• No results found

ARTHUR VAN SCHENDEL

In document OVER LITERATUUR (pagina 127-132)

L

EIDDE ik hem reeds jaren geleden voor mijne eigene verbeelding niet in, als de schrijver van een nocturne-achtig proza, melancholiek, droomerig, teeder en soms klinkend als een verre, zachte, droeve, maar heerlijk-zangerige gondelmuziek en zijn boekjes, meestal van verfijnde archaeistische stijlelementen vol, van oud-goudkleurige en roodduistere legendarische schijnsels doorlicht? Zijn beste boek wellicht, is

„Een zwerver verliefd". De innig-middeleeuwsche romantiek van Tamalone is ook de harts-romantiek van Van Schendel. Hier hebt ge volop de zonder-ling-teedere bekoring van donkere oogen. Gij dwarrelt verloren in een sacristy, waar men door de hooge ruitjes, de kalme zonnige wolken aan de lucht kan zien gaan. In deze stof leeft Van Schendel. Hij kan alleen van de zwijgzaamheid spreken, van de neerslachtigheid peinzen en aan het gemijmer zich overgeven, dat een vreemde onwezenlijke innigheid had en zich nooit bekom-inert om de wakende waereld. In deze romantiek is hij een doler, een zwerver naar geest en ziel;

leeft hij van verrukking op verrukking, in een 123

rusteloozen drang en vol van lokkende verbeelding.

0, hoe bemint deze man het halfdonker en de stille buurten en hoe verliefd is hij, zoo verliefd dat hij zelfs onbestaande namen uitdenkt voor zijn liefde. Door zijn ernstig en vroom gemijmer brandt een golf van hartstocht. Hij zwerft wel heimwee-ziek om het klooster van Sint Franciscus, doch hij is een zwerver die wel zijn kruisjes slaat, maar ook de geheime plekjes betreedt waar schoone meisjes to sluimeren linen. Tamalone is Van Schendel geweest en zal hij zijn levee lang blijven.

Arthur van Schendel bezit eigenlijk niets anders dan zijn zeer subjectieve menschelijkheid, zijn broos levens-mijmeren en zijn half gesmoorde lyriek, die het ingetogen en het wellustige beide nadert.

Het karakter-scheppen ligt niet in zijn natuur. Hij bezit meer de macht van het zoet-verhalende, dat ook geen eigenlijke beelding is, doch uitsluitend drijft op stemmingen. Hij schrijft alsof hij droomen vertelt; avontuurlijke droomen, waar even het zachte vonken van avondglans overheen scheert.

Hij neemt de natuur en de natuurindrukken op in zijn verhaal en hij werkt ze door de lotgevallen van zijn figuren been. Toch wordt hij ook beheerscht door de gedachten en door zekere ideeen, die uit zijn mijmeringen losschieten, soms zelfs tot een klaar vertoog. Het heimelijke en mysterieuze van zijn zingenden prozatoon openbaart de trilling van zijn hartstocht, de schokken van zijn gemoed, de hevigheid van zijn menschelijke ontroeringen. Doch het is alles romantisch vergeestelijkt en terugge-drongen naar het raadselachtige en het psychisch-onoplosbare. Deze lyricus Van Schendel blijkt ook

124

vooral door een dramatisch levensinzicht to worden beheerscht. Dit inzicht komt uit in zijn gevoel; nog scherper gezegd in zijn stemmings-bewustzijn. Zijn hartstochtelijkhejd is zinnelijkheid.

Hij is de romanticus met de zeer begrensde zin-tuigelijke ontroeringskracht van zijn wezen en in deze zintuigelijke beperktheid grijpt hij naar de geestelijke verbeeldingsspheer, naar de op zichzelf-staande schoonheid der dingen. Hij doet het met alle middelen van den prozakunstenaar. De zeer groote dwalingen van Albert Verwey, waar hij het wezen van Van Schendel bespreekt, komen vooral uit in zijn ongehoorde karakteriseering van het naturalisme en impressionisme. Verwey, zoo goed als Van Schendel, blijken telkens gevaarlijke zelf-misleiders. Overal waar zij de macht van hun terminologie, doch zelden de macht van hun geeste-lijke onderscheidings-idee zien zegevieren. Van Schendel b.v. is veel zinnelijker schoonheidsmensch dan Van Deyssel. Het gewaarwordings-orgaan van den scheppenden kunstenaar werkt bij hem veel wranger en tragischer dan bij de impressionisten.

Juist Van Schendel leeft in een voortdurende fijning van het zinnelijke, waar de geestelijke ver-beelding geheel en al door opgeslorpt wordt. Het latere werk van Van Schendel heeft doen zien, hoezeer hij buiten de ongebondenheid, buiten de idee en geheel buiten de verbeelding, door zijn zintuigelijk gewaarwordings-orgaan aan het werk is gebracht. Ondanks alle cierlijkheid van woord en woordvormen, is er in dit proza van Van Schendel telkens een typische gewrongenheid en een ver-beeldings-ongebondenheid, die Albert Verwey als 125

criticus in hem, door eigen natuur en aard niet vermag te onderscheiden.

In een van zijn laatste boeken: „Der liefde bloesems", geeft Van Schendel het erotisch-smartelijke in Dianora (welk een gebrek aan muzikaliteit is het toch, alle namen van vrouwen en mannen te mfiken!) de aardsche vrouw, met de door al haar voorbijgaande passioneele catastrophen slechts de bovenaardsche EEn-liefde najagende minnares. En toch ontmoet gij niet veel meer dan een kostbaar-gestyleerd symbolisch be-grip. En zoo is ook de mengeling van mystieke en lijfelijke verheerlijking in Landro eerder te vinden in de materie zijner nauwlettend-geboet-seerde uitbeelding dan in zijn hartstochtwezen zelf.

Dit is het geval met alle andere figuren en de hen aaneEnschakelende episch-dramatische gebeur-tenissen. Hoe zoo lets anders kan en anders wezen moet, laat ons Shakespeare zien. Deze groote menschenschepper bezat de macht, de karakters naar hun aard te ontwikkelen tegen den trans-cendenten achtergrond van leven.

Bij Van Schendel is het woord gepastelleerd, de klank gebroken en de toon omsluierd met een weemoedige teederheid. Het gemijmer brengt den schijn aan van het geestelijke en van de verbeel-dingsidee. Tamalone is eigenlijk geheel en al mis-leidende mijmerij die ons wegvoert van de zinne-lijke verschijning, doch waar deze ons ook heen-brengt, overal duikt ze weer op, want het wezen van Van Schendel is schoone, doch tragische zinnelijkheid.

In de muziek gaf Chopin een gelijksoortige teeder-126

heid: het wiegend gondeleerend zangerige en mystische, het verfijnde, dat toch zoo diep vanuit de ziel kan uitklinken, zoo ontroerd en zoo vol van geheim fluisteren en van stille smart.

Het geaffecteerd-zoete en precieuse van Van Schendel moet uit een heel ander element van zijn wezen worden verklaard. Hij is niet alleen de man der innerlijke aanschouwing, doch ook een die de realiteit volgt op een of stand en de menschelijke behaagzucht heeft begrepen. Deze moderne Mid-deleeuwer schakeert zijn lyrischen verhaaltoon door een vaak hinderlijke bewustheid van zijn eigen zangerige ziel. Ook hij heeft de psychologie in een soort van verfijnde analyse toegepast, al blijft het meestal murmelende muziek en een zoet woord-g eruisch.

Van Schendel is een fijne luisteraar naar 's levens tooverijen en geheimenissen. Doch hij goochelt weleens met het teedere en emotioneele en met het menschelijke-bewogene, ook op de uren dat het niet in hem is. Interessante proeven hiervan levert zijn studie over Shakespeare. Deze studie heet een dichterlijk-letterkundige biographie. Het is gansch iets anders. Het is een soort van levensbiecht. Uit deze studie treden wij Van Schendel tegemoet, die de ironie en de geestigheid kent, die het werkelijke zeer goed weet waar te nemen en te doordringen, en die in een bescháuwing soms over grooter beeldende macht blijkt te beschikken, dan in ver-haat en werk zelf. Er is in Van Schendel misschien meer zuidelijke, vooral Italiaansche vurigheid, dan in den speelschen Couperus. Deze zoon van het Noorden is eigenlijk een zoon van het Zuiden.

127

In document OVER LITERATUUR (pagina 127-132)