• No results found

KAREL VAN DE WOESTIJNE

In document OVER LITERATUUR (pagina 175-180)

K

LOOS heeft indertijd over de zonderlinge overladingen en overdadigheden van Karel van de Woestijne's taal nogal streng-von-nissend geschreven en met hem hebben vele anderen, zich yid bewonderend, doch ook tegelijker-tijd afkeurend over Van de Woestijne's beeldenden stiji uitgesproken. Onloochenbaar, hij is vol over-daad deze dichter en prozateur, vol sprankeling en gloed. Hij is een woord en een levens-kunstenaar.

Hij is na Gezelle, de grootste taalvirtuoos van Vlaanderen. Hij is zeer weidsch en zeer breed van gebaar. Hij haakt naar de exotische bekoring;

hij is een romantisch mijmeraar en visioenair, en tegelijk een groot realist en impressionist.

Ook zijn fijne eruditie is kenmerkend voor de geheele geestelijke beteekenis van den verbeeldings-mensch. In dezen Vlaam kruisen zich allerlei eigenschappen .Hij is een mengeling van Latijnsche en Germaansche krachten. Met zijn heelen geest en zielsgesteldheid behoort hij meer thuis in de Italiaansche Renaissance dan in het Vlaanderen waaruit Quinten Massijs en Pieter Breughel de Oude zijn voortgekomen. De Gothiek heeft zich in dezen dichter ver-italianiseerd. De oer-instincten van een geweldig phantastisch ras wierden in hem 171

verfijnd tot diepzinnige denk-hartstochten. Hij beschikte over een zeer groot aanpassingsver-mogen, over een vlugge, bevallige intelligentie en over een heidensche intunie. Hij is Romaansch, roept ge uit, deze dichter. Hij heeft het zuidelijk vuur, de gloeiende imaginatie, de bloemrijkheid, den weeldedrang, den rhetorischen Breeden zwaai en het hooge pathos, het beweeglijk, brandend coloriet van de klassieke en Latijnsche schrijvers. Hij bezit de universeele scheppingsdrift van de groote figuren uit den Renaissance-tijd. Hij heeft ook iets scholastisch in zich, iets spitsvinnigs en spits vondigs. Hij heeft een scherp verstand en een ge-scherpter ontledingszin. Hij heeft een hevige en hartstochtelijke natuur en zijn dichterlijke hoog-moed is van een voor niets terugdeinzende steilte.

Een ander keer roept gij weer uit: hij is Ger-maansch. Lees zijn „Goddelijke Verbeeldingen".

Welk een overlading in woord en beeld, in klank en kleur, welk een stuiving in rhythmus en in metrum, wat een jagende, snelle wisseling, welk een overrompeling in voorstelling en gedachte. Hij heeft het apostolische van een satyr en het gebaar van een bedelmonnik. Er woelt iets Middeleeuwsch in de drachtige verbeeldingsgroepen van dezen visioenair. Ge denkt aan Jerome Bosch, als de smarten der hel en de zaligheden van het paradijs worden gesymboliseerd. Hij leeft in geestvervoe-ringen, en onder deze uitstuipende verbeeldingen branden ironie en satire zich een weg naar het innerlijkste mijmeren. Hij klautert naar het dak van een kathedraal, doch onder de luchtbogen maakt hij grimassen als van een gevluchten en speelschen 172

aap. Hij beschatert spitsbogen en kruisgewelf, hij, Zuiderling en Helleen, en hij ondergaat er toch al de bekoring van. Hij is zelf een literair bor-duurder en een stille hunkeraar naar de Gothiek, die ook in hem geen oogenblik haar Franschen oorsprong verloochenen kan. Geen dichter van Vlaanderen bezit z•5•5 de muzikale macht van het woord, als Van de Woestijne. Den zang van Homerus en Virgilius zingt hij over in zijn taal en als hij, moderne dichter, op iêmand gelijkt, dan al-weer het meest op den grooten Renaissance-dichter van Italie, op Petrarca. Ook hij vereenigt de hoog-heid van den priesterlijken geest met den waereld-schen zin van den dichter. Ook hij staart gaarne op de glorie van het Pauselijke Hof en koestert den redevoeringsstijl van een Cicero. Ook hij slurpt de Grieksche cultuur in als een Byzantijner die het Christelijke en het Heidensche in eigen wezen, bewust en onbewust, dooreengemengeld heeft.

Maak zooveel aanmerkingen op zijn stiji als ge wilt, op zijn taal, op zijn beeldspraak, gij zult toch geen phantastischer en dieper, geen geestelijk be-gaafder man in Vlaanderen vinden, dan Karel van de Woestijne. Hij is de woorddronkene, de woord-bedwelmende, maar tegelijk de grootste lyricus en de machtigste epicus. Hij speelt met zijn gemoeds-stemmingen, hij kantelt zijn gedachten om en om, en toch is er geen constructiever genie dan hij, in de heele Vlaamsche literatuur. De levendigheid van zijn scheppenden geest is overweldigend. Hij houdt van vercieringen en oppronkerijen. Als woordkunstenaar heeft hij lets van een wichelaar in zijn wezen, van een alchimist. Van de gewoonste 173

stoffen toovert hij in zijn kroezen goud. En welk een natuur-verheerlijker is hij. In al zijn statige schoonheid van taal en visioenen keert hij terug, met een beschroomde zuiverheid van gevoel, naar het eenvoudige, het cosmisch-nietige dat voor ieder ander onopgemerkt bleef en dat hij plots met een licht beglanst, geheel van innerlijken oorsprong.

Deze Vlaam is minnedichter. Ilc bedoel, hij leeft altijd in de geestes- en zielsgesteldheid van den minnedichter. Al beschrijft hij geen min, geen lief de, geen verrukking tusschen man en vrouw, het timbre van zijn dichterstem is altijd dat van den grooten minnaar. Hij schreef gedichten met de onstuimige kracht van rollende baren. Lees zijn

„Paarden van Diomedes", dan hebt ge alle ge-legenheid om to bestudeeren hoe deze dichter zijn zinnen bouwt, zijn strophen vlecht, d'een onder d'ander doorschuift, ze samknoopt, inbindt, en hoe hecht en prachtig hij de wrongen legt. Telkens verglijdt bij hem de realiteit van het beeld in een geheel visioenaire spheer. In iedere strophe geeft hij het remmende tempo en den schrikkelijken gang der beesten zelf. Zoo is er kracht en spierigheid in zijn scheppende woord. Zoo schrijft Karel van de Woestijne voortgejaagd door zijne eigene schoone visioenen en mythologische allegorieen, en op die phantastische zwerftochten der ver-beelding is hij zelf gelijk de paarden van Diomedes:

alles verslindend. Er zijn er die jets bazelen van pompeus, van overlading, dat zijn beelden altijd langs omwegen gaan, zwaar doorduisterd van zinnebeeldig bedoelen. Het is al lang goed; laat ze bazelen! Want Vlaanderen bezit geen grooter 174

dichter, geen muzikaler woordenschepper. Ook hij kan den zwijmel Oproepen in kreunenden weedom, en hem gelijkelijk afweren in schuwe melancholie.

Ook hij kan roepen het donkerbloedende, het spetterende en felle licht der zondige waereld, met haar lokkend gloeien en fonkelen van broeierig, wrang genot, doch dit alles afweren en snakken naar de vereenzaming, de moe-zoete vereenzaming, de smachtende, •clie vol is van verzaligende vreugden en droeve verwelkingen schept. Velen hooren slechts van dit dichtwerk de vorm-strophische schoonheid en de verfijnde rijmtech-niek. Anderen meenen, dat de wrochtelijke ineen-knoopingen van zijn soms troebele verbeeldingen en de zwaar-moeizame, zuchtende gang van zijn metriek en versbouw te log drukken en pletten op uw ziel, uw zenuwen te zeer vermoeien en heel uw wezen stram aanspannen en dwingen tot een te nauwkeurig mee-luisteren en meepeinzen. Toch, hoor naar de innerlijke muziek van dit verrukke-lijke woord. Ik zei het reeds: het is geen drang tot levensverzinnelijking alleen in Van de Woestijne, noch slechts een zoet spel met maat en harmonie, door zinnenschoonheid vooral gewekt. Het zijn niet alleen een periode-golving en een strophengang die rhythmisch al onze gevoelens beheerschen, doch het is meer muziek van het woord, die door zijn visioenen en zangen, door zijn verbeeldingen en ontroeringen heenstroomend leeft. Geen enkel dichter van heden heeft zooveel polyphonie als Karel van de Woestijne.

Hij is een groat verbeelder en te gelijkertijd een groote geest.

175

In document OVER LITERATUUR (pagina 175-180)