• No results found

FRANS ERENS

In document OVER LITERATUUR (pagina 44-56)

E

EN novellist van curieusen stijl; een criticus van scherp-persoonlijk oordeel; een prozaist van karakteristiek-historische beteekenis; een modernist en classicist, al naar ge wilt. Een, die nu en dan blies op de mirliton van Aristide Bruant, met haar spotzieke neusklanken, en dan weer als in gebedstrakte, van een brevarium, vroom gebeden of to prevelen scheen. Een kunstenaar, met de Beweging van '80 opgegroeid, doch in klaarbe-wuste onafhankelijkheid werkend en oordeelend buiten tyrannie en benauwende oppermacht van een aesthetische dwangschool. Geen figuur van het eerste plan, als leider; wet een figuur van het eerste plan als wegbereider, als klokkenluider. Frans Erens is Katholiek kunstenaar. Als Katholiek kunstenaar bestaat er onder zijn geloofsgenooten, in Holland Been tweede voorbeeld van zijn reine, onopgesmukte objectiviteit. Als schepper, vroeger, uitte zich deze objectiviteit in de stof door Erens ter bewerking gekozen; als beoordeelaar, in de wijze waarop hij, innig-Katholiek en devoot peinzer, het genie van een Zola en het monumentale van diens gewrochten, onomwonden als grootsch erkende, ondanks voorbehoud en critiek en beaming van zielsconflicten.

40

Van Deyssel ontleedde „Dansen en Rythmen"

van Erens, kervend, analytisch, minutieus, doch de fijne en teeder-menschelijke novelle uit den bundel, „Berbke" . . . . kreeg van hem geen woord lof.

Erens leeft als novellist geheel in „Dansen en Rythmen" en in „Berbke", een uitgescheurde snik om menschelijk verval. Ook in de twaalf pagina's roman-opzet van „Een Conferentie". Doch daarin wordt hij satirisch werkelijkheidsbeelder zonder het blijkbaar zelf goed to besef fen.

„Dansen en Rythmen" representeert al de kanten van Erens' jeugdig en vermetel kunstenaarsschap.

In dit boek is hij impressionist en expressionist tegelijk. In dit boek is hij aanbidder van de natuur en haar vorm-concreties, en tegelijk verachter van de natuur in haar onvergeestelijkste gestalten.

Erens blijkt een geboren novellist. Hij is de beknoptste verteller in onze literatuur; niet saam-gedrongener b.v. dan Aug. van Groeningen, doch beknopt in den zin van: afgeknot, fragmentarisch, kort, brokkelig en elementair.

In „Dansen en Rythmen" is Frans Erens: natu-ralist, d.w.z. uitbeelder van het zintuigelijk-waar-neembare, maar tegelijk een driftig lyricus, die telkens struikelen kan in het labyrinth van Creta.

In „Dansen en Rythmen" is Erens onstuimig, soms zelfs roekeloos impressionist: een stijl-leer-volger, een uitzegger van geheel subjectief indrukken-leven. In hetzelfde boek is hij dichterlijk prozast, stemmings-weergever en een sensitivist die alle aandoeningen in zijn arbeid op eigen rhythmus laat voortbewegen. In dit boek is Erens cubist, zinne-41

beeldig werker en ziener, van een sours mystieke geloofskracht. Doch ook is hij in dit boek een angstig-teeder meelever van tragisch kinderleed, als in „Berbke-. Deze novelle vertoont het pathe-tische en toch onverbiddelijk-levenszuivere als weinig ander novellistisch werk uit Bien tijd, onder Zola-invloed geschreven. Berbke is een verschop-pelinge, gelijk Steinlen ze gaf, in smartelijke, fijne, en toch geheel geobjectiveerde gevoeligheid. Hoe groot, en voor de tragische ontroering hevig-ont-vankelijk nochtans, moet dit menschenhart geweest zijn, om zoo radicaal het schrikkelijke verschooieren van de arme Berbke, zonder valsche en weee gevoels-dikdoenerij to hebben kunnen beelden!

In de schetsjes en krabbels: Nieuwmarkt, War-moesstraat, Zeedijk, Amstelveld, Pijp, Bat Bullier uit „Dansen en Rythmen", werkt het procede der toenmalige impressionistische en sensitivistische schilderkunst door. In en achter dit proza, ziet gij het somber-dramatische gebaar van een Breitner, het snerpend-rake en verschalkende licht van een Witsen, het walmend-spherische en op het dadelijk beelden van het zich-bewegende gerichte, — synthese van het blijvende in het vervluchtigende,

— van Isaac Israels. Wij voelen ons door plastiek, stemming en toon van dit schetsenwerk telkens in verbinding gebracht met de Haagsche, en zelfs met de laat-Negentiende-eeuwsche Fransche schilder-en teekschilder-en-School; met haar Fransch-klaterschilder-ende, exotische, vaak verwrongen-erotische visies op leven en sociaal gebeuren. Er is in dit werk van Erens gestreefd naar kleurtrilling, naar tonalisme, naar rhythmus in klank, naar golving in volzin-42

groepen, naar pointilleerproza. Er is zwoelte, be-dwelming, verbeeldings-verhitting, opjaging in het plastische woord, uit dien arsten tijd van Erens.

Doch het tragische en het vrome er in overheerscht.

Het prodecê versteende nog niet cerebraal de nieuwe taaltechniek. Soms zijn er volzingroepjes die als donkere larven dooreenkruipen, en dan plots weer zinswendingen met uitschietend geluid, als van een dreigend profeet, een apocalyptisch ziener die zijn schrik-visioenen als bange stoot-zang-motieven door een trompet verkondigt (Nacht in de Middeleeuwen, uit „Dansen en Rythmen").

Hoort het typisch-obsedeerende in den zangtoon van zulk inpressionistisch proza met lyrisch accent, waarmee „Nieuwmarkt" inzet:

„De lampen walmen, de lampen branden, geen glas op de lampen, de lampen walmen."

Kostelijk deze overbodigheid in observatie: . . „geen glas op de lampen, de lampen walmen". Geen glas op de lampen! .. Terwij1 hij juist de lampen zonder glas alleen moest zien. 0, man van het fijne gehoor!

Voor Van Deyssel is zulk repetitie-proza

„chemisch-psychisch", onmiddellijk in de retort te kook te zetten, en wat deze alchemist van-het-verborgen-borrelende woord er aan zinrijke kern-bedoelingen al niet uithaalt of inlegt .. het is niet te gelooven. Doch een ieder hoort onmiddellijk het muzikaal-apperceptive in de alliteratie van 1 en w, en in het dof-sombere koloriet van den a-klinker.

Zoo in klank, zoo in kleur, zoo in licht- en schaduwwerking, schreef Erens toendertijd. En zoo 43

schichtig ook teekende hij. Dan vleezig, log, zwaar en ruig als Ibels, dan schuw, pervers-schamper en giftig van realiteits-begluring, als Toulouse Lautrec. Zoo waar, deze aristocratische bedel-monnik ' kon op zoek naar zijn zieleheil, zijn hart voelen verteederen onder een zoel strijkje, dat uit de hall van „Polies Bobino" op hem aanwoei .. . Bij Erens ging eerst alles om Germaansche en Romaansche uiting. Zijn jambisch proza heeft de Idare dracht van den Latijnschen zinsbouw en soms ook het satijnachtige, streelende, doch soms berst er een breuk los; hoort ge een plotsen knak, ont-staat een inzinking . . . . zoodra het heel-diepe gaat beginnen.

Doch de schets „Berbke" staat volkomen afzon-derlijk: de vale schittering van een doodskopvlinder in scheemring. In al het ander werk van vroeger vertoont Erens de zwoele kenmerken van den psy-chologischen verfijneling, die toch telkens zich.

onderdompelt in het groote, algemeene, normale, uit vrees voor de zieke en uitputtende zelf-analyse.

Erens is huiverig van het inbijtende verderf en de zinnen-perversie ( hoe onopzichtig slentert hij niet.

tusschen Mercure-de-France-jongeren, die wispel-turige en speelsche Madame Rachilde coquet-teerend bewonderen! ) en toch staart hij bangelijk naar den lokgloed van absinth. Doch de bedwel-ming duurt heel kort in hem. Hij heeft zijn oproe-rige en boetvaardige binnenste in bedwang. Hij houdt ervan, geestelijke schimmel rond hachelijke gezwellen weg to snijden. Ook bij zeif-operatie beeft zijn hand niet, noch hunkert zijn geweten naar steun van een troostend Evangelie-woord.

44

In terugstootende Berbke is groot-menschelijke verteedering, die zich nergens opdringt; die zich zelfs verschuilt achter een soort van koel-beeldende meedoogenloosheid. In „De Conferentie" is spot-tende fijnheid van waarneming, gemengd in een luidruchtig-caricaturale visie op misvormde ge-stalten van smulpapen. Uit de school van Jules Renard spruit deze ironie, zoo opstandig-in-weerzin en toch berustend; zoo zacht-schrijnend en zonder de gerinste baldadigheid. Toch is er een wrangheid van zien in „De Conferentie", die zich temperend verzacht en haar schelle postuur uitwischt in eigen onbewustheid der sarcastische charge.

In den reisbeschrijver, wijsgeerigen ontleder en criticus, komt de romantische prozalst Frans Erens niet minder belangrijk los als in den soberen novellist en spiritueelen karakteriseerder van menschen. Ook de veelkantige, toch doctrinaire geest van Frans Erens blijkt een heel bijzondere.

Laten wij niet suggestief en verkneukeld na-leuteren, omdat Van Deyssel het met zooveel blanke gracie beweerd heeft: „De Conferentie" van Erens, een schetsje van twaalf pagina's „behoort tot de allerbeste voortbrengsels der „Nieuwe-Gids"-literatuur". Er werd zooveel reeds in giftige afgunst vertrapt en zooveel in bloeiend snobisme en blague opgehemeld! Doch „De Conferentie" is inderdaad een voortreffelijk stukje impressionistisch proza, dat zijn roem verdient, omdat het meer geeft dan waarneming en sensatie.

In dezen beziener eener bijeenkomst van smak-kende smullers, leeft al geheel de latere gedachten-rijke criticus en bekoorlijke levensbespiegelaar . .

45

typisch eigenzinnig, strak, koppig; criticus vol ge-mak en gerief, die onder al het geblaas en gebruis en gesnork over de algeweldigheid van een Dostojewski, doodkalm en midden in het brallend en plassend geadoreer, durfde zeggen: halt, nuch-terder wat: jelui reus heeft heel leelijke dwergge-baren en dwergeigenschappen.

Erens is een man van sterke geestelijke concen-tratie, van bijna syncopisch denken en van een lief de-uit-innerlijk-weten geboren. Zou hij in Vincent van Gogh al den opalen lokgloed van de absinth gezien hebben, in zijn benarde zelf-exaltaties? Erens had zooveel schroom in zich; en toch, hoe prangend omknelt hij, met geestelijke dapperheid, de tragische en wreedwellustige ver-fijningen der zelfverteerders, de elementengeleiders van het menschelijk Zijn: Het Goede en het Kwade.

Als criticus daarom, is Erens een der merkwaar-digste voortbrengers van dezen tijd. Onafhan-kelijk, objectief, eerlijk, zelfstandig, ruim en toch heel vroom in reflecties. Al waardeert hij soms personen, tegenover wie gij geheel anders staat, die gij elementair geheel anders ziet en beoordeelt, te lezen wat Erens over hen schrijft, schenkt altijd een nieuw genot.

Deze ondogmatische man spreekt over alles. Hij vreest op zijn weg kruiser noch kaper. Hij dringt door in Thomas a Kempis, doch ook in den helschen verfijner Baudelaire. Het ontaarde patho-logische en de zinnenbedwelmingen van Baudelaire belemmeren hem niet de zielereinheid te doorgron-den van Thomas a Kempis. Soms schijnt het alsof lepelaar en gier, boompieren en slang, Erens

even-46

veel zeggen van het cosmische mysterie. Doch zijn onbewogenheid ondergaat geen eigen wezen ver-steenende objectiviteit. Hij heeft zelfs felle bevoor-rechtingen in zijn ontroerde schoonheidskeur. De vrome monnik is voor hem niet allereerst mysticus, doch wel begrijper en vatter van het hoogere leven.

Thomas kijkt niet naar de aarde, doch naar de sterren. De monnik verheft zich telkens boven de onbewuste bewegingen zijner ziel en objectiveert zijn emoties. Dit lokt Erens reeds. Want frank waagt deze durver to verklaren, — al wordt iets neergetrapt of beleedigend beschouwd, Erens zal immer zijn bewondering er vol over uitstorten zoo hij ze ondergaat, — met kracht stelt deze oor-deelaar vast: een dialoog van Catharina van Genua, de mystica, staat absoluut boven Shakespeare en Ruysbroeck, boven Vondel en Van Deyssel. Ik beaam het hartstochtelijk . . . . Erens voelt het goddelijk genadelicht der mystici . . . . Zoekt bij de verborgenheidsvoelers geen schoonheid, ook niet bij Thomas a Kempis in zijn vlucht naar God.

Zoekt die schoonheid bij een Baudelaire, bij den

„volleerden wellusteling". En hij vindt ze in den verwilderden tuin waar „Fleurs du mal" giftig-bezwijmd bloeien. Hij vindt ze, deze zeer scherp-zinnige, zeer ijl-onderscheidende en soms schitte-rend-schrijvende Frans Erens. Hij doordringt de

„geheimen" van stijl-techniek en subtiele taaltech-niek en hij kent den cadans der zingende volzinnen.

Erens is zelf dichter-in-proza, mysticus en zwevend realist. Hij kent het vreemde ruischen en myste-rieuse lispelen der muziek van het woord, en hij kent het satanisme, daemonisme van een Baude-47

laire, gelijk hij zekere bedwelmingen doorleefde en het verdoovende zoet der wierookgeuren proefde op de tong. 0, die ziele-agglomeratie van Erens...

eens zou ze een onstellend gevaar voor hem hebben kunnen zijn, toen ook hij nog in ziekelijk heimwee naar het Oneindige hunkerde. Doch dit gevaar is voorbij, met zijn tragiek! Hij wierd een ingewijde in alle zielestemmingen en in tegenstelling van geesteshoudingen, hij met zijn soms diep-verborgen, schuwe gevoeligheid. Erens mummelt niet meer over klank-expressie, visie, sensatie en al zoo meer.

Hij is de ontroerde, die in den hymnus, de klank-beweging van den volzin, alles van zijn binnenste ontlast. Hij doet het vaak hakkelend, dooreenge-knoopt, stuipachtig van woordtrilling, doch even vaak in een periode-macht en in een rhythmische schoonheid, die dadelijk als muziek ons grijpt, diep het hart in. Hij is een der zeldzame metrum--waarders van den proza-zin. Hij voelt intieme be-koorlijkheid van het woord, de melodische lijn, en de strakke, sobere kracht van het woord! Hij is een springlevend prozaist en een criticus van ge-heel origineel vermogen. De fijne kenschets lijkt hem ingeboren. Hij tast, soms to gewaagd, naar het beeld dat alle betoog en inzicht vervangt.

Hij schrijft dikwijls geheel beeldende critiek; uit-,sluitend plastische vonnissen. Doch zijn onbevan-genheid en onpartijdigheid als criticus wierd een zijner natuurlijkste eigenschappen. Erens durft over -minachting en vernietiging heen, innig prijzen, of Over lof heen hoonend terugstooten en verwerpen.

Erens is een-en-al fijnheid en tact soms in het :rangschikken en keuren van kunstenaarskwaliteiten.

-48

Hij is een zuiver inzichten-schenker en een typisch-oorspronkelijk saamvoeger van organische denk-beelden. Toch weer gedrenkt in de zoete waarheid van een bovennatuurlijk geloof. Nooit scheurt of kwetst hij baldadig. Naast Erens' klare meening praten de meeste critici zoo glibberig en zijn zij met zooveel Beef-en-neem-voorzichtigheidjes gewa-pend. Erens' harmonische formuleerdrang in oordeel verklaart zijn critische verwantschap met Tolstoi, d.w.z. niet in aard van vonnis, doch in ongedwongenheid van oordeelsmethode, in den synthetischen uitbouw van het inzichten-ontwik-kelen. Want Erens begrijpt het duistere en norsche morren en knorren van den onverbiddelijken, wreed-sarcastischen Huysmans. Hij begrijpt al de vleeschelijke zinnelijkheids-zonden en geestelijke wellusten van een Ronsard. Hij kent al de literaire hartsgeheimen van een hyper-Katholieke smeek-ziel als van Claudel. Hij herleeft in deze korte, scherpe dialogen, die zich aan een boven-realiteit vasthaken. Hij kent al de Romaansche dartelheden en de valsche grillen van Jean MorEas; en ook het zaligheids-snakken van Verlaine's boeteziel. Erens is een zeldzaam erudiet in de Letteren. Erens kent vele literaturen en literatuurtijdperken, ook in een soort van innerlijke openbaring. Hij verheerlijkt

„Odyssea" met een flonkerend vernuft en hij durft van Flaubert, den vormaanbidder schrijven, dat deze realist, naturalist, voorlooper was, „doch dat hij van de diepere beteekenis van het leven en zijn geheimzinnige problemen, van den godsdienst ook, weinig begrip had." En dat Flaubert wel „lets geniaals" in zijn werk gaf, doch alleen „door

ont-zettende krachtsinspanning verkregen." Zoo, frisch, bondig, oorspronkelijk en vast van stem toetst en keurt hij Balzac, Zola, De Maupassant, den pamphlettistischen Mirbeau. Hij oordeelt over Goethe, Le Sage, Montaigne, Stephan George en Leon Bloy, De Gourmont. En altijd zegt hij neele dingen over al deze schrijvers; weert hij lyrische lof en blaam. Erens heeft het rake, sterke, uitdagende en slagvaardige, en toch het nimmer-tartende en stil-pralende van zekere „onafhanke-lijke" vonnissers, die oorspronkelijker zijn in hun

„onafhankelijkheid" dan in hun „oordeel". Erens belijdt vaak in zijn schouwend oordeel. Dat kan alleen een echt mensch van groote intellectueele kracht. Het Verleden leeft altijd in zijn Heden.

Hoe heerlijk en in welk een roerende vervoering oordeelt Erens niet over den Kruisigings-schilder Griinewald; ook voor mij, een der hevigst drama-tische voelers van alle eeuwen, achter wien een wonderen-bloeiende levens-zaligheid opduikt. On-twijfelbaar een der allergrootsten die de waereld ooit aanschouwen mocht.

In „Dansen en Rythmen," in „Wegen en Gangen", in „Literaire Wandelingen", in „Topper en Hoogten", in „Vertellingen en Mijmering", blijkt Frans Erens een onzer begaafdste en een onzer edelste voortbrengers. Hij is geen grootsch pandbrievenlosser geweest van der Tachtigers stoutste droomen, doch wel een machtig crediet-schepper voor de uitleving van hun gevoel, geest en verbeelding.

Erens is een heel fijn aristocraat-weter, met een ontsluierd bewustzijn voor het Goddelijke. Hij is 50

een intens doorgronder en voeler van het menschen-innerlijk. In zijn landschappen-beschrijvingen open-baart hij sours Breugheliaanschen zwier. Ook in het opstellen en groepeeren van menschenmassa's, juist in zijn kleinere schetsen, die picturaal gecom-poneerd werden.

Erens is een plastisch denker, een doorgronder, een weidsch omvatter van het aardsche en van het transcendente. Hij weert het vuur niet om den smook. Hij snuift opium en hashisch als het moet voor een enkelen keer, om verborgen zielsaan-doeningen dieper to doorleven. Hij bezit „the steady valour" waarvan Macaulay rept, als hij over de krijgers, door Cromwell's geestkracht ge-vormd, schrijft: „. . . . by the energy of Cromwell, and by the steday valour of the warriors whom he had trained." Erens ondergaat het raffinement van verleidingsgeuren, met denzelfden „koelen moed".

De Madonna blij ft toch in zijn hart teeder zingen.

Hij heeft zooveel wijsheid, zooveel krachtig, zuiver Godsgeloof. Richepin's „Chansons des Gueux"

overstelpen hem niet. Want de schrikkelijke.

tragisch-duistere Griinewald is er nag.... Uiteen-loopende geestesaanleg? Erens zelf bergt de tegen.

stelling in zich: het classieke en het pathetieke,.

. . . . Erens brengt alle uitersten en tegenstellingen in zijn diepste wezen harmonisch terug, door de wijdte van zijn geest, zijn diep-geopenbaard inzicht en zijn zuiver kunstenaarsschap.

51

In document OVER LITERATUUR (pagina 44-56)