• No results found

Het negatief polair ge-: een bijzonder geval van het perfectieve ge- ge-of een aparte functie?

3 DE IMPRODUCTIEVE EN WEINIG PRODUCTIEVE WOORDVORMINGSPATRONEN MET HET PREFIX

3.2 Duidelijk improductieve woordvormingspatronen met

3.2.1 De werkwoordelijke ge-afleidingen .1Synchroon overzicht

3.2.1.2 Diachroon overzicht

3.2.1.2.3 Het negatief polair ge-: een bijzonder geval van het perfectieve ge- ge-of een aparte functie?

Apart moeten we de ge-werkwoorden behandelen die in vaste uitdrukkingen bewaard zijn gebleven, vgl. iets niet kunnen gebeteren, (zich) laten gezeggen, (iemand) laten geworden, (WNT lemma ge-, Schönfeld 1970:159), niet met iets

kunnen geworden (MNW lemma ge-, 939-943) en hij en kan ’t geloochenen

(Zuid-Nederlands) (De Vooys 1967:139).

47

De meeste ongelede werkwoorden waren (en zijn nog steeds) niet-perfectief. Toch bestaat er een klein aantal ongelede perfectieve werkwoorden, vgl. bijv. brengen (tegenover duratief: dragen), komen (tegenover gaan), worden (tegenover zijn), vinden (tegenover zoeken), sterven, barsten, smelten (vgl. De Vooys 1967:139).

Deze uitdrukkingen worden in de traditionele Europese benadering (vgl. de historische grammatica’s Schönfeld 1970:159 en De Vooys 1967:139, 250 en de woordenboeken het WNT en het MNW, het lemma ge-) allemaal opgevat als resten van een bijzonder gebruik van het perfectieve ge-, namelijk het gebruik ervan in ontkennende constructies. Het is opvallend dat in de grammaticale werken (met uitzondering van De Vooys 1967:13948) tot de resten ook twee uitdrukkingen –

(zich) laten gezeggen en (iemand) laten geworden – worden gerekend, waarbij we in

hun geciteerde vormen geen negatiepartikel vinden. De afwezigheid van het negatiepartikel duidt er heel waarschijnlijk op dat deze twee uitdrukkingen in het hedendaags Nederlands niet meer uitsluitend in ontkennende zinnen voorkomen. In geval van zich laten gezeggen blijkt uit een steekproef op www.google.nl dat de verdeling van de aan- resp. afwezigheid van een negatiepartikel bij deze uitdrukking 50-50% is49. In geval van iemand laten geworden ‘iemand erover laten beschikken, het aan iemand overlaten’50 werkt zo’n steekproef op www.google.nl echter niet effectief, omdat deze uitdrukking in het hedendaags Nederlands een lage frequentie vertoont. De enige vindplaats die we op de zojuist genoemde weblocatie vinden, is uit de bijbel afkomstig en daar komt de uitdrukking zonder negatiepartikel voor, vgl. Johannes 11:48: Indien wij hem alzo laten geworden, zij zullen allen in Hem geloven […]. Als we het lemma geworden opslaan in het WNT, dan is het uit de voorbeeldzinnen duidelijk te zien dat deze uitdrukking ook al in de 17deeeuw toen de gebruiksfrequentie ervan blijkbaar hoger was, niet meer als negatief polair werd ervaren, vgl. Laat men de scheepen en 't geval met het leeven des Roomschen volx

gewerden. (Hooft, Tacitus 196); Laat my hier mê, sloeg Venus voor, geworden.

(Vollenhove, Poëzy, 405) enz.

De historische grammatica’s (Schönfeld 1970:159, De Vooys 1967:250) en de woordenboeken (het WNT en het MNW) die de traditionele Europese opvatting

48

Hierin wordt de uitdrukking zich laten gezeggen wel.met het negatiepartikel vermeld (zich niet laten gezeggen).

49

Vgl. de eerste twee pagina’s van de resultaten op www.google.nl, zoekterm: ‘zich laten gezeggen’ met negatie: 1. zij zouden zich niet laten gezeggen; 2. Ons niet laten gezeggen door het Woord des Heren; 3. […] zullen zij ook […] zich niet laten gezeggen; 4. […] hoe licht ontvlambaar de zoon is voor koningen en machthebbers die zich niet door hem laten gezeggen; 5. fanatieke mensen […] die zich […] door niets en niemand laten gezeggen; 6. […] behoefde hij zich noch door partijbestuur noch door partijfunctionarissen of directie in politiek opzicht ook maar iets te laten gezeggen; 7. omdat je jezelf ten diepste niet wilt laten gezeggen door de Schrift; 8. zich door de Staat niets te hoeven laten gezeggen; 9. burgers die zich van bovenaf niets meer laten gezeggen; 10. de mensen zouden zich niet laten gezeggen; 11. […] zullen ze zich ook niet laten gezeggen door iemand die […].

zonder negatie: 1. zich laten gezeggen, d.w.z. zich laten overreden; 2.Het is goed […] je dan door het vreemde getuigenis van deze liederen te laten gezeggen; 3-4. Linkse politiek betekent mede je laten gezeggen, je kunnen laten gezeggen; 5. zich weer laten gezeggen door God en Zijn Woord; 6. Door dat Woord willen wij en zij zich laten gezeggen; 7. dat zij zich door Gods eigen Woord wil laten leiden en laten gezeggen; 8. Misschien moet ik […]bereid zijn mij voor de duur van tenminste tien minuten door Paulus te laten gezeggen; 9. zich daar door een a/Ander te laten gezeggen; 10. je door de Schrift laten gezeggen.

50

De uitdrukking in kwestie is niet te verwarren met de uitdrukking (aan) iemand iets laten geworden ‘iemand iets laten toekomen’ die in het Zuid-Nederlands nog frequent hoorbaar is, maar waarin de betekenis van ge- tot ‘mede-’ en niet tot het aanduiden van het perfectieve aspect terug te voeren is (vgl. WNT, lemma geworden: de handeling vindt in betrekking tot een persoon plaats: ‘ten deel, te beurt vallen’).

vertegenwoordigen dat het optreden van ge- bij werkwoorden in ontkennende zinnen een bijzonder gebruik is van het perfectieve ge-, geven duidelijk te kennen dat dit gebruik in het Middelnederlands dé karakteristieke toepassing van het perfectieve

ge- was. Het WNT verklaart een Middelnederlandse zin als Ic en conste of mochte dat niet ghesegghen uitgaande van de perfectieve functie van ge- als volgt:

[…] [de zin] beteekent eigenlijk ik kon dat niet ten volle, niet geheel en al zeggen, doch werd gemeenlijk in ruimeren zin genomen voor ik kon dat niet zeggen.” (WNT, lemma ge-).

In deze opvatting gaat het dus in oorsprong duidelijk om een semantische functie (vgl. het uitdrukken van het perfectieve aspect) die in zekere syntactische contexten, namelijk in ontkennende zinnen gebezigd wordt.

In de bovengenoemde historische grammatica’s en woordenboeken wordt ‘de negatieve context’ nader bekeken en de volgende gevallen worden gesignaleerd:

• de infinitief van het hoofdwerkwoord wordt door ge- voorafgegaan bij de hulpwerkwoorden kunnen en mogen (en later ook bij de andere, nl. willen, moeten,

laten, sullen) – vooral als deze met de negatie (vgl. de ontkennende woorden ie

(nie), emmer (nemmer), oit (noit, noint)) of met partikels en woorden verbonden zijn waarin het begrip van ontkenning ligt opgesloten (bijv. amper = ‘maar net’, d.w.z. ‘bijna niet’), vgl. de (al geciteerde) zin Ic en conste dat niet gheseggen ‘Ik kon dat niet zeggen’ (Schönfeld 1970:159).

Dit gebruik van ge- komt verder bij het finiete of infiniete (het laatste indien vergezeld met een hulpwerkwoord) werkwoord voor:

- in indirecte vragen (bijv. In weet hoe ict u gheloven sal ‘Ik weet niet hoe ik het u moet geloven’ (De Vooys 1967:250, MNW, lemma ge-, 939-943));

- in de potentialis (bijv. En es geen clerc diet ghescreve ‘Er is geen klerk die het zou schrijven’ (De Vooys 1967:250) en

- in zinnen met het voegwoord eer waarin ook het begrip van een ontkenning ligt opgesloten, vgl. Eer ic u gesach, […] ‘Voordat ik u heb gezien, […]’ (MNW lemma ge-, 939-943).

Verder moet vermeld worden dat in De Vooys 1967:139 bij dit bijzondere gebruik van het perfectieve ge- een zekere functie-uitbreiding wordt gesignaleerd:

Eigenaardig is, dat de vorm met ge- bij de infinitief in bepaalde gevallen ingedrongen is, ook waar het aspekt daarmee niet overeenstemt; ‘Cume mach hi ghespreken van moede (De Vooys 1967:139) ‘Nauwelijks(=bijna niet) kan hij spreken/praten vanwege zijn vermoeidheid’. (onderstrepingen van mij)

Hierdoor wordt duidelijk aangegeven dat het perfectieve ge- in dit specifieke gebruik ook bij werkwoorden doorgedrongen is waarbij geen sprake kan zijn van perfectief aspect. Deze constatering blijft hier echter op het niveau van observatie: er wordt niet dieper ingegaan op de problematiek.

In het (“traditionele”, oorspronkelijk in Amerika opgekomen) generatieve kader waarin de grens tussen morfologie en syntaxis als het ware vervaagt51, wordt bij de behandeling van dit gebruik van ge-, echter juist van deze problematiek uitgegaan. Er wordt geprobeerd om aan de hand van de toepassingsmogelijkheden van dit ge- die bij het perfectieve ge- niet denkbaar zijn, aan te tonen dat het hier om een aparte functie gaat, waarbij geen sprake is van een lexicaal element (zoals het bij het perfectief ge- het geval is), maar van een syntactisch (gebruik van een vorm)element. Het negatief polaire ge-, zoals in de generatieve vakliteratuur wordt genoemd, komt bijv. bij een werkwoord als komen voor, dat het perfectieve ge-nooit aan kan nemen, omdat het al op zich perfectief is, vgl. Van eenen goeden boom

en kan niet dan goede vruchten ghecomen ‘Van een goede boom kan niets anders

dan goede vruchten komen’ (Postma 1997:313). Het negatief polaire ge- vinden we verder in de Middelnederlandse teksten ook bij het werkwoord zijn, vgl. Hy en can

niet ver’ gezijn ‘Hij kan niet ver zijn’ (Postma 1997:315). Zijn is een van de weinige

werkwoorden, die in het Nederlands onmogelijk een lexicaal prefix bij zich kunnen hebben, zoals be-, ver-, ont-, g(h)e- en te-, vgl. *(ic) beben, ontben, verben,

g(h)eben, teben. Daarom kan dus in geval van ghezijn – menen de aanhangers van

de generatieve taalkunde (Postma 1997 en Van Dijk 1998) – geen sprake zijn van een bijzonder gebruik van het duidelijk lexicaal perfectief ge-. Het negatief polair

ge- moet als een aparte functie beschouwd worden, waarbij ge- geen lexicaal

element is.

Als een verder belangrijk argument voor de opvatting dat het negatief polaire ge- een syntactisch (gebruikt vorm)element moet zijn, wordt de mogelijkheid voor cliticum-verplaatsing aangevoerd: ge- kan vanuit de ingebedde infinitief verplaatst worden naar het dominerende modale werkwoord, vgl.: Ende hi niet

geconste castien coninc Arolt ‘En hij kon koning Arold niet kastijden (straffen)’. De

verplaatsing van ge- lijkt verplicht in die gevallen waarin het ingebedde werkwoord zelf al een lexicaal prefix heeft, zoals ghebeteren in Hoe ghesal ic dit emmermeere

ghebeteren mogen binnen minen live? ‘Hoe kan ik dit ooit goedmaken in mijn

leven?’ (vgl. Postma 1997:320-321)52.

Wat de precieze aard van de syntactische status van het negatief polaire ge-betreft, zijn de meningen onder de generatieve taalkundigen echter verdeeld. Postma 1997 beschouwt ge- in de negatief polaire context als een syntactisch middel dat in het Middelnederlands gebruikt werd om een werkwoord in een negatief polair werkwoord te veranderen. Het bereik van ge- is dus volgens Postma het verbale

51

Vgl. de syntagmatische benadering van morfologie en de theorie van de zgn. ‘Split Morphology’ (gesplitste morfologie) die we in 1.2.1 hebben behandeld.

52

In de grammatica’s en woordenboeken die de traditionele Europese opvatting vertegenwoordigen dat ge- in ontkennende zinnen een bijzonder gebruik is van het duidelijk lexicale perfectieve ge-, wordt deze eigenaardige mogelijkheid nergens behandeld. Maar in een persoonlijk gesprek interpreteerde Prof.dr. Cor van Bree die eveneens de traditionele Europese opvatting vertegenwoordigt, het verschijnsel van de cliticum-verplaatsing op de volgende manier: het modale hulpwerkwoord en het hoofdwerkwoord worden samen als eenheid, als één constructie opgevat en daarom is het mogelijk een lexicaal element, namelijk het prefix ge- aan het geheel toe te kennen, vgl. ge-+ [hulpww.+hoofdww.]. Waar het hoofdwerkwoord al van ge- voorzien is (vgl. ghebeteren), is er zo een extra optie om het perfectieve ge- in dit bijzondere gebruik toch aan het geheel toe te kunnen kennen, vgl. *hoe sal ic dit emmermere gheghebeteren mogen, maar hoe ghesal ic dit emmermeere ghebeteren mogen, vgl. ghe-+[sal + ghebeteren].

domein. Aan het eind van de 15de eeuw verdwijnt dit prefix echter in negatief polaire werkwoorden (Postma 1997:325), er blijven – zoals we hebben gezien – slechts resten over. Het huidige Nederlands kent – zo lezen we in Postma 1997:317 – niet meer zo’n productieve strategie om negatief polaire werkwoorden te vormen, maar wel andere productieve strategieën van negatieve polariteit53, alleen niet in het verbale domein, vgl. bijv. een lexeem als ook maar. Van Dijk 1998:40 kent aan het in het Middelnederlands productief negatief polaire ge- echter juist een syntactische status toe die te vergelijken is met de status van ook maar. Van Dijk pleit er dus voor dat het negatief polair ge- niet alleen over het werkwoord, maar ook over andere elementen van de zin bereik heeft (Van Dijk 1998:40). Hij gaat er echter niet op in, hoe aangetoond kan worden dat het negatief polaire ge- ook over andere elementen in de zin bereik heeft dan alleen maar over het werkwoord. Zo blijft deze bewering op het niveau van observatie.

Genoemd moet nog worden dat ook in het generatieve kader onderzocht wordt, bij welke soorten hulpwerkwoorden en in welke contexten het negatief polair

ge- precies voorkomt. Er blijkt sprake te zijn van een modaal hulpwerkwoord in de

deontische lezing (vgl. Grieks déontos ‘wat gedaan moet worden’, d.w.z. waarbij een wilsverklaring wordt uitgesproken). In deze lezing komt het vermogen, de inzet, de bereidheid om iets te verrichten, van de persoon zelf. Zo hebben we bij deze constructie meestal te maken met connen (‘kunnen’), maar ook met moghen (in de ‘kunnen’-lezing), sullen, dorren (‘durven’), willen (zeer zeldzaam) en laten (in de zin ‘toelaten’, zeldzaam), vgl. Postma 1997:315. Ter illustratie zie de volgende voorbeelden uit Postma 1997:314-315:

connen: Meer dan ic can ghenoemen ‘Meer dan ik kan opnoemen’, d.w.z. Meer

dan ik in staat ben om op te noemen.

moghen: Dat wire gecomen moghen no zitten ‘Dat we er konden komen (‘ons

bewegen, rijden’) noch zitten’, d.w.z. Dat we niet in staat waren om ons te bewegen noch te zitten.

sullen: Hoe ic daer ghecomen sal ‘Hoe ik daar komen moet’

dorren: Dat hijt wale doerste ghedoen ‘Dat hij het wel durfde te doen’, d.w.z. Dat

hij de moed had om het te doen.

willen: Dander en wilde niet hem geantwerden ‘Dander wilde hem niet

antwoorden’, d.w.z. Dander was niet bereid om hem een antwoord geven.

laten: Sodat gi die liede gelaten [vgl. cliticum-verplaatsing] niet en cont neven u

geliden voren noch achter no besiden ‘Zodat u die mensen niet naast, voor of achter uw gelid kunt laten [staan]’, d.w.z. Zodat u die mensen niet kunt toelaten om naast, voor of achter uw gelid te staan’

Verder blijkt het om contexten te gaan waarin een negatieve operator voorkomt, die echter ook verborgen kan zijn. Zo zijn de volgende contexten vastgesteld waarin het negatief polair ge- op kan treden (vgl. Postma 1997:318-319 en voor de voorbeeldzinnen zie Postma 1997:314-316):

53

1 in het kernbereik van negatie, vgl. So en cant gheen doodzonde ghezijn ‘Zo kan het geen doodzonde zijn’.

2 in de beperkende verzameling van universele kwantoren, bijv. alle…, vgl. Alle

die duvels die noyt ghewaren ‘Alle de duivels die er nooit waren’.

3 bij comparatieven als eer, enz., vgl. Aleer sy te Steenvoerde ghequamen ‘Voordat zij in Steenvoerde zijn aangekomen’.

4 in conditionele zinnen, vgl. En konden sy van den elften niet eens ghesijn, so

sullen die thiene den elfsten kiesen ‘En als ze het over de elfde niet eens konden

zijn, dan zullen de tienen de elfde kiezen’.

5 in retorische vragen, vgl. Hoe soude sy allen ghesijn, die soe vele boeke by haer

hadde ‘Hoe zou zij alleen zijn, die zo veel boeken bij zich had’.

6 in concessieve zinnen en subjunctieven, vgl. Hoe groot, hoe wijs, hoe heylich, sy

oock connen gezijn ‘Hoe groot, hoe wijs, hoe heilig zij ook mogen zijn’.

7 bij woordjes zoals zonder, voordat, totdat… [hiervan wordt in het artikel geen voorbeeld gegeven].

In deze paragraaf hebben we de ge-werkwoorden nader onder de loep genomen die in het hedendaags Nederlands in zekere uitdrukkingen voorkomen. Er bleek sprake te zijn van resten van een bijzonder gebruik van het prefix ge- dat in het Middelnederlands nog heel frequent werd toegepast, namelijk het optreden van

ge- in ontkennende zinnen. We hebben gezien dat er over de grammaticale status

van dit ge- twee opvattingen zijn: in de traditionele Europese (taalhistorische) benadering wordt ge- in ontkennende zinnen beschouwd als een bijzonder gebruik van het perfectieve ge- dat duidelijk een lexicaal element is, terwijl dit ge- in het generatieve kader als een aparte functie wordt gezien. Zelf wil ik niet voor een van beide opvattingen kiezen. Ik wil liever benadrukken dat de twee benaderingen in mijn opinie – ondanks het meningsverschil over de grammaticale status van dit ge- – elkaar eerder aanvullen dan tegenspreken. Uit de traditionele Europese benadering komen we te weten dat het negatief polair ge- in oorsprong een bijzonder gebruik van het perfectief ge- was: het perfectief ge- werd opvallend vaak in negatieve context gebezigd, zo vaak zelfs, dat het in het Middelnederlands uiteindelijk dé karakteristieke toepassing van het perfectieve ge- werd54. Er vond dan – en zo komt de generatieve benadering in het beeld – een soort functie-uitbreiding plaats: het perfectieve ge- werd in deze speciale context, d.w.z. in de ontkennende zinnen steeds meer ook aan werkwoorden toegekend waarbij geen sprake kon zijn van aspectfunctie (vgl. bijv. het werkwoord comen dat al op zich perfectief is en dat daarom het perfectieve ge- niet kon aannemen, maar in negatieve context kreeg het – zoals we hebben gezien – toch dit prefix). Zo raakte het negatief polaire ge-geleidelijk los van het perfectieve ge- en werd een aparte functie waarbij de gedachte van perfectiviteit niet meer werd opgeroepen: de voorwaarde voor het

54

In de historische grammatica’s en de woordenboeken vinden we er geen informatie over waarom het perfectieve ge- juist in de negatieve context zo frequent werd gebruikt. Uit een gesprek met Prof.dr. Cor van Bree die – zoals genoemd – eveneens de traditionele Europese opvatting vertegenwoordigt, bleek dat de reden in zijn opinie het volgende zou kunnen zijn: het is gemakkelijker om eenduidig vast te stellen dat iets helemaal niet is gebeurd dan om eenduidig vast te stellen dat iets helemaal gebeurd is. In positieve context hebben we heel vaak te maken met graden – het is dus vaak moeilijk te beoordelen of iets helemaal gebeurd is of slechts ten dele.

gebruik van dit ge- was de aanwezigheid van een negatieve context, waarvan de aard in het generatieve kader grondig werd verkend.

In het kort kunnen we dus zeggen dat de traditionele Europese benadering bij de ontwikkeling van het perfectief ge- naar het polaire ge- op het begin (d.i. op de oorsprong van het negatieve polaire ge-: een bijzonder gebruik van het perfectieve ge-) focust, terwijl de generatieve benadering zich op het resultaat van deze ontwikkeling concentreert (het negatief polaire ge- heeft zich door functie-uitbreiding tot een aparte functie ontwikkeld en dus niet meer slechts een specifiek gebruik is van het perfectief ge-, maar staat er los van). Vandaar dat beide benaderingen in geval het negatief polair ge- elkaar niet tegenspreken, maar aanvullen.

3.2.1.3 Conclusie

Samenvattend kunnen we concluderen dat gebleken is dat de hedendaagse improductieve ge-werkwoorden vanuit het diachrone perspectief allerlei resten uit de verschillende fases van de ontwikkeling van de gebruiksmogelijkheden van ge-(vgl. collectief ge-, perfectief ge- en negatief polair ge-) weerspiegelen en dat we daarom synchroon gezien niet van een eenheidscategorie kunnen spreken.

3.2.2 De naamwoordelijke ge-afleidingen