• No results found

8 ONDERZOEKSVRAGEN EN HET ONDERZOEKS- ONDERZOEKS-MATERIAAL

8.1 Kritische beschouwingen over de vakliteratuur en de onderzoeksvragen

Wat bij de behandeling van de ge-afleiding in de vakliteratuur (zie vorig hoofdstuk) meteen opvalt, is een duidelijk onevenwichtige verhouding tussen de hoeveelheid beschikbare synchrone en de hoeveelheid beschikbare diachrone informatie – ten voordele van de synchrone. Deze paragraaf wil ik daarom niet met synchrone overwegingen beginnen maar met de kwestie waarmee ik het diachrone overzicht heb beëindigd, namelijk de historische band tussen onze ge-afleiding en de improductieve ge-afleiding. We hebben gezien dat in de vakliteratuur (Schönfeld 1970, Te Winkel 1901) kort aangestipt wordt dat de “oorspronkelijke” betekenis van de ‘ge-+werkwoordstam’-vorm de ‘voortdurende/zich herhalende handeling’-lezing is en dat de ‘resultaat’-lezing daaruit, door polysemie (in ons geval door concretisering) van de “oorspronkelijke”/oudere abstracte betekenis, is ontstaan. Met andere woorden: de ge-afleiding is de “moeder” van de improductieve ge-afleiding en zo is de ge-afleiding ouder dan het andere type. Als we echter het verkregen totaalbeeld nog een keer bekijken, komen er punten naar voren op basis waarvan het – hoewel de door Schönfeld aangegeven betekenisontwikkeling op het eerste gezicht mooi in een algemene semantische tendens past – moeilijk wordt om het oorspronkelijk/ouder-zijn van de ge-afleiding te aanvaarden:

• onze ge-afleiding is een hoogproductief procédé, terwijl het andere type al improductief is geworden. Het is moeilijk voor te stellen dat een hoogproductief woordvormingsprocédé de “moeder” is van een improductief procédé. Meestal is het juist andersom: uit een procédé dat in de loop der tijd improductief raakt, ontwikkelt zich (door verandering in de vorm en/of betekenis) een ander procédé dat (steeds meer) productief wordt.

• bij de behandeling van de meervoudsvorming en het diminutiefgebruik konden we in het synchrone overzicht aan de hand van hedendaagse voorbeelden volgen hoe bij bepaalde bestaande woorden, gevormd naar onze ge-afleiding, een zekere semantische verandering optreedt, met name lexicalisatie201: de betekenis van deze woorden verschuift op die manier dat er niet meer gedacht wordt aan een actuele aanhoudend zich herhalende, irritante handeling, maar aan een irritant(e) gedrag of

201

De lexicalisatie van bepaalde bestaande woorden van de ge-afleiding blijkt er ook uit dat die deel gaan uitmaken van spreekwoorden, gezegden en vaste uitdrukkingen, vgl. bijv. daar heb je het gedonder in de glazen; gegoochel met cijfers; gerommel/gerotzooi/gekroei in de marge; veel geschreeuw/gescheer maar weinig wol; geklets/gezwam/gezwets/gelul in de ruim enz. (Stoett 1974, Idioom 1999).

gebeurtenis in het algemeen, bijv. gedoe ‘allerlei niet nader gepreciseerde dingen die men ‘doet’, en die iem. moeite, last of ergernis veroorzaken’ (GVD) enz. Er treedt dus soms wel een semantische verandering bij de ge-afleiding op, maar niet op de manier als door Schönfeld gesuggereerd wordt: er is geen sprake van polysemie, in concreto concretisering van een abstracte handeling, maar wel van lexicalisatie in de vorm van ‘veralgemening’ van ‘een actuele handeling’.

Op basis hiervan moet de verhouding tussen beide types juist andersom zijn: de improductieve ge-afleiding moet ouder zijn dan de ge-afleiding202. Moeten we de improductieve ge-afleiding dan ook als de “moeder” van de ge-afleiding beschouwen? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moeten we ver in de tijd teruggaan en daar bewijzen zoeken. In het Nederlands kunnen we hier geen bewijzen voor zoeken, omdat de schriftelijke overlevering – zoals bekend – tamelijk laat begon; en toen waren beide types al aanwezig. We moeten hier daarom de taalvergelijkende methode te hulp roepen. In concreto betekent dit dat we eerst de betekenis van de verbaalabstracta met ga- in de oudste gedocumenteerde Germaanse taal, het Gotisch, moeten bekijken. In het Gotisch vinden we verbaalabstracta met

in de ‘resultaat’-lezing zoals bijv. filh ‘begrafenis’ van filhan ‘graven’, ga-liug ‘leugen’ van ga-liugan ‘liegen’, ga-þrask ‘dorsvloer’ van þriskan ‘dorsen’203(vgl. Feist 1939, Schönfeld 1970:245), maar we vinden geen enkel voorbeeld voor verbaalabstracta met ga- in de ‘voortdurende/handeling’-lezing. Verder is er in vormelijk opzicht in het Gotisch eigenlijk van dezelfde twee mogelijkheden sprake als bij de improductieve ge-afleiding in het Nederlands het geval is: het prefix ga-wordt òf aan de ongemodificeerde òf aan de (door ablaut) gemodificeerde stam van het werkwoord gehecht (vgl. resp. filh- – ga-filh en þrisk- – ga-þrask). Deze gegevens ondersteunen eveneens de veronderstelling dat de improductieve ge-afleiding ook in het Nederlands ouder moet zijn dan de ge-ge-afleiding.

Gezien het feit dat het Gotisch in de 6-8steeeuw, nog lang voor het begin van de schriftelijke overlevering van het Nederlands, langzamerhand uitsterft, moeten we ons tot een andere verwante taal wenden, waarin de schriftelijke overlevering eerder begon dan in het Nederlands, om een indicatie te kunnen krijgen over de verdere ontwikkeling van de verbaalabstracta met ge-. Zo’n taal is het Engels waarvoor vanaf de 9de eeuw schriftelijke bronnen bestaan (vgl. bijv. Dollinger 2001:4). Voor het Engels wordt in de Oud-Engelse periode (450-1100) uitgebreid gebruik van verbaalabstracta met ge- gesignaleerd, waarbij we in vormelijk opzicht met dezelfde twee mogelijkheden te maken hebben als bij de verbaalabstracta met ga- in het Gotisch (d.i. met prefigering aan de ongemodificeerde stam in geval van zwakke werkwoorden resp. met prefigering aan

202

In dit kader wil ik even terugverwijzen naar Schema 1 dat een algemeen beeld geeft van de ontwikkeling van de gebruiksmogelijkheden van het prefix ge- in de Germaanse talen. De daarin geschetste ontwikkeling komt helemaal overin met deze conclusie.

203

In verband hiermee moet opgemerkt worden dat het soms moeilijk is om vast te stellen of het om een gesubstantiveerde werkwoordstam gaat of er sprake is van een verbaalabstractum met ga-, gezien het feit dat er in het Gotisch veel zgn. werkwoordsparen zijn waarvan het ene werkwoord van het prefix ga-voorzien is, terwijl het andere ga-loos is. Zo kon een woord als ga-fâh ‘vangst’ zowel tot stand zijn gekomen door substantivering van de werkwoordstam van het werkwoord ga-fâhan ‘opvangen’ als door prefigering van de werkwoordstam van fâhan ‘vangen’ met ga-.

de gemodificeerde stam in geval van sterke werkwoorden). In semantisch opzicht is er duidelijk sprake van de ‘resultaat’-lezing, vgl. bijv. gecrod ‘menigte’ van *crūden ‘drukken’, gehror ‘ruïne’ van hrēosan ‘vallen’ enz. (Stanley 1982:38). Aan het eind van de Oud-Engelse periode en aan het begin van de Middel-Engelse periode wordt in Stanley 1982:38-39 echter een belangrijke vormverandering gesignaleerd, die met een verandering in de betekenis gepaard blijkt te gaan. Het prefix ge- wordt ook bij de sterke werkwoorden steeds meer aan de ongemodificeerde stam gehecht, welke ontwikkeling we volgens Stanley in een context moeten zien, waarin het sterke-werkwoordensysteem geleidelijk inkrimpt: de ablaut verdwijnt steeds meer uit het verbale systeem204 van het Engels, wat natuurlijk ook gevolgen heeft voor de woordvorming waarbij oorspronkelijk sterke werkwoorden betrokken zijn. Het toenemende gebruik van ongemodificeerde werkwoordstammen opent er de weg voor dat deze afleidingen steeds meer gekoppeld worden aan het heden en niet aan het verleden zoals bij de ‘resultaat’-lezing het geval is: de ongemodificeerde werkwoordstam is namelijk gelijk aan de presensstam van het werkwoord. Dat de verbaalabstracta met ge- dientengevolge steeds meer ervaren worden als uitdrukkingmiddel van de ‘handeling zelf’, meer dan van ‘het resultaat van de handeling’, blijkt duidelijk uit de in Stanley 1982:38 aangegeven Nieuw-Engelse equivalenten, vgl. bijv. geþēot ‘howling’ (Ndl. ‘het huilen’) van het werkwoord

þēotan (Ndl. huilen) en geter ‘tearing’ (Ndl. ‘het scheuren’) van het werkwoord teran ‘tear’ (Ndl. scheuren). Een verandering in de vorm opent de weg dus voor een

betekenisherinterpretatie en zo ontwikkelt zich een nieuw type dat niet meer het resultaat uitdrukt, maar de handeling zelf. In principe kunnen we met de visie en de redenering van Stanley zeker akkoord gaan, maar mijns inziens behoeft die toch nadere uitleg. Het is een goede benadering om de ontwikkeling die zich bij de ge-+werkwoordstam-afleidingen afspeelde, in de context van het inkrimpen van het sterke-werkwoordensysteem te plaatsen. Het volgende moet er echter ook bij gezegd worden: het inkrimpen van het sterke-werkwoordensysteem betekent eigenlijk het afbrokkelen van het ablautsysteem. Oorspronkelijk speelde ablaut een belangrijke rol bij de vorming van werkwoordstijden en zo werd het preteritum (d.i. verleden tijd) met behulp van modificatie van de werkwoordsstam (ablaut) gemarkeerd. Met het afbrokkelen van het ablautssysteem wordt ook bij het markeren van de verleden tijd steeds meer de ongemodificeerde werkwoordsstam gebruikt die gelijk is aan de presensstam. Het ontstaat echter geen verwarring tussen het markeren van de tegenwoordige tijd en dat van de verleden tijd, omdat een zgn. dentaalsuffix (Germaanse vernieuwing, karakteristiek voor de steeds meer op de voorgrond tredende “zwakke” wekwoorden) steeds meer de functie van de ablaut overneemt, vgl. bijv. Oud-Engels wyrcan – worhte, maar Nieuw-Engels work – work-ed. Maar wat gebeurt er precies bij de ge-+werkwoordstam-afleidingen? De vormverandering, d.i. de overgang tot het gebruik van de ongemodificeerde werkwoordstam die gelijk is aan de presensstam in plaats van de gemodificeerde werkwoordstam (werkwoordstam met ablaut) zou niet automatisch moeten betekenen dat die gepaard gaat met een verandering in de betekenis die voortaan betrekking heeft op het heden (‘de actuele handeling’) en niet meer op het verleden (‘resultaat van de handeling’).

204

Maar niet helemaal: nog heden ten dage vinden we sterke werkwoorden in het Engels, vgl. bijv. ride – rode – ridden.

De op het verleden betrekking hebbende betekenis werd namelijk niet alleen door de gemodificeerde stam uitgedrukt, maar uiteraard ook door het prefix . D.w.z. ge-en ablaut gavge-en oorspronkelijk samge-en aan dat de betekge-enis van dit type ge-afleiding gekoppeld kan worden aan het verleden. Ten gevolge van de zojuist genoemde vormverandering blijft het ge- als markeerder van de gekoppeldheid aan het verleden over. Waarom de betekenisverandering “gekoppeldheid aan het verleden  gekoppeldheid aan het heden” als gevolg van de genoemde vormverandering toch tot stand kan komen, moeten we er waarschijnlijk mee verklaren dat het prefix ge-zelf – zoals in 2.4 gezien – in het Engels ook aangetast werd door een vormverzwakking (ge- > i-/y-) en (in samenhang ermee door een) betekenisverzwakking, waardoor ge- alleen niet meer sterk genoeg was om de “gekoppeldheid aan het verleden” uit te drukken en zo kon de steeds meer in gebruik komende presensstam bij de ge-+werkwoordstam-afleidingen uiteindelijk toch resulteren in de betekenisverandering “verleden  heden”, in concreto: “resultaat van een handeling  de actuele handeling zelf”, waardoor ten slotte – zoals gezien – een nieuw patroon ontstaat.

Opgemerkt moet echter ook worden dat de woorden, gevormd naar dit nieuwe type, uiteraard ook niet gespaard blijven voor de in het Engels zowel bij de wekwoordelijke als bij de naamwoordelijke ge-afleiding aanwezig zijnde vormverzwakking van het prefix ge-, vgl. bijv. icheu ‘het kauwen’ van het werkwoord cheuen, chewen ‘kauwen’. De verzwakking van het prefix ge- gaat zelfs zo ver – zoals onder 2.3.2.2 behandeld – dat het aan het eind van de Middel-Engelse periode helemaal verdwijnt, en daarom vinden we in het hedendaagse Engels helemaal geen afleidingen meer met ge-, ook geen verbaalabstracta met ge- (de betekenis ervan wordt nu door andere middelen uitgedrukt, bijv. door substantieven op –ing: drinking ‘het drinken’ enz.).

Waarschijnlijk moeten we ook voor het vroege stadium van het Nederlands dezelfde ontwikkeling aannemen, waarbij dus door een vormverandering en een daaruit voortvloeiende betekenisherinterpretatie een nieuw type, namelijk onze ge-afleiding ontstaat. De betekenisherinterpretatie betekent voor de ge-+werkwoordstam-afleidingen eigenlijk een betekenisuitbreiding, waarbij in feite

sprake is van een op metonymie (in ons geval: van concreet (resultaat) naar abstract (handeling)) berustende polysemie. De improductieve ge-afleiding moet dus naar alle waarschijnlijkheid ook in het Nederlands als de “moeder” van onze ge-afleiding beschouwd worden en niet andersom: er is dus geen sprake van concretisering (van abstract naar concreet)205– zoals in de vakliteratuur gesuggereerd wordt –, al is de ‘handeling’-betekenis synchroon gezien wel de centrale betekenis van de vorm ‘ge-+werkwoordstam’, maar we moeten op basis van diachrone en taalvergelijkende gegevens van abstractisering spreken, waarbij het volgende uitbreidingsschema zich aftekent (de in 7.1.2.2.2 behandelde andere betekenistoepassingen die eveneens op metonymie berusten en verdere polysemie teweegbrengen zijn uiteraard ook in het schema afgebeeld):

205

Bij een ander nomen actionis, de deverbale -ing-afleiding, hebben we bijv. wel vaak met concretisering te maken, als het om op metonymie berustende polysemie gaat: „Another case of regular polysemy is the class of deverbal -ing-nouns: they denote primarily actions and processes, but systematically also the result of these actions/processes” (Booij 2002:106).

Schema 6

We zien dat de betekenis van de oorspronkelijk ‘het resultaat van een handeling’ aangevende improductieve ge-afleiding met twee soorten binaire metonymische relatie206 (‘resultaat’ naar ‘object’ resp. ‘resultaat’ (concreet) naar handeling (abstract)) uitgebreid wordt, waarbij de tweede soort binaire relatie, gekatalyseerd door een vormverandering (nooit ablaut in de stam), in het ontstaan van een nieuw type resulteert.

Hier moet opgemerkt worden dat de verzwakking van ge- in vorm (gi- > ji-> ə) ook het Nederlands trof, hoewel dit verschijnsel zich hier in eerste instantie zoals onder 4.2.5 behandeld bij de voltooide deelwoorden heeft voorgedaan, maar er

206

Genoemd moet worden dat de metonymische relatie binnen de afleidingen niet noodzakelijk binair is, bij de –erij-afleidingen zien we bijv. zowel binaire relaties als een netwerk van metonymieën (meer hierover zie Hüning 1999:174-213)

raakten ook andere woordsoorten – zo ook het nieuwe type, onze ge-afleiding – (weliswaar in mindere mate) door aangetast207.

Het beginstadium en het (in het synchrone overzicht beschreven) huidige stadium van de ontwikkeling van de ge-afleiding tekenen zich nu duidelijk af, vgl.

Beginstadium

Het ontstaan van een nieuw type ge-afleiding (ge-+werkwoordstam) door vormverandering en een daaruit voortvloeiende betekenisherinterpretatie (vgl. de ‘handeling’-lezing), dat niettemin te strijden had met een beginnende verzwakking van het prefix ge-.

Tussenstadium ?

Huidig stadium

De ge-afleiding is een hoogproductief en springlevend procédé, waarin het prefix ge- een heel stabiel element is en volgens welk niet meer slechts van werkwoorden, maar ook van andere woordsoorten, zelfs van woordgroepen en hele zinnen nomina actionis worden gevormd. De betekenis bevat naast het basiselement ‘handeling’ ook de additionele betekeniselementen ‘iterativiteit’ en ‘negatieve connotatie’.

Tabel 17

Bekijken we het beginstadium en het huidige stadium nader, dan kunnen we een zekere tegenspraak ontdekken: in het begin had het prefix ge- met een beginnende verzwakking te strijden, terwijl het in het hedendaags Nederlands een heel stabiel element is. Door de beginnende verzwakking van ge- ontstond er – net als in het Engels – het gevaar dat dit voorvoegsel vóór de werkwoordstammen uiteindelijk helemaal verdwijnt, waardoor het woordvormingsprocédé zelf als het ware in gevaar moest komen (met een toenemende kans erop dat de betekenis ‘uitdrukking van een handeling’ door andere middelen aangegeven zouden moeten worden). Dat dit gevaar inderdaad aanwezig was, blijkt uit de door het WNT gesignaleerde aanwezigheid van het suffix –e (ghecrite, ghepense) in het Middelnederlands (vgl. 7.2). In het archaïsche Gotisch en het Oud-Engels zien we namelijk nog geen spoor van een suffix, op basis waarvan we mogen veronderstellen dat de aanwezigheid van een suffix, bij onze ge-afleiding (en de improductieve ge-afleiding), geenszins de oorspronkelijke toestand weerspiegelt zoals het WNT suggereert. De gegevens wijzen er namelijk op dat het prefix ge- op een bepaald tijdstip niet sterk genoeg was om alleen de ‘handeling’- resp. ‘resultaat’-betekenis bij beide types uit te drukken en zo werd het suffix te hulp geroepen. Het suffix -e sleet in de loop der tijd zoals al geconstateerd echter langzamerhand af, waardoor het in het hedendaags Nederlands niet meer te zien is dat het vroeger in sommige gevallen om een discontinu affix ging. De bestaande woorden en de nieuwvormingen van onze ge-afleiding zijn – zoals we in 7.1 hebben gezien – uitsluitend met behulp van het prefix ge- afgeleid en de bewaard gebleven voorbeelden van de improductieve ge-afleiding laten evenmin een spoor zien van het suffix –e (vgl. ook de in 3.2.2.3.2 behandelde vergelijkbare ontwikkeling van hetzelfde suffix –e achter collectieven met ge- als Mnl. gemoede  Nnl. Gemoed)208

. De deverbale ge-afleidingen met ‘resultaat-betekenis’ zijn –

207

vgl. voetnoot 137. 208

In het Middelnederlands werd het suffix –e dus eigenlijk ter betekenisversterking in drie woordvormingsprocédés met ge- (ge-+substantief+-e met collectieve betekenis, onze ge-afleiding en de

waarschijnlijk mede doordat het versterkende suffix afgesleten was – improductief geworden. Onze ge-afleiding is echter – ondanks het feit dat het prefix ge- in het beginstadium blijkbaar met vorm- (en dientengevolge met een betekenis)verzwakking te kampen had en dat het te hulp geroepen suffix –e in de loop der tijd helemaal afsleet – in het hedendaags Nederlands hoogproductief. Het prefix ge- is erin een heel stabiel element, d.w.z. (dat erop lijkt) dat ge- in het hedendaags Nederlands niet “bedreigd” wordt door (verdere) verzwakking (tot e-) of door gehele verdwijning) en volgens dit patroon worden niet meer slechts van werkwoorden, maar ook van andere woordsoorten en zelfs van woordgroepen en hele zinnen nomina actionis afgeleid, die bovendien niet meer uitsluitend een handeling uitdrukken, maar ook additionele elementen bevatten als “iterativiteit” en “negativiteit”. Sinds het beginstadium is dus niet alleen het prefix ge- – tegen de verwachting in – (opnieuw) een stabiel element van de ge-afleiding geworden, maar de betekenis van de ge-afleiding en de kring van de potentiële grondwoorden zijn ook blijkbaar uitgebreid. Een soort onzekerheid zien we in de bestaande vakliteratuur – zoals onder 7.1 behandeld – echter wel over de geschiktheid van de gelede werkwoorden als grondwoorden en over de mate waarin andere woordsoorten, woordgroepen en gehele zinnen dat zijn. En bij deze onzekerheden komt nog een onzekerheid over de spelling (aaneen vs. met een koppelteken), wat eveneens op een onzekerheid duidt over de mate waarin er van een hecht verband tussen het nominaliserend ge- en het werkwoordelijk geheel sprake is. Deze onzekerheden in de beschrijving van de ge-afleiding wijzen volgens mij allemaal in één richting, namelijk dat er bij dit procédé heden ten dage een belangrijke verandering gaande is: de fonologische, morfologische en semantische beperkingen worden steeds meer opgeheven. Hoe deze beperkingen bij de ge-afleiding zo “gemakkelijk” overtreden of opgeheven kunnen worden (vgl. bijv. het verbod op opeenvolging van een sequentie van onbeklemtoonde prefixen: gebeweeg,

geversier), terwijl de verschillende soorten beperkingen bij andere patronen zo sterk

improductieve ge-afleiding) in gebruik genomen. Genoemd moet worden dat in bepaalde dialecten bij deze drie woordvormingsprocédés een ander suffix ter betekenisversterking te hulp werd geroepen, dat door het afslijten van de toonloze –e niet werd aangetast. In deze dialecten hebben we nog heden ten dage met een discontinu affix te maken bij deze woordvormingprocédés. Vgl. de voorbeelden voor de drie woordvormingsprocédés (1. collectieven, 2. verbaalabstracta met ‘resultaat’-lezing en 3. nomina actionis met ‘voortdurende/zich herhalende handeling met al dan niet een negatieve connotatie’-lezing) uit de volgende dialecten: in het Limburgs is het discontinue affix bij deze procédés ge-+…+-s, vgl. 1 gederms (gedarmte, ingewanden), geraems (geraamte); 2. gebeks (gebak), gewölfs (gewelf); 3. getrampels (getrampel), geloups (geloop), gebruls (gebrul) (Dols 1942-1947:138-139, Weijnen 1958:242, Weijnen 2001:3-7, De Vaan 2004:41). In het West-Vlaams is het discontinue affix voor deze procédés ge-+…+-sel, vgl. 1. gevogelsel (gevogelte), gewormsel (gewormte); 2. gebouwsel (gebouw); 3. gehakkelsel (gehakkel), gehuilsel (gehuil), genaaisel (genaai) (De Bo 1892, Weijnen 1958:242). In bepaalde noordoostelijke dialecten is het discontinue affix ge-+…+-te, vgl. in het Winterswijks 1. gebargte (gebergte), geraamte (geraamte), 2. gebak(te) (gebak), 3. getreiterte (getreiter), gekrönte (gekreun) (Weijnen 2001:38-42, Deunk 1981). (Bij de collectieven (vgl. groep 1) komt het discontinue affix ge-+…+-te overeen met het discontinue affix dat in de standaardtaal nog heden ten dage bewaard is gebleven – in tegenstelling tot het andere collectieve discontinue affix ge-+…+-e, dat door het afslijten van het suffix zoals we hebben gezien onherkenbaar is geworden als discontinu affix: alleen het prefix