• No results found

FREDERIK VAN EEDEN

In document OVER LITERATUUR (pagina 186-193)

A

PHORISTISCHE karakteristieken ontko-men nauwelijks aan geestelijke gevaren.

Beeldende vergelijkingen kunnen de saam-vatting zijn van een geheele reeks innerliji-verwerkte beschouwingen. Doch ze verschijnen symbolisch en wekken door haar saamgedrongen vorm vaak misverstand en begripsverwarring. Ik wilde b.v. over Van Eeden beginnen met de volgende beeldende vergelijking: Van Eeden, de weekhartige beul, de zondige zondaar, de onbe-keerde bekeerling. Ik vroeg mij af: zou men mij begrijpen? Een karakteristiek echter, die nog om-schreven wordt, boet haar aphoristische zuiverheid in. En toch moet ik mij in deze artikelen van de toelichtende en van de beknopte karakteristiek bedienen. Ik wil een voorbeeld geven ter verdui-delijking. Ik noemde zoo juist Van Eeden ironisch:

een weekhartigen beul. Om deze beeldende verge-lijking naar diepste wezen to verstaan, moet men eigenlijk de heele levens- en zielsgeschiedenis van Van Eeden kennen, uit zijn werken en uit zijn optreden. Hij, de man van „De kleine Johannes", van het teederste symbolische poeem dat de lite-ratuur van '80 heeft voortgebracht, vol van

182

mijmerende sprookplastiek, is ook de stekelige en wrange en geestige spotter van de „Grassprietjes".

Doch hij is ook de man die zijn peccavi's heeft uitgestameld over zijn zondige en vermetele daden.

Van Eeden, de man die eigenlijk nooit critiek schreef en met soms zalvend-zachtzinnige gebaren, de volstrekt-ethische schoonheid in de literatuur predikte, alweer met weeke tee,derheid van stem, is tegelijkertijd de man, die in 1902 plotseling als beeldstormend en aanvallend criticus optrad in zijn artikelenreeks „Over woordkunst" en ongeveer de heele literatuur van '80 en wat er !la kwam op den rug lei. Hij ging in deze artikelen zoo'hevig en zoo pretentieus to keer, dat Van Deyssel, onder het zoete gemurmel eerst half ingedommeld, ontwaakte, met toornende woede losbarstte en Van Eeden onder zijn voeten wegtrapte als een griezelige, klamme pad. De man alweer, die zoo goed als nimmer literatuur-critiek over Hollandsche schrijvers had gegeven, van wien men veronder-stelde dat hij met zachtzinnige, lieftallige en teeder-toegeeflijke gemoedsbezadigdheden zich zou uit-spreken, indien hij ooit werk van tijdgenooten ging beoordeelen, trad plots tartend en schuimend naar het eerste plan; schold, spotte en schimpte, bal-dadig en roekeloos. Zelfs rustige karakters als Van Nouhuys en Van Hall krenkte hij diep en voor altijd. Van Eeden's oordeel over de hoofd-figuren van onze nationale letterkunde was vernie-tigender en scherper dan ooit Van Deyssel over de middelmatige figuren eener vorige generatie had gepubliceerd. De weeke, teedere droomer en de mystische Jan Luyken-natuur, de edel-strevende 183

maatschappijmensch, de kieskeurige en eclectische denker, ontpopte zich plots als een beul, die gena-deloos hakte en guillotineerde zonder de geringste deernis. Zelfs de groote dichteres Helene Swarth, die om wat zij aan prachtige kunst reeds geschon-ken had, onderscheiding en ergeschon-kenning verdiende, werd door den teederen en droomerigen, ethischen peinzer met smaad oversmakt en meedoogenloos bij den ouden rommel opgeborgen en als verlepte kracht a fg edankt.

Ziehier de beeldende vergelijking van weekharti-gen beul verklaard. Doch zoo kan ik niet voort-gaan, in deze karakteristiek gericht op oordeels-synthese.

Van Eeden zelf heeft veel smaad ondergaan. Zijn ethische kracht en zijn groot lyrisch vermogen redden aanvankelijk hem van de verbittering. Kloos, Verwey en Van Deyssel hoonden hem om beurten, al hadden de twee laatsten ook hem vaak bejubeld.

Doch Van Eeden erkende zijn critische tijdge-nooten nimmer als rechters. Van Deyssel's beoor-deelings-vermogen raakte niet zijn universaliteit en Kloos' inzichten, de eigenaardige samengesteld-held niet van zijn wezen. Van Eeden schold ze pietluttig en kletserig, zonder eenig besef van ethische schoonheid. Hij schold ze onmaatschap-pelijk en dogmatisch.

Van Eeden is als dichter, als schrijver, als sociaal hervormer, een zoeker geweest naar het zekerste der zekerheden. Daarom bleef hij altijd in de onzekerheid. Hij verklaarde zich ve5Or vele dingen, terwin hij er zelden achter was en kwam hij er achter, dan was hij er ook niet meer vOcir. Ik heb

184

vreeselijk hooren losbarsten over den dubbelzinni-gen, diep-oneerlijken, altijd met een slag om den arm gereedstaanden, eeuwig eigen schuld en eigen ijdelheid weghuichelenden Frederik van Eeden.

Ilc heb hooren schimpen op zijn sluwe gladderig-heid, op de perversie van zijn naleveteit. Ik heb hooren verklaren, dat men hem niet bij den kop en niet bij den staart kan vatten, dat hij altijd anders was dan hij was en in een voortdurende vervellingsperiode verkeerde. En toch heb ik Van Eeden altijd verdedigd tegen smaad en schimp in, wig ik de grilligheden, de wisselvalligheden, de wispelturigheden, de om- en terugkeering van Van Eeden zelf zag als een zeer echten drang van zijn hoogere natuur naar de hoogste ontwikkelings-mogelijkheid van leven. Deze trotsche zondaar en nederige held bezat en bezit een zeldzaam vermo-gen, om verwarring te brengen in het hart en het brein der menschen die hem aanhangen. De koes-tering stoot hij terug, de vijandschap lokt hij uit.

Alweer een typisch kenmerk van zijn geestelijke onafhankelijkheid. Als het zoetige zondaartje-spelen, het zalvend huichelen, het dubbelzinnig om- en terugkeeren en het zich in allerlei gekke kronkels trekken, een simulatie bleek van zijn geestelijke wezen, een pathologisch of hysterisch bestanddeel van zijn scheppende natuur, die ver-momming, aanstellerij en pose noodig heeft bij het verschijnen, dan zou hij toch niet tegelijkertijd zijn bewonderaars zoo vaak daemonisch afstooten en zijn vijanden zoo grif gelegenheid geven hem op voosheid en leugenachtigheid te betrappen.

Men heeft op hem geraasd en gevloekt, omdat hij 185

met zulk een onuitstaanbare brooshartigheid den biechteling speelde. Wees een waardeerder op het feit, dat Van Eeden dan toch in ieder geval biechtte, de snerpende ironie sneed er tegenin:

jawel, om weer ijdeler den boetprediker te kunnen uithangen. Zoo werden al zijn wezenlijke hervor-mings-neigingen door de beangstigende lenigheid van zijn intellectueel slangenmenschschap tot innerlijke leugens gemaakt. Toch, met een mensch als Van Eeden, met een dichter als Van Eeden, is niet maar zoo eenvoudig of te rekenen. Een zekere hoeveelheid zijner uiterlijke eigenschappen veroorzaken verwarring. Maar er zijn weer andere, onverborgen, die weer houvast schenken. In Van Eeden leven valsche en echte trots, gesimuleerde en wezenlijke deemoed. De schijnvalsche en schijn-echte werken die hij voortbracht bevestigen het zeer moeilijke doorgronden van dezen hoogst-samengestelden mensch. 0, hij onthutst graag met al zijn verpletterende tegenstrijdigheden en hij speelt gui, zoo goed onder de bevreesden als onder de vermetelen, den geweldigen durver. Als men denkt, dat hij ergens poeszacht om je heen sluipt, dan houdt hij ervan, plotseling met luid wapengekletter naar voren te treden als de groote aanrander die al het vooze, troebele en laag-hartige in de maatschappij en in de menschen komt te geeselen. Als theaterman wil hij her-vormen; als significus wil hij herher-vormen; als weten-schapsman wil hij hervormen; als wijsgeer wil hij hervormen. En telkens hervormt hij mee met zijn hervormingen. Hij maakt zich duizend keer belachelijk met zijn oordeel, met zijn optreden, met

186

zijn biecht en zijn oraties, met zijn propheten-hou-ding en zijn eremietschap-met-trein-abonnement. En toch gaat hij door, altijd door, in denzelfden trant;

bezorgt hij ons ieder jaar dezelfde soort van ver-rassing. Dit wijst op het bestaan van krachten, die een psychische eenheid vormen tusschen al deze zig-zaggen. Eergisteren was hij anarchist, gisteren was hij theosoof, vandaag is hij Boeddhist, morgen zal hij Katholiek zijn. Toch, onder al deze woelingen en wissel-werkingen van den geest en de ziel, van de verbeelding en het hart, blijft Van Eeden Van Eeden. In zijn houding tegenover het historisch-maatschappelijk en wetenschappelijk materialisme is hij nimmer veranderd. Evenmin in zijn verwer-ping der exacte wetenschap, als arbeidsveld voor het hoogere kennen. Hij heeft op vele gebieden der gedachten en der speculatieve beschouwingen schoone, soms zelfs schitterende dingen geschre-yen. Onder zijn verzen zijn er, onder zijn lyrische meer dan onder zijn episch-dramatische, die tot de mooiste onzer literatuur behooren. In zijn essay's gaf hij buitengewoon-merkwaardige beschouwin-gen en soms ook in zijn literatuur-critiek, prachtig-rake opmerkingen. Hoewel hij geen leiderschap vertegenwoordigt in ons geestelijk-nationaal leven,

— op onheilspeliende uren van zelfinkeer waagde hij zich weleens het Geweten in ons land to noemen, — is zijn arbeid toch met bijna alle geestelijk, religieus en ethisch gebeuren van ons vroeger en huidig bestaan meegestroomd. Voor de huidige communisten is hij een oude theetante met een mottige moraal; met een woord zonder de geringste innerlijke waarde. Voor de socialisten 187

en anarchisten is hij een natgeregende flambouw.

Hij zou wel een lichtbaak willen zijn, maar hij kan niet ontvlammen. Onder de burgerij wekt hij steeds ergernis en ontsteltenis. Door zijn zonder-linge wendingen en keeringen en zijn onverhoede en fant-terrible-achtige biechten. Dan valt hij Mahler aan als een lompe piekenier en dan dicht hij weer deemoediglijk op den gemeenschappelijken beschermengel. Morgen gaat hij zekerlijk den Paus to lijf, met een la ps in de linker- en een wijwaterbak in de rechterhand. Doch ziet ge een-maal Van Eeden in deze wisselende veelheid van wezen ook buiten den schijn, dan ervaart ge toch, dat in hem al deze zigzaggen uitschieten naar een bepaalde innerlijke orde en volgens inwendige wetten van zijn natuur. Zelfs zijn ijdel spellings-spelletje op eigen houtje. Want deze vrome biechter en zedige zelfverdieper, deze Walden-kluizenaar met den reinen lotus in zijn knoopsgat, is soms een schalk, een prachtige spotter, een zeer fijn humorist en een guitige doorschouwer van al de schelle en vermoffelde dwaasheden zijner medemenschen.

Onder het felle licht van zijn ironischen geest plaatst hij ook nu en dan zijn eigen gebreken en fouten. Leest slechts met aandacht en ge zult bemerken hoe vaak hij er zichzelf in al zijn pot-sierlijkheid tusschen neemt. Ondanks de vernie-tigende critiek van Kloos, van Gorter, van Verwey, van Van Deyssel en van Diepenbrock, blijft Van Eeden een figuur van zeer groote beteekenis. Aileen reeds om de prachtige gedichten, die hij schreef en ook om een deel van zijn schitterenden, novel-listischen proza-arbeid.

188

In document OVER LITERATUUR (pagina 186-193)