• No results found

2 EEN GLOBAAL OVERZICHT VAN DE ONTWIKKELING VAN HET PREFIX GE- IN DE

2.4 De ontwikkeling van de functies van ge-

ge-We moeten globaal gezien twee lijnen van elkaar onderscheiden bij de ontwikkeling van de gebruiksmogelijkheden van het prefix ge- in de Germaanse talen: die van de naamwoordelijke ge-afleidingen en die van de werkwoordelijke ge-afleidingen. In een schematische afbeelding ziet de ontwikkeling als volgt eruit32:

Schema 1

De oorspronkelijke betekenis van het prefix ge- is volgens de algemene opvatting (vgl. Bernhardt 1870:158, Van Swaay 1901:35, Schönfeld 1970:244, Hutterer 1992 enz.) ‘samen, vereniging’ geweest. Het werd – onafhankelijk van de aard van de afleiding – ter uitdrukking van collectiviteit gebruikt, vgl. Got. garazna (zelfst.nw.) ‘buurman’, gamains (bijv.nw.) ‘gemeenschappelijk’; gaqiman (ww.) ‘letterlijk samenkomen, d.i. zich verzamelen’ enz. De betekenis ‘voorzien zijn van’

32

Bij het maken van Schema 1 heb ik de fase-indeling en het schema van de ontwikkeling van de werkwoordelijke ge-afleidingen gevolgd van Van Dijk 1998:29. Bij de ontwikkelingen van de naamwoordelijke ge-afleidingen kon ik echter geen beroep doen op een vroeger uitgewerkt schema. Zo is Schema 1 - voorzover ik weet - het eerste schema dat zowel de ontwikkeling van de naamwoordelijke als die van de werkwoordelijke ge-afleidingen integreert en tegelijk laat zien.

sluit zich onmiddellijk aan de ‘collectiviteit’-betekenis, vgl. Got. gaskohs ‘geschoend’. Door verschuiving van de oorspronkelijke betekenis ‘vereniging’ naar ‘kracht’ (d.i. het resultaat van de vereniging) krijgt ge- de functie om het in het basiswoord genoemde concept te intensiveren en te versterken: Got. gahails (bijv.nw.) ‘helemaal onbeschadigd; geheel’, gabindan (ww.) ‘vastbinden’ (Van Swaay 1901:35-44).

Bij de werkwoordelijke ge-afleidingen ontwikkelt de functie ‘uitdrukking van perfectiviteit’ zich door verdere verschuiving in de betekenis van het prefix, vgl. Got. gasaizlep ‘is ontslapen’. In verband met deze functie van ge- wordt door Lenz (1886:12), Van Swaay (1901:44) en Pilch (1952/53:135) ook een zeker transitiverend effect gesignaleerd, waarvan men het bestaan recent heeft proberen te bewijzen, vgl. Trobevšek Drobnak 1994:136-138 en Van Dijk 1998:32-36: Ohd.

kuolen vs. gikuolen:

“nu lazet kúelen iu thaz múat” (Otfrid IV,23,14)

‘letterlijk: nu laat koelen U (dat.plur.) het gemoed, d.w.z. laat het uw gemoed bekoelen’.

vs.

“Thaz sie gikúaltin in thaz múat” (Otfrid III,18,71 – Johannes 8:59)

‘letterlijk: Dat zij bekoelden daarbij het gemoed, d.w.z. Dat zij daarbij een gemoed koelden’

.

In het eerste voorbeeld hebben we te maken met een permissief/causatief werkwoord (lazet) met een infinitiefcomplement (kúelen); iu lijkt te fungeren als datief subject van het hoofdwerkwoord kúelen, terwijl thaz múat, dat in de accusatief staat, een ergatief subject is bij het hulpwerkwoord lassen. Kúelen is dus niet transitief, het is het hulpwerkwoord lassen, dat het transitieve element (thaz múat) in de zin brengt. In het tweede voorbeeld staat that múat in de accusatief en hoort bij het werkwoord gikuolen dat dus duidelijk transitief is. Op grond hiervan lijkt het erop dat het prefigeren met ge- als markeerder van perfectiviteit inderdaad een zeker effect heeft op transitiviteit (vgl. Van Dijk 1998:33).

Een vergelijkbare functie van ge- als die van perfectiviteit bij werkwoorden komt ook bij de naamwoordelijke ge-afleidingen tot stand: ge- als middel om ‘het resultaat van een handeling uit te drukken’, bijv. Got. gafilh ‘letterlijk het resultaat van het graven, d.w.z. de begrafenis’. We zien dat de ontwikkeling van de functies van ge- zich in deze fase, namelijk de EERSTE FASE, bij de naamwoorden en werkwoorden niet door scherpe grenzen onderscheidt (aangeduid met ... in Schema 1): bij beide soorten afleidingen hebben we te maken met woordvormend

ge-, waarbij we bepaalde verschuivingen in de oorspronkelijke betekenis kunnen

ontdekken. De eerste fase van de ontwikkeling (de oorspronkelijke betekenis van ge-met betekenisverschuivingen) kan – zoals ik heb gedaan – het gemakkelijkst aan voorbeelden uit het Gotisch worden geïllustreerd. Dit betekent echter niet dat we deze betekenissen in de oudere fasen van de andere Germaanse talen niet terugvinden, zie bijv. Ohd. girinnan ‘samenlopen, stollen’, Oeng. gehueder

‘beide(=twee dingen/mensen bij elkaar)’, Mnl. geselle ‘gezel, makker, partner (medestander)’33.

De ontwikkeling van de gebruiksmogelijkheden van ge- in het Gotisch blijft tot de eerste fase beperkt, beter gezegd: het wordt aangenomen dat deze taal zich in de overgang van de eerste fase naar de tweede fase bevindt, wanneer ze (en daarmee ook de Oost-Germaanse tak) in de 6-8ste eeuw geleidelijk uitsterft34(vgl. Van Dijk 1998:26). De perfectiverende kracht van ga- in het Gotisch is al aan het verzwakken en het prefix is vaak semantisch leeg (vgl. bijv. Scherer 1964:227, Pollak 1975:131, Leiss 2000:154) en wordt steeds meer als vormelement gebruikt.

Ga- is dus bezig zijn woordvormende productiviteit te verliezen en is aan het begin

van een ingewikkeld en geleidelijk grammaticalisatieproces dat pas in de volgende fase in volle gang komt wanneer het Gotisch ophoudt te bestaan. Dit betekent in concreto dat de eerste voorbeelden van de voor de volgende fase karakteristieke werkwoordelijke functies ook al bij deze taal gesignaleerd worden (voor voorbeelden zie de tweede fase).

Wat betreft de Scandinavische talen (dus de Noord-Germaanse tak) wordt van de veronderstelling uitgegaan, dat de ontwikkeling van de gebruiksmogelijkheden van ge- in de eerste fase verkeerde, toen de onbeklemtoonde voorvoegsels (waaronder ook ge-) in deze talen verloren gingen (vgl. Haugen 1976, 1982, Wadstein 1895), maar bij gebrek aan schriftelijke bronnen is het niet duidelijk aan te tonen.

In de West-Germaanse tak gaat de ontwikkeling van het prefix echter verder. In de TWEEDE FASE loopt de ontwikkeling van de functies van ge- op de werkwoorden-lijn en op de naamwoorden-lijn duidelijk uit elkaar. Het voorvoegsel ondergaat bij de werkwoorden – zoals zojuist gesignaleerd – een ingewikkeld, langzaam en geleidelijk grammaticalisatieproces: ge- verliest zijn lexicale betekenis en daardoor zijn woordvormende productiviteit, het wordt voortaan steeds meer als vormelement gebezigd. Ge- gaat drie grammaticale functies vervullen35(vgl. Van Dijk 1998:27, 38 vgg.):

1) het zgn. negatief polair ge- (vgl. ook Postma 1997), waarbij het voorvoegsel in infinitiefcomplementen bij modale werkwoorden (kunnen en mogen) wordt gebruikt;

ge- fungeert als een semantisch versterkingselement van bepaalde negatieve zinnen,

bijv.:

Dar waren pilaren ende colummen./So vele en can niemen ghesummen. ‘Daar waren pilaren en kolommen./Zo veel – niemand kan ze tellen’ (Rijmbijbel 744.22) (Van Dijk 1998:39)

33

Als interessant feit kan hier genoemd worden, dat ge- met de oudste betekenis ‘samen’ ook in de grammatica van de door Ludovich Zamenhof ontwikkelde kunsttaal, het Esperanto, werd opgenomen: dit voorvoegsel wordt gebruikt ter vereniging van de mannelijke en vrouwelijke geslachten, vgl. mastro (baas) – gemastroj (de baas en zijn vrouw), patro (vader) – gepatroj (ouders), sinjoro (meneer) – gesinjoroj (dames en heren), vgl. bijv. Uitterdijk 1902:34.

34

Een vorm van het Gotisch heeft nog tot in de 18de eeuw op de Krim standgehouden (gesproken door de daar achtergebleven Oost-Goten), vgl. Van der Wal 1992:77, Hutterer 1986, 1993

35

2) het zgn. temporeel (connectief) ge-, dat een stijlmiddel is van vroege epische teksten ter verlevendiging van een verhaal, d.i. ter uitdrukking van een plotselinge wending in het handelingsverloop, vgl.

Daer so vant hi up die aerde / Liggen tswaert metten tween ringhen / Dat niemen van dane mochte bringen / Ende alse mijn her Walewein ghesach / Sijn herte verlichte als die dach / Hi beette ende naemt int gras (Walewein 9444-9449) ‘Daar vond hij het zwaard met de twee ringen. Het lag op de aarde en niemand kon ervandaan halen. En toen mijn heer Walewein het zag, werd zijn hart zo stralend als de dag, hij steeg (van zijn paard) af en nam het zwaard op van het gras’(Van Dijk 1998:39, onderstreping van mij)

3) het participiaal ge-, d.w.z. het prefix ge- wordt onderdeel van het voltooid deelwoord (gedaan, gelezen enz.).

We kunnen – zoals genoemd – de eerste voorbeelden van de voor deze fase karakteristieke werkwoordelijke functies van ge- al in het Gotisch signaleren. Hier moeten we denken aan voorbeelden als

jah ni mahta jainar mahte gataujan (Marcus 6:5) ‘En Hij kon aldaar geen kracht

doen’ (het negatief polair ge-, vgl. Van Dijk 1998:38 en Bernhardt 1870:165-166) resp.

qaþ ei atlagidedeina jah þans. gamatidedun (Marcus 8:7,8) ‘hij gaf het bevel dat

die [vissen] ook voor hen moeten worden geplaatst. En ze aten.’ (het temporeel ge-, vgl. Scherer 1964:244 en ook Scherer 1964:229 vgg.)

resp.

biþe gasveraiþs vas Jesus (Johannes 12:16) ‘toen Jezus werd verheerlijkt’

(het participiaal ge-, vgl. Bernhardt 1870:164-165 en ook Pollak 1975:131, 132-133).

Bij de naamwoorden blijven de functies van ge- – net als voorheen – ook in de tweede fase uitsluitend woordvormend. Er vindt echter een geleidelijke verzwakking in de oorspronkelijke betekenissen van het prefix plaats. De betekenissen ‘collectiviteit’ en ‘voorzien zijn van’ worden daarom voortaan niet alleen door toevoeging van het prefix ge- aan het grondwoord uitgedrukt, maar door middel van een discontinu affix (oftewel circumfix) waarbij ge- versterkt wordt door een of ander suffix: ge- + grondwoord + suffix (vgl. Van Swaay 1901:37-40), bijv. Mnl. en Nhd. Gebirge, Mnl. geberge, Nnl. gebergte; Oeng. gehyrned ‘gehoornd’, Ohd. gihelmit ‘gehelmd’, Mnl. gebaert (Nnl. gebaard) enz.

In deze fase vindt binnen de West-Germaanse tak een zekere splitsing plaats wat betreft de ontwikkeling van het voorvoegsel ge-. In de Noordzee-Germaanse talen (Engels, Fries) vindt het grammaticalisatieproces bij de werkwoorden weliswaar plaats36 en ge- speelt ook een rol bij het vormen van

36

Voor het Engels zie het signaleren van het negatief polair ge- in Pilch 1955:46-47, dat van het temporeel ge- in Wedel 2001:210 en dat van het participiaal ge- in Dollinger 2001. Wat betreft het Fries, is het moeilijker om het grammaticalisatieproces aan te tonen, gezien het feit dat de oudere fases van deze taal nogal weinig onderzocht zijn. Maar de aanwezigheid van het participiaal ge- is ook in het Oud-Fries duidelijk gesignaleerd (vgl. Gosses 1952:16, Bremmer 2009:37-38, 86), en zo mogen we waarschijnlijk

naamwoorden, maar tegelijkertijd is er een tendens tot verzwakking van ge- > - > Ø te zien, vgl. bijv. Meng. ibrohte > Neng. brought ‘gebracht’ (Dollinger 2001:5),

ibod ‘bevel’ (Stanley 1982:27) en Ofri. efaren ‘gevaren’, enōch ‘genoeg’ (Günther

1880:20, Bremmer 2009:37). Zo brokkelt het systeem van de functies van dit prefix – zowel bij de werkwoordelijke als bij de naamwoordelijke ge-afleidingen – langzaam af37. De functies van ge- worden steeds meer door andere middelen uitgedrukt, vgl. bijv. gehæbben – forhabbon; gelimpð – belimpð; gebræc – tobræc;

geiewde – ætywde en geteoðian – teoðian (d.w.z. in het laatste voorbeeld neemt het

basiswoord de functie van het afgeleide woord over) enz. (vgl. Horgan 1980:128-129). Aangenomen wordt dat de grote invloed van het Frans op het Middel-Engels het verdwijnen van het onbeklemtoonde ge- mede in de hand heeft gewerkt (Dollinger 2001:24). Bij het Engels moeten we dus met het Frans als een soort extra factor rekenen.

In de andere tak van de West-Germaanse talen, de Continentaal-Germaanse tak (Nederlands en Duits) gaat de ontwikkeling van de gebruiksmogelijkheden van

ge- verder. Op beide lijnen spelen zich in de DERDE FASE belangrijke

veranderingen af: bij de werkwoorden houdt ge- slechts in één functie stand, namelijk in het participiaal ge-. De twee andere functies verdwijnen, alleen in versteende uitdrukkingen vinden we nog resten ervan terug, zoals bijv. Nnl. iets niet

kunnen gebeteren (negatief polair ge-). Bij de naamwoordelijke ge-afleidingen

worden sommige procédés improductief, zoals bijv. de Nederlandse afleidingen van het type ge- + grondwoord + -te ter uitdrukking van collectiviteit, maar er komen ook nieuwe mogelijkheden bij, zoals het bijv. bij het woordvormingsprocédé van het type ge-+werkwoordstam het geval is: de betekenis herhaling, duur (+irritatie) ontwikkelt zich, vgl. Du. Geklopf(e), Ndl. Geklop ‘het voortdurend kloppen, dat al dan niet als irritant wordt ervaren’. In het Nederlands ontwikkelt de mogelijkheid zich ook om van bepaalde niet-Nederlandse substantieven door middel van het woordvormingsprocédé van het type ge- + basiswoord + -eerd adjectieven te vormen, bijv. geaccidenteerd, geaffecteerd.

Er is dus – samengevat – sprake van een driefasige ontwikkeling van de gebruiksmogelijkheden van het prefix ge- in de Germaanse talen. De ga-afleidingen in het in de 6-8ste eeuw uitgestorven Gotisch zijn representatief voor de eerste fase van de ontwikkeling. Aangenomen wordt – zoals we hebben gezien –, dat dit prefix ook in deze fase uit de Scandinavische talen verdwijnt. In de tweede fase van de ontwikkeling maken de West-Germaanse talen een belangrijke verandering in de functies van ge- mee: er begint bij de werkwoorden een belangrijk grammaticalisatieproces, maar daarna zien we in de Noordzee-Germaanse talen (Engels, Fries) een geleidelijke vormverzwakking van ge-, die tot het afbrokkelen van het systeem van zijn functies en uiteindelijk tot zijn verdwijnen leidt. Wat het resultaat betreft, is de situatie in deze talen dezelfde als in de Scandinavische talen,

aannemen dat beide andere functies (het negatief polair ge- en het temporeel ge-) in het Oud-Fries ook aanwezig waren.

37

Over de precieze afloop ervan werden er voor het Engels meerdere theorieën uitgewerkt. Hier is echter geen plaats om deze theorieën te beschrijven. Voor meer informatie hierover verwijs ik daarom naar Pilch 1952-1953, 1955, Lindemann 1965, Stanley 1982, Trobevšek Drobnak 1994, Dollinger 2001, Wedel 2001.

waaruit dit prefix dus een fase eerder verdwijnt38(het vergelijkbare resultaat wordt in Schema 1 door de uit streeplijnen bestaande rechthoek rondom deze talen gesuggereerd). In de Continentaal-Germaanse talen (Duits (+ zijn dochtertaal, het Jiddisch) en Nederlands (+ zijn dochtertaal, het Afrikaans)) houdt het voorvoegsel

ge- echter stand en de functies ervan ontwikkelen zich nog steeds verder, het proces

is nog niet afgesloten.

38

Voor Van Dijk is het de aanleiding geweest om ook een vierde fase – of stadium, zoals hij noemt – aan te nemen (vgl. het ge-loze stadium), waarin dus de Scandinavische talen, het Engels en het Fries zich bevinden. (vgl. Van Dijk 1998:28-29)

3 DE IMPRODUCTIEVE EN WEINIG PRODUCTIEVE