sprookje: „Van het viooltje dat weten wilde". ZOO kon alleen een dichteres een sprookje schrijven. Doch ze zou niet „slechts" dichteres blijven. Ze wilde meer, veel, veel meer. Ze wilde het leven in zijn geheel, en niet een stuk er van.

Ze schreef romans, verhalen met en zonder moraal, met en zonder idee-tendenz, en ze redde velerlei middelmatigs door haar geestigheid. Deze zeer begaafde vrouw zou weldra in een pijnlijke sub-jectiviteit omkomen. „Omkomen", gelijk de door haar beschimpte critici zich dit voorstelden. Doch ze is niet „omgekomen", omdat ondanks al haar onberekenbaar, grillig, middelmatig, troebel en quasi-gedurfd werk, ze toch een heel bijzondere persoonlijkheid bleek. Haar innerlijke trots was to hoog om geestelijk to overlijden, gelijk de litera-tuurbeoordeelaars dit voorschreven en verlangden.

13 193

Haar grootste geluk is te wanen dat zij erg „alleen staat", buiten literatuur en schrijvers en critici. Ze spot met Multatuliaanschen zwier en Van Eeden-achtige ironie. Ze is scherp, venijnig, snerpend, en haar sarcasme ontstaat vooral uit wantrouwen en een hekelend miskenningsgevoel. Ze wordt natuur-lijk niet „begrepen". Of . . . men begrijpt haar wel, maar . . . verkeerd! De lieftalligste en zachtzinnigste wezentjes op God's aardbodem rondslenterend, de

„critici", worden door Morie met spot letterlijk gebombardeerd. Doodjammer, want als critica is mevrouw Morie Metz—Koning het amusantst. En ze blijkt schitterend partijdig als de partijdigste criticus.

Natuurlijk weten haar slechts „heel grooten" naar waarde te schatten. De grondnatuur dezer schrijf-ster is van een lammetjes-achtige teerzinnigheid.

En toch schimpt ze soms als een plompe „criticus".

meedoogenloos! Den eenen dag wendt ze zich van de waereld of als een beschroomde heremiet, den anderen dag hangt ze zich parelen en diamanten in de oorlelletjes, dat ze te flonkeren staat in haar eigen uitdagende praal. Dan is ze geestig als een vermetele student, dan weer ingetogen, fijn-beschroomd en ideeel als een theosophisch eerelid van de Amsteldijk-loge. Op eens weer knetteren boert en guitigheid in haar paradoxaal-uitdagend en tartend woord, dan weer femelt plechtig de mysticus en de moraliseerende christinne wat nonnetjes-zoete taal en vleierij uit. Onberekenbaar in al haar uitingen. Ze is hoog, broos, fijn-edel en even later weer mannelijk, met krachttermen jong-leerend, sterk als een clown en stoutmoedig als 194

een straatjongen. Ze loopt fluitend door paleizen en in hutjes nijpt ze den adem weg. Ze bezit als schrijfster de meest verbluffende tegenstrijdig-heden.

Ze kan soms prachtig typeeren. Ze kan voortref-felijk karakter-ontledingen suggereeren. Ze kan zeer schoon sprookjes schrijven en dramatiseeren al haar ontroeringen. En toch is ze door en door subjectief; vrouwelijk subjectief. Daarom heeft ze ons nog zelden menschen-scheppingen gegeven.

Zij is het altijd, zij, en zij alleen. Ze kan niet uit haar individueele gewaarwordingen en gedachten treden. In al haar romans is zij zelve de hoofdper-soon. Lees een boek als „De Propheet" van haar.

Dat is Morie Metz—Koning tot het opperste topje. Ze is er in met de aanstellerige zelfverheer-lijkingen, die eigenlijk slechts vertrapte nederig-heden moeten blijken. Ze is er in met haar helder-ziende blindheid, haar naieve geraffineerdheid, haar uitgelatenheid. Ze is er in met al haar scherpte, haar heerlijke ad rem, haar lancetspitse ironie en geestigheid. Ze is er met al haar boeiende, bekoor-lijke, levendige, lichte, zinnige en ook lichtzinnige diepzinnigheid.

Een snoeperige mengeling is deze schrigster van heel, half, kwart en niemendal. Haar egoisme is altruisme; haar altruisme egoisme. Van alle eigen-schappen bezit ze de tegenstellingen. En toch een vrouw van groote gaven. Ze prikkelt, ergert, doet opstuiven. Heerlijk, zooals ze u tartend en spot-kalm bekijkt. Gij doet haar niets. Zij is bovenal dichteres, en ze is oorspronkelijk verbeeldings-wezen. Haar ontbreekt alleen innerlijke rust. Nu 195

speelt ze nog met geestelijke dwaallichtjes. Ze is nooit een uur zeker van haar eigen drang. En toch is ze doodeerlijk tot in haar hachelijkste wissel-valligheden. Morie Metz—Koning heeft eenige zeer schoone dingen geschreven. Ze zal er nog schoonere schrijven. Tot ze ons eenmaal iets geeft waarop we alien wachten: een groot, innerlijk groot werk, een meesterwerk. Maar dan moet ze eerst haar Cagliostro-air waarmee zij cake walk's danst, verliezen en geen stegen tot ravijnen verklaren.

Ze heeft „esprit" voor tien, en waaghalzerij voor twintig, en welsprekendheid voor dertig. Ze heeft groote talenten en ze verminderen niet, ondanks haar geestelijke verkwisting. Slechts an ding:

innerlijke vastheid en het lokspel der dwaallichtjes staken.

196

In document OVER LITERATUUR (pagina 193-200)