• No results found

HERMAN ROBBERS

In document OVER LITERATUUR (pagina 180-186)

V

OOR het groote leekenpubliek is Herman Robbers nog altijd de man van „De bruids-tijd van Annie de Boogh", en voor een kleinere groep, de schrijver van „De roman van Bernard Bandt". In deze kort-samenvattende karakteristiek is de oorzakelijkheid van dit feit niet zoomaar aan to geven, hoe kenmerkend het geval ook blijft voor de lezers en den auteur. Later wierd Robbers ook zeer gewaardeerd als de schrijver van den Roman van een gezin: „De ge-lukkige familie" en „Een voor een". Over deze voortbrengselen zijn zeer uiteenloopende oordeel-vellingen uitgesproken. Herman Robbers, onlangs nog door een man als Van Hulzen afbrekend ge-vonnist, gaat door voor een erg nuchter kunstenaar.

In werkelijkheid echter zijn er maar weinig schep-pende werkers in ons land, wien een zoo ziedende, toch beheerschte levenskracht de aderen door-stuwt. Zeer vaak wierd hij door een groep critici voorgesteld als a doodnuchtere, saaie copieerder van het dagelijksche leven. De literatuur-leek her-haalde met onnoozele onverschilligheid dit oordeel en het argelooze publiek praatte na. Ook hier weer 176

een belachelijke, ten deele ook pijnlijke misprijzing der diepe en groote gemoedsgaven van dezen sensi-tivist. De zoogenaamde nuchterheid van Robbers is niets anders dan een bezinnende terugdringing van een overdadigen gevoelsstroom, en het tactisch-zielkundig leiden van het overstelpende in de banen van het beheerschende inzicht. Hoewel in andere dingen weer heelemaal geen verwantschap toonende met Flaubert, is deze achteruitduwing van de opwinding en de verkoeling van het brandend-impulsieve, toch wel een geestelijke bezinnings-macht, welke hij van den grooten Franschen meester geleerd heeft te doorgronden en toe te passen. Coenen en Coster hebben vooral Robbers'

„nuchterheid" te kijk gesteld. Onbegrijpelijk! Want al de werken van Robbers geven blijk, ondanks een zekeren uiterlijk-koelen toon, van de fijnste gevoelsinnigheid. Men noemt hem naturalist, en hij heeft zeer weinig met het naturalisme uit te staan.

Zijn stiji reeds, zijn rhythme, woordvoeging en zinsbeweging, openbaren onmiddellijk zijn stem-mings-dichterschap! Wie zal het wagen de ver-rukkelijke, koel-blanke licht-atmospheer van een Delftsche Vermeer-schilderij, Hollandsch-nuchter te noemen, tegenover de zwoele en mystieke toon-en kleurverzadigdheid van etoon-en Segantini-landschap, waarin de zinnelijkheid vroomheid, en de vroom-heid zinnelijkvroom-heid wordt? Het groote geheim van Vermeer is, de onbezoedelde klaarheid van zijn coloriet. lets van dit klaarheids-geheim heeft ook Robbers in zijn werk. In al zijn figuren openbaart hij den onweerstaanbaren drang naar de weer-geving van het innerlijk-menschelijke. De meest

12 177

onmiddellijke bewijzen van zijn zeldzame gevoelig-heid en bewogengevoelig-heid geeft Robbers vaak in zijn vele voortreffelijke critieken. De weerzinwekkend-smadelijke dingen, die in den laatsten tijd over Robbers' werk geschreven wierden, vooral van communistisch-critischen kant, moeten als een ergerlijke miskenning en een moedwillige ver-minking van dezen grooten schrijver worden beschouwd. Dat ook Couperus zoogoed als niets van Robbers' bizondere begaafdheid als menschen schepper opmerkte, valt eveneens te betreuren.

Wanneer Herman Robbers eenmaal voor iets of iemand zijn liefde voelt leven, dan heeft de persoon of het gebeuren deze, in diepsten ernst, voor altijd.

Nimmer is schooner, met jubelender en warmer liefde en met geheel innerlijke overgave over Jacobus van Looy geschreven, dan door Robbers.

Robbers' romans hebben natuurlijk, zooals bij ieder ander kunstenaar, wisselende waarde en gebreken. Doch twee elementen van zijn verbeel-dings- en geestesbestaan komen, vanaf zijn eersten arbeid tot zijn laatste werk, in trillende echtheid naar voren: zijn diepst gevoelsleven, zijn uiterst sensitief doordringen van vrouwen- en mannen-karakters, soms zelfs zoo ragfijn, dat mystieke en verborgene gewaarwordingen met technisch-onnaspeurbare, toch prachtig-psychologische mid-delen tot in het merg worden getast; en zijn vaak verbluffende macht om de werkelijkheid uit zeer nietige en alledaagsche details breed-synthetisch te herscheppen tot groote kunst. Ook Robbers is een zeer samengestelde persoonlijkheid. Deze man, die nimmer over vergeestelijking snoeft,

be-178

schikt nochtans over een heel bijzondere en intense mentaliteit. Er zijn maar weinig schrijvers die met een zoo groote eerlijkheid durven bekennen, hoe lief zij het schrijverschap hebben. 1k vond altijd in een dergelijke verloochening lets zeer voos, lets akelig-dubbelzinnigs en halfslachtigs. Mannen als Heyermans, Douwes Dekker en Frederik van.

Eeden, hebben bijna altijd het vak en het schrijver-schap met snerpende ironie en met overmoedig sarcasme bespot. Doch helaas, deden zij dit met volkomen bewustzijn van . . . de beteekenis hunner schrijverij.

Bij een groot-begaafd man als Heyermans, ontstond er een poos angstige zelfmisleiding door. Met welk een kloeke kracht is Robbers in zijn liefde voor het yak, dwars door al deze verwarring-brengende en ijdel-gekoesterde theorieen heen-gestevend. De laatste groote roman van Herman Robbers „Sint Elmsvuur" getuigt ook weer van zijn zielsreine en geestelijk-onbesmette verheer-lijking van het schrijverschap. Bij Robbers is dit gevoel nooit en nimmer ontaard in een koud, dood en dor vakbesef. Ook hierin volgt hij de begrips-lijn van Flaubert. Men moet wel van een botte, aan stompzinnigheid-grenzende eenzijdigheid zijn, om de grootsche en ontroerende vereering, die Flaubert had voor het schrijverschap, to bezien als een bekrompen verindividualiseering van het algemeen-menschelijk gevoel. Buiten-maatschap-pelijke individualisten zijn tot op zekere hoogte Alle aardlingen. Doch hoe weinig schepselen loopen er rond bij wie het groote, het ondoor-grondelijke en cosmische levensgevoel zoo tot 179

uiting komt als bij Flaubert. In deze richting moet ook de liefde van Robbers, de hartstochtelijke, de gierige en bedwelmende liefde voor literatuur bekeken worden. Niet als een plat-burgerlijk verzot zijn op de zwatelende glorie van het kunstenaarschap, en alle vermaledijd-snobbistische krankzinnigheden die er uit voortvloeien, doch louter en alleen op de geestelijke heerlijkheid van het wrochten, het scheppend voortbrengen. Men behoeft slechts de opwindend-geestelijke liefde van een Leonardo da Vinci te kennen voor de kunst, en de wijze waarop hij deze heeft gefor-muleerd, om diep te begrijpen wat bier bedoeld wordt.

Robbers is een groot menschenkenner en menschen-schepper. Zijn romans: „De gelukkige Familie",

„Een voor an" , en „St. Elmsvuur", behooren tot het beste, het zuiverste en het innigste wat in onze literatuur is voortgebracht. Robbers heeft prachtig-psychologische gaven en tegelijkertijd een geheel eigen beeldend en woordkunstig vermogen. Ook zijn stemmings-gevoeligheid is soms zeer groot. Hij werkt met een suggestieve middenstof, waaruit levende atmospheer geboren wordt.

Achter al zijn figuren hoort ge het kloppen van zijn eigen hart. Hij teekent groepen en enkelingen, waarin de verhoudingen van al de menschen onderling tot uiting komen. Van deze macht in hem zag een Dirk Coster niets. Die stamelde alleen iets van „langdradigheid"! Want ondanks de objectiviteit van zijn karakter-doorgrondingen is Robbers vaak heerlijk subjectief. Dan ziet ge plots den ganschen Robbers, misschien tegen zijn

180

wil, van binnen. Voorwaar geen gemakkelijk persoontje. Den angel van het daemonische bezit hij even vlijmend als de verrukkingen van den dichter. Hij kan zeer scherp-stekelig, ironisch en spotzuchtig zijn, en toch is zijn sarcasme nooit geronnen wrok. Hij heeft een zeer fijn oor voor het potsierlijke, het overdrevene, maar met een edel kennersgebaar brengt hij alle afdwalingen terug naar het algemeen-menschelijke. Omdat er geen aartje sadistische boosaardigheid in dezen man leeft, ondanks de vlijmende scherpte van vele zijner vonnissen. Zijn critieken bevestigen op andere wijze de groote en innige menschelijkheid van zijn scheppend werk. Herman Robbers is een meester, en deze groote kunstenaar verdient to worden geeerd, als een der eerste Nederlanders van onzen tijd.

181

In document OVER LITERATUUR (pagina 180-186)