• No results found

4 EEN SYSTEMATISCH DIACHROON-SYNCHROON OVERZICHT

4.2.1 De oorspronkelijke grammaticale status van het voltooid deelwoord

De deelwoorden worden in de oude grammatica’s (zelfs nog in Ten Kate 1723) als een aparte woordsoort beschouwd (vgl. Duinhoven 1988:157). In de hedendaagse grammatica’s worden ze echter bij het werkwoord ondergebracht en ze worden – zoals in de vorige paragraaf behandeld – over het algemeen gezien als een vorm van het werkwoord. In de hedendaagse grammatica’s wordt echter ook gezegd dat de morfologische valentie en (daardoor) ook zekere syntactische functies van het deelwoord vergeleken kunnen worden met die van het adjectief. Bij de morfologische valentie moeten we denken aan het vermogen om de buigings-e aan te nemen, om comparatie te ondergaan en om van het prefix on- voorzien te worden; bij de syntactische functies moeten we denken aan het vermogen tot attributief en predicatief gebruik. De deelwoorden hebben in het hedendaags Nederlands dus wel een zeker hybride karakter (met eigenschappen van werkwoord en adjectief) bewaard, maar het feit dat ze niet meer vanzelfsprekend als een aparte woordsoort worden geacht, wijst erop dat ze in de loop der tijd van karakter veranderd zijn (vgl. Duinhoven 1988:157). In oorsprong zijn de deelwoorden – zo ook de voor ons belangrijke voltooide deelwoorden die de werking als een voldongen feit representeren (Duinhoven 1988:170) – adverbiale afleidingen van werkwoordstammen. Oorspronkelijk was er dus geen sprake van flexie, maar van derivatie bij de voltooide deelwoorden. Ze dienden niet als hoofdwerkwoorden in de zin, maar releveerden een bijkomende werking of het effect van een werking. Ze fungeerden als een bijwoordelijke bepaling bij de persoonsvorm (pv) in de zin, maar ze konden ook adnominaal, d.w.z. attributief bij een substantief (=adjectivische functie), worden gebruikt (vgl. Duinhoven 1988:157, 170).

Zo is de functie van het voltooid deelwoord in de voltooide werkwoordstijden125, waarbij het werkwoordelijke karakter zich synchroon gezien het zuiverst manifesteert, in oorsprong ook adverbiaal. Zowel bij de constructie ‘hebben + voltooid deelwoord’ als bij de constructie ‘zijn + voltooid deelwoord’ hebben we te maken met een syntactisch herinterpretatieproces, waarbij het voltooid deelwoord zijn adverbiale functie verliest en een puur werkwoordelijk karakter krijgt. In de constructie ‘hebben + voltooid deelwoord’ is hebben oorspronkelijk een zelfstandig werkwoord, dat met een lijdend voorwerp voorkomt, waaraan een voltooid deelwoord als een predicatieve toevoeging verbonden is, vgl. ik heb [hoofdwerkwoord] het huis [lijdend voorwerp] gekocht [predicatieve toevoeging], d.w.z. ‘ik bezit het huis in gekochte toestand’. De gekochte toestand komt voort uit de door de handelende persoon verrichte handeling (kopen). In gekocht zijn dus

125

De voltooide werkwoordstijden zijn samengestelde tijden die door de persoonsvorm van het hulpwerkwoord van tijd (hebben / zijn) en het voltooid deelwoord (van een hoofdwerkwoord) worden gevormd.

eigenlijk tegelijk twee aspecten (toestand vs. handeling) aanwezig. De nadruk ligt oorspronkelijk op de toestand, maar de aanwezigheid van beide aspecten biedt de mogelijkheid om de combinatie ‘hebben + gekocht’ als een handeling te interpreteren en het lijdend voorwerp het huis niet meer op te vatten als object bij

hebben, maar bij hebben gekocht waarbij het oorspronkelijke hoofdwerkwoord hebben als hulpwerkwoord wordt geïnterpreteerd en het voltooid deelwoord als het

hoofdwerkwoord van de zin wordt ervaren. Zo ontstaat het nieuwe patroon waarbij aan het voltooid deelwoord dus een puur werkwoordelijke functie wordt toegekend. Genoemd moet nog worden dat het geleidelijke verbleken van de concrete betekenis van hebben (‘bezitten’) ook aan deze ontwikkeling moet hebben bijgedragen (Van der Wal, 1992: 35, 152-153)126.

Ook bij de combinatie ‘zijn + voltooid deelwoord’ is zijn oorspronkelijk een zelfstandig werkwoord en de constructie drukt een toestand uit, zoals in: de

ruiten zijn [hoofdwerkwoord] gebroken [bepaling van gesteldheid] ‘de ruiten

bevinden zich in een gebroken toestand’ en hij is [hoofdwerkwoord] gesneuveld [bepaling van gesteldheid] ‘hij bevindt zich in een gesneuvelde toestand’. De twee aspecten, toestand en gebeuren, zijn echter in principe in het voltooid deelwoord ook bij deze constructie aanwezig. Zo wordt de toestand in de loop der tijd ook hier – net als bij de hebben-constructie – als een gebeuren geherinterpreteerd, ten gevolge waarvan het hoofdwerkwoord zijn als hulpwerkwoord wordt beschouwd en het voltooid deelwoord als het hoofdwerkwoord. Aan het voltooid deelwoord wordt dus ook hier een puur werkwoordelijke functie toegekend. (vgl. Van der Wal 1992:153). Het resultaat van beide herinterpretatieprocessen is eigenlijk dat beide werkwoorden (hebben en zijn)127 een rol gingen spelen bij de vorming van de voltooide werkwoordstijden en dat het voltooid deelwoord voortaan in beide gevallen als puur werkwoordelijk werd ervaren. Deze ontwikkelingen speelden zich in de West-Germaanse talen128 waarschijnlijk kort voor of aan het begin van de schriftelijke overlevering af.

Het voltooid deelwoord heeft zijn adverbiaal karakter bij de combinatie ‘hebben/zijn + voltooid deelwoord’ dus al heel vroeg verloren. In de verdere ontwikkeling van de Nederlandse taal moest het voltooid deelwoord echter nog meer van zijn adverbiale functies opgeven. Dit kan goed geïllustreerd worden aan de hand

126

Vermeld dient nog te worden, dat de constructie ‘hebben + predicatieve toevoeging’ in bepaalde oostelijke Nederlandse dialecten nog heden ten dage voortleeft: In Oosterhout hebben ze de straten genummerd. (Van Bree 1981).

Verder kan hier ook nog gesignaleerd worden dat de constructie ‘hebben + voltooid deelwoord als predicatieve toevoeging’ in het IJslands dat zoals gezegd veel archaïsche kenmerken heeft bewaard, nog steeds beperkt gebruikelijk is, al geldt die als verouderd (vgl. ég hef gluggann lokaðan ‘letterlijk ik bezit het raam in geopend toestand’of ég hef bókina lesna ‘letterlijk ik bezit het boek in gelezen toestand’ (dat het voltooid deelwoord in deze constructie een predicatieve toevoeging is bij het lijdend voorwerp, blijkt duidelijk uit het feit dat het er in geslacht en getal mee congrueert).

127

Er zijn algemene regels en richtlijnen voor het gebruik van hebben resp. zijn. Gezien het feit dat het voor ons onderzoeksonderwerp niet relevant is, worden deze hier buiten beschouwing laten. Voor een gedetailleerde behandeling van deze regels en richtlijnen kan naar de E-ANS worden verwezen, zie de paragraaf De keuze tussen hebben en zijn bij de vorming van de voltooide werkwoordstijden.

128

In het Engels heeft zich later een verdere ontwikkeling ten gunste van hebben (to have) voorgedaan (Van der Wal 1992:153). Daar wordt zijn dus niet meer in de voltooide tijden als hulpwerkwoord gebezigd.

van de combinatie ‘comen + voltooid deelwoord’ die in het Middelnederlands nog heel vaak gebezigd werd, vgl. bijv. Doe quam gereden op een paert een page (Couchy 1, 312) [Toen kwam een page (dienaar van een ridder) te paard[=letterlijk rijdenderwijs op een paard]]. Gereden is een bijwoordelijke bepaling bij quam en bepaalt uiteindelijk als secundaire bepaling via quam de toestand van de handelende persoon (een page) (vgl. Duinhoven 1988:165). In het Middelnederlands kon comen nog met allerlei – vooral een beweging uitdrukkende – voltooide deelwoorden gecombineerd worden, vgl. ghelopen, ghegaan, ghevaren, gheronnen (‘gerend’) enz. In het hedendaags Nederlands is het voltooid deelwoord aan allerlei beperkingen onderhevig met betrekking tot de combineerbaarheid met komen:

het voltooid deelwoord moet gevormd zijn van een werkwoord van beweging (a) dat samengesteld is met een bijwoord van richting (binnengelopen,

voorbijgefietst enz.),

(b) dat vergezeld is van een bepaling van richting (naar boven gesneld, naar

Nijmegen gereden enz.)

(c) dat gecombineerd is met het bijwoord aan (aanlopen, aanfietsen, aanrijden enz.)129(vgl. E-ANS).

In het hedendaags Noord-Nederlands wordt de voorkeur echter over het algemeen ook in de zojuist genoemde drie gevallen aan een andere constructie gegeven, namelijk aan ‘komen + infinitief’, vgl. komen (a) voorbijfietsen in plaats van

voorbijgefietst / (b) naar Nijmegen rijden in plaats van naar Nijmegen gereden / (c) aanlopen in plaats van aangelopen. Alleen in het Zuid-Nederlands wordt de

constructie ‘komen + voltooid deelwoord’ in de drie gevallen geprefereerd boven de constructie ‘komen + infinitief’.

In het voorafgaande hebben we enerzijds kunnen zien hoe de adverbiale functie van het voltooid deelwoord in de voltooide tijd-constructies als werkwoordelijk werd geherinterpreteerd, anderzijds hebben we aan de hand van de constructie ‘komen + voltooid deelwoord’ kunnen constateren hoe het adverbiale gebruik van het voltooid deelwoord in de loop der tijd steeds meer op de achtergrond raakt. Gezien het feit dat het de vorming van de voltooide tijden is die synchroon gezien als de belangrijkste functie van het voltooid deelwoord wordt beschouwd en dat die functie als werkwoordelijk wordt ervaren, is het ook niet verrassend dat het voltooid deelwoord – zoals gezegd – in de hedendaagse grammatica’s als een vorm van het werkwoord wordt behandeld. Verder is het zo ook begrijpelijk dat het voltooid deelwoord vanuit de synchrone invalshoek tot de flexiecategorieën van het werkwoord wordt gerekend. Het voltooid deelwoord is echter van zijn adverbiale oorsprong – hoewel deze oorsprong dus wel verbleekt is – toch niet helemaal afgekomen. Daarvan getuigen de in de vorige paragraaf

129

In het laatste geval kunnen ook andere werkwoorden (d.i. niet alleen werkwoorden van beweging) gecombineerd worden met komen. Deze werkwoorden duiden ‘de manier van komen’ aan door aan te geven wat degene die komt tijdens het komen doet (aangefloten, aangezwaaid) enz., vgl. In de verte kwam een dronken matroos aangezwaaid (E-ANS).

behandelde eigenschappen van het voltooid deelwoord die op die van een afleiding lijken, en niet op een flexiecategorie (input voor derivatie, adjectivisch gebruik, idiosyncratische betekenis). Vanuit het diachrone perspectief kan het hybride karakter van het voltooid deelwoord dus gemakkelijk begrepen worden.

4.2.2 De oorsprong van het prefix ge- bij het voltooid