• No results found

AUGUST VERMEYLEN

In document OVER LITERATUUR (pagina 98-104)

H

., is de eigenlijke, groot-geestelijke en artis-tieke leider van jong Vlaanderen. De opbloei van de Vlaamsche letterkunde, van de West-Vlaamsche poezie en het West-Vlaamsche proza, het diepste werk van Guido Gezelle en de schoonste strophen van Hugo Verriest, vielen samen met het zeer bewuste optreden van de Vlaamsche schrijversgroep om „Van nu en straks"

geschaard.

De jong-Vlaamsche letterkundigen erkenden August Vermeylen gaarne als voorman. Hij is een stoer begrijper en kenner, en hij aanbidt het gezond-geestelijke leven. Hij is de man van: alle vensters open. Vermeylen haat zwanzerij. In de Vlaamsche Beweging heeft hij dubbel werk ver-richt als scheppend literator en als theoretisch en praktisch propagandist. Als voorman van de Vlaamsche literaire beweging wordt Rodenbach door Vermeylen vooropgeplaatst, en na zijn her-leving ondergingen zij ook den invloed en het leiderschap van Gezelle. Ook de Beweging van '80 uit Noord-Nederland bracht hervormings-in-zichten. Doch van begin of is de Vlaamsche Beweging onder leiding van Vermeylen en de 94

groep „Van nu en straks" niet alleen een streven geweest naar zuivere literatuur, maar ook een algemeene actie, gestuwd door ethische motieven.

Het letterkundig streven ging samen met het maat-schappelijk streven. Vermeylen schreef indertijd over de kunst, in „De vrije gemeenschap". Alles wat zij dachten moesten zij veroveren op hun om-geving; alles hing of van de rechten van hun taal;

alles werd ver-Latiniseerd en ver-Franscht. De herleving van Guido Gezelle als dichter deed eerst volkomen zien hoe prachtig oorspronkelijk en eigen de Vlaamsche taal klonk en zong. Naast Gezelle kwam de groote prozaschrijver Streuvels. Ook Van de Woestijne kwam los en Herman Teirlinck, en daarvOcir was reeds lang door Van Langendonck geschonken het wijsgeerige critische opstel. De invloed van Holland heeft zeker bestaan op de Vlaamsche Beweging, doch dadelijk stelde Ver-meylen een verschil vast: de Hollandsche dichters waren individualisten, die slechts van „zuivere"

kunst repten, en wij, zegt Vermeylen, hebben altijd de kunst beschouwd in verband met het geheele leven waarin ze ontstond. De mannen van „De Nieuwe Gids" ontbrak dit besef. Vandaar dat de literaire revolutie in Vlaanderen geheel met de Vlaamsche volksbeweging is saamgevloeid.

Vermeylen was de voorvechter van deze dubbel-heid in de Vlaamsche Beweging. Hij drong naar een positieven strijd op het gebied van de werkelijk-heid. Hij bracht de Vlaamsche actie in verband met de Europeesche Beweging. Hij begeerde een vrijmaking van den geest en een strijd voor hoogere menschelijkheid.

95

Dit alles karakteriseert Vermeylen als voorganger en strijder. Doch er is nog een andere Vermeylen:

de machtig-scheppende kunstenaar. De criticus Vermeylen heeft zeer voortreffelijke eigenschappen.

Hij is scherp, raak, onafhankelijk, geestig. Er is in zijn woorden een prachtig-menschelijke drift, die vaak een schoone reeks strophen het aanzijn schenkt. Doch zijn eigenlijk groot werk is „De Wandelende Jood", het eenige literaire werk dat hij heeft voortgebracht, naar zijn eigen verklaring.

Vermeylen schrij ft niet gaarne, doch zijn „De Wandelende Jood" noemt hij zelf de som van zijn geheele jeugd. Over „De Wandelende Jood"

heeft hij zeer lang gearbeid. Hij tracht zoo zuiver mogelijk to schrijven. Hij werkt moeizaam.

Flaubert was zijn groote leermeester: ieder woord zijn eigen waarde. Hij houdt van zeer zuivere constructies en hij wil ieder woord zijn eigen kracht laten toonen. In zijn „De Wandelende Jood" staat Been enkele zin waarvan hij zich niet zeer nauw-lettend rekenschap heeft gegeven. Daarom schrijft hij zeer langzaam. En toch blijken zijn zinnen niet verstandelijk in elkaar geprutst of met koud-contro-leerende gedachte-kracht uitgewerkt. Integendeel, in zulke stijlvormingen, hebben het onderbewustzijn en de scheppende drang een geheimzinnige, onnaspeurbare functie. Het eeuwige veranderen.

van den volzin sluit niet in een verstandelijk over-zien of het toepassen van een proack. Vermeylen heeft zich over zijn eigen stiji zeer uitvoerig -uitgesproken, vooral in verband met zijn kunst--werk „De Wandelende Jood". Toets ik zijn theorie en eigen inzichten aan de praktijk van zijn soms

96

gigantisch kunstwerk, dan kom ik vaak heelemaal niet uit met zijn meening. Hij zegt levende werke-lijkheid te willen geven zonder te veel de sensatie te ontleden. Hij heeft een soort afkeer van over-dreven stijlmiddelen, die hij zelfs in Van Looy vindt en volkomen overbodig acht. In „De Wandelende Jood" echter geeft hij ze zelf. 11 kan ze hier niet in details bewijzen. Inderdaad, „De Wandelende Jood" is een boek van heerlijk-diep en grootmen-schelijk gevoel. Vermeylen heeft gelijk te sputteren tegen de voorstelling die men geeft van zijn „De Wandelende Jood" als gedachtenproduct. Er zijn groote gebreken in „De Wandelende Jood", zoowel in den stiji, in de woordkunst, in de uitbeelding, als in den bouw. Nochtans is het een groot boek, een der diepste en rijkste werken die jong Vlaanderen heeft voortgebracht. „De Wandelende Jood" heeft lang niet de erkenning gekregen die het werk ver-dient. Welk een zonderlinge, prachtige ziener is Vermeylen vaak en wat een. koortsig visioenair, en hoe hoog slaat de branding van zijn gevoel en zijn verbeelding uit boven de phantasie van zijn tijdgenooten. Wanneer, zei ik eens, ik de legende opvat als het meest menschelijke verhaal onder de mythische dichterlijkheden, het diepst, ook in het gemoed tastend, — dus niet alleen in de koelere verbeelding, in het hoogere intellect, maar vooral in de zial, — als een sprookdicht waarbij de ver-haler zelf weer vroom luisteraar wordt, dan be-grijp ik zoo goed waarom juist Vermeylen zich zoo hartstochtelijk tot de Ahasverus-legende voelde aangetrokken. De Ahasverus-legende is een der wonderlijke menschenverdichtsels, welke

zoo schoon, als werkelijkheid en als symbool, door de waarneming tot verbeeldingskunst kon bewerkt worden. Er zijn niet veel legenden waarin het werke-lijkheidsdeel der feiten zoo volkomen zich vermocht op te lossen in de hoogere zinnebeeldigheid der zedelijke bedoeling. Vermeylen vervormde in zijn boek de legende. Albert Verwey heeft over „De Wandelende Jood" zeer afbrekend geschreven.

Vermeylen zou geen toon hebben gegeven, doch hoofdzakelijk de vermoeiende bemoeienis met het uiterlijk. Verwey's critiek op „De Wandelende Jood" is voor het allergrootste deel geheel ernaast.

Lees slechts in „De Wandelende Jood", Ahasverus in de hel, en g4 krijgt telkens brokken van groote en zuivere verbeeldingskunst, die met het uiterlijk en ook met een vermoeiende bemoeienis daarvan, niets heeft uittestaan. Het slot van dit hoofdstuk vooral is Dantesk van pracht en plastiek. Doch ook ik verklaarde dat er te veel Vlaamsch klapsel in dit boek was. Bij Streuvels, Teirlinck, Timmer--mans e.a. zijn wij nu eenmaal voorbereid op ge-westelijke uitdrukkingen. Bij Vermeylen in veel mindere mate. Vermeylen is de man van geleerd-heid en beschaving, en van groote kennis. „De Wandelende Jood" gold een historische milieu schildering: het leven onder Joodsch en Heidensch yolk. Met Vermeylen's boek staan wij midden in Vlaanderen. Voor een werk uit Vlaamschen bodem gegroeid een heerlijke deugd, voor een legen-darisch-phantastischen arbeid, wel door Vlaam-schen geest geschapen, maar niet op VlaamVlaam-schen grond geboren, wat menschen, omgeving, atmos-pheer en tragiek betreft, een gebrek. Wel mocht

98

Vermeylen als Vlaming het kruisigings-drama zien, doch niet mocht hij met zijn Vlaamsch idioom, schepselen geheel Oostersch van innerlijk en uiter-lijk, van woord, gang en gebaar, van verschijnen en levensrhythme, styleeren en soms Breugheliaansch in plastiek brengen. Wij zien niet meer Ahasverus en zijn yolk, doch Ahasverus en een Vlaamsche menschengroep. Doch maakte ook Shakespeare niet van Romeinen, Engelschen die hun flat-teerende tochtjes deden om den troo p van koningin Elisabeth?

Het boek van Vermeylen heeft zeer schoone kwaliteiten; mislukte, maar ook prachtige gedeelten.

De geest, het gevoel en de verbeelding van het werk gaan zeer diep en juist de toon, de stem, achter in de woorden en de volzinnen, — Albert Verwey smaalde juist op hun afwezigheid, of waar ze er zijn, op hun onzuiverheid, — suggereeren een hooge levenswerkelijkheid. August Vermeylen is als schepper van het groote werk „De Wandelende Jood", als esthetiseerend criticus en als kamper voor de rechten van het Vlaamsche yolk, een der markantste figuren van dezen tijd. Hij is een kunstenaar van groote gave en zijn zeisscherp intel-lect kan vlijmend snijden door alle zwanzerij en verwarringen van de tegenstanders heen. Waarom is er een breuk tusschen een begaafd dichter als Rene de Clerq en een groot kunstenaar en theore-ticus als Vermeylen? Dit zou een geheele afzonder-lijke beschouwing eerst kunnen verduideafzonder-lijken.

99

In document OVER LITERATUUR (pagina 98-104)