• No results found

Blokkering door een bestaande morfologische categorie met dezelfde betekenis: de nomina actionis nader bekeken

7 EEN SYSTEMATISCH DIACHROON-SYNCHROON OVERZICHT

7.1.2.2 De niet-inherente talige productiviteitsbeperkende factoren

7.1.2.2.1 Blokkering door een bestaande morfologische categorie met dezelfde betekenis: de nomina actionis nader bekeken

In 7.1.1 hebben we gezien dat de basisbetekenis van de ge-afleiding ‘het uitdrukken van een (abstracte) handeling’ is. Ter aanduiding van een (abstracte) handeling wordt niet alleen de ge-afleiding gebruikt, maar er worden ook andere derivatiemogelijkheden gebezigd. In concreto:

• het woordvormingspatroon met het suffix -erij van het type ophitserij • het woordvormingspatroon met het suffix -ing van het type aanraking • het woordvormingspatroon met het suffix -atie van het type taxatie • het woordvormingspatroon met het suffix -st van het type dienst • het woordvormingspatroon met het suffix -nis van het type bemoeienis • het substantiveren van infinitieven (vgl. (het) schrijven)

• het substantiveren van werkwoordstammen (vgl. koop)

De substantieven die een handeling uitdrukken, worden overigens ook wel met de overkoepelende term nomina actionis aangeduid. De bestaande woorden die tot stand zijn gekomen volgens deze andere derivatiemogelijkheden kunnen theoretisch of potentieel het tot stand komen van nieuwe woorden, gevormd naar ons patroon met ge-, systematisch hinderen. Hieronder ga ik daarom op basis van de bestaande vakliteratuur176 de verhouding tussen de ge- afleiding en de andere woordvormingspatronen met dezelfde basisbetekenis beschrijven, welke uiteenzetting uiteindelijk steeds toegespitst wordt op de vraag of deze woordvormingspatronen (niet alleen theoretisch maar ook) werkelijk in staat zijn om het tot stand komen van nieuwvormingen van de ge-afleiding te hinderen.

Laten we eerst het woordvormingsprocédé met het suffix –st onder de loep nemen. Het hedendaags Nederlands bewaart slechts een handvol voorbeelden van deverbale afleidingen met –st, vgl. onder andere dienst, gunst, komst (terugkomst, afkomst enz.), kunst en winst (E-ANS), het procédé is dus improductief. Dat er te weinig voorbeelden zijn, waarvan sommige bovendien al sterk gelexicaliseerd zijn (vgl. gunst ‘onverplichte goedheid van een meerdere jegens zijn mindere’, GVD of kunst ‘kennis, vaardigheid, bekwaamheid’, GVD), betekent al op zich dat de bestaande deverbale –st-afleidingen niet in staat zijn om de nieuwvormingen van onze afleiding te blokkeren. Bovendien bevatten de ge-substantieven naast de gemeenschappelijke denotatieve basisbetekenis, ‘handeling’, – zoals we hebben gezien – nog andere additionele betekeniselementen, iterativiteit

176

Om precies te zijn: er bestaat niet veel vakliteratuur over de verhouding tussen de ge-afleiding en andere nomina actionis zelf. Bij de uiteenzetting van die verhouding moet ik daarom grotendeels genoegen nemen met de vakliteratuur die ik over de verschillende nomina actionis heb gevonden en op basis hiervan bekijk ik dan of de verschillende nomina actionis inderdaad in staat zijn om de ge-afleiding te blokkeren.

of durativiteit (op het denotatieve vlak) en negativiteit (op het connotatieve vlak), of kúnnen die bevatten. Dit betekent dat tussen een bestaand –st-substantief en een nieuwvorming met ge- totale synonymie niet kan voorkomen177, wat een belangrijke voorwaarde is voor blokkering. De bestaande –st-afleidingen zijn dus om meerdere redenen niet in staat om nieuwvormingen met ge- te hinderen178.

Precies dezelfde situatie doet zich voor bij de -nis-afleidingen: het woordvormingsprocédé, volgens welk van werkwoorden met behulp van het suffix –

nis (en varianten: -enis, -tenis) nomina actionis worden afgeleid, is eveneens

improductief, en in het hedendaags Nederlands vinden we slechts enkele voorbeelden (vgl. bijv. begrafenis, bemoeienis), waarvan sommige bovendien al sterk gelexicaliseerd zijn, vgl. kennis, erfenis, hindernis enz. De bestaande –nis-afleidingen missen verder – net als de bestaande –st-–nis-afleidingen – ook de additionele betekeniselementen iterativiteit en negativiteit waarover de ge-afleiding wel beschikt. De nomina actionis op –nis zijn dus ook niet in staat om nieuwvormingen met ge- te belemmeren.

Het volgende woordvormingspatroon dat we nader gaan bekijken, is dat met het beklemtoonde, niet-inheemse achtervoegsel –atie. Volgens dit patroon worden – in tegenstelling tot de zojuist behandelde beide afleidingsprocédés – productief nomina actionis gevormd (vgl. Booij 2002:127). Hier moeten we echter wel rekening houden met een morfologische beperking: het grondwoord moet een niet-inheems werkwoord op beklemtoond –eren zijn. In semantisch opzicht kan het werkwoord zowel duratief (solliciteren, organiseren etc.) als perfectief (evacueren,

installeren) zijn, vgl. de daarvan gevormde –atie-afleidingen179: sollicitatie,

organisatie, evacuatie, installatie (ook: herinstallatie, re-installatie) enz. (E-ANS).

We hebben bij de ge-afleiding gezien dat het niet uitmaakt of het grondwoord een inheems of een niet-inheems werkwoord is. In vormelijk opzicht betekenen werkwoorden op –eren ook geen enkel probleem. Maar in semantisch opzicht manifesteert zich bij onze ge-afleiding wel een voorkeur voor de duratieve grondwoorden boven de perfectieve. De potentiële nieuwvormingen van de ge-afleiding zouden dus theoretisch alleen in dat geval gehinderd worden door bestaande woorden met –atie, wanneer die op basis van duratieve werkwoorden zijn ontstaan. In de praktijk gebeurt het echter niet, omdat de betekenis van de ge-substantieven – ondanks de gemeenschappelijke denotatieve basisbetekenis en het (uit de duratieve grondwoorden voortvloeiende) gemeenschappelijke denotatieve additionele betekeniselement durativiteit – nooit helemaal overeenkomt met de betekenis van de betreffende –atie-afleidingen. Zoals genoemd kunnen de ge-substantieven – in tegenstelling tot de volstrekt neutrale –atie-afleidingen – nog een

177

vgl. bijv. het betekenisverschil tussen het bestaande woord dienst ‘het dienen, dienbaar-zijn’ en de potentiële nieuwvorming gedien ‘het voortdurend dienen’.

178

Opgemerkt moet worden dat het niet aan de bestaande –st-woorden gunst, komst en kunst ligt dat nieuwvormingen als gegun, gekun en gekom niet of niet gemakkelijk voorkomen, maar aan inherente factoren, namelijk aan de betekenis van de werkwoorden gunnen (te weinig specifieke handeling, men kan “van alles” gunnen), kunnen (geen (bewuste) handeling, maar een toestand) en komen ((1) perfectief werkwoord, (2) te weinig specifieke handeling). Die werkwoorden zijn vanwege hun betekenissen niet geschikt als grondwoorden.

179

Het achtervoegsel komt hierbij in de plaats van –eren (vgl. truncatie- of kapregel, welke term door Aronoff in 1976 werd geïntroduceerd (Booij 2002:15)).

connotatief additioneel betekeniselement (negativiteit) bevatten; en dit additionele element manifesteert zich in synonymiegevaar ook daadwerkelijk en zo treedt er betekenisdifferentiatie op, vgl. sollicitatie (neutraal) vs. gesolliciteer (negatief);

organisatie (neutraal) vs. georganiseer (negatief), ten gevolge waarvan we niet van

totale synonymie kunnen spreken, en daardoor wordt niet aan een belangrijke voorwaarde voor blokkering voldaan.

Een ander middel om nomina actionis te vormen is de substantivering van werkwoordstammen. Het procédé is volgens de E-ANS beperkt productief. De door middel van gesubstantiveerde werkwoordstammen gevormde nomina actionis180 kunnen zowel op basis van ongelede als gelede werkwoorden tot stand komen, vgl.

duw (van duwen), roep (van roepen), bloei (van bloeien), duik (van duiken), koop

(van kopen) resp. aanpak (van aanpakken) of doorstroom (van doorstromen) enz. (vgl. E-ANS). Hoewel de gesubstantiveerde werkwoordstammen en de ge-afleiding de basisbetekenis (‘abstracte handeling’) gemeen hebben, komt ook hier totale synonymie nooit voor. Bekijken we de additionele betekeniselementen bij beide afleidingstypes nader, dan blijkt dat de gesubstantiveerde werkwoordstammen een connotatief neutrale handeling uitdrukken die afzonderlijk (en herhaalbaar) is (vgl. E-ANS), terwijl de ge-afleiding zoals al meermalen genoemd een meestal connotatief negatieve handeling aanduidt die lang voortduurt of meermalen wordt herhaald. De additionele betekeniselementen van beide woordvormingprocédés komen dus op het denotatieve noch op het connotatieve vlak met elkaar overeen en zo zijn de gesubstantiveerde werkwoordstammen niet in staat om nieuwvormingen met ge- te blokkeren, vgl. geduw naast duw, geroep naast roep enz.181

Ook door middel van substantivering van infinitieven worden nomina actionis182 gevormd. Het procédé is uitermate productief: in principe kunnen alle infinitieven (dus de infinitieven zowel van gelede als ongelede werkwoorden) gesubstantiveerd worden (vgl. E-ANS, Taeldeman 1985:62). De gesubstantiveerde infinitieven kunnen

180

Hier moet genoemd worden dat heel veel van de volgens dit procédé gevormde substantieven – behalve als nomen actionis – ook als concrete substantieven kunnen voorkomen, bijv. aanplant, afwas, inleg enz. Andere komen uitsluitend voor als concretum of als abstractum dat het resultaat van een handeling of werking noemt, bijv. afstap(je), indruk, nasleep enz. In de ‘concretum/abstractum’-betekenis kan bij sterke werkwoorden als grondwoorden vaak modificatie optreden in de stam, vgl. bijv. greep (en niet grijp-) van grijpen, zicht (en niet zie-) van zien enz. Voor de ge-afleiding zijn natuurlijk alleen die gesubstantiveerde werkwoordstammen potentiële concurrenten die een abstracte handeling uitdrukken. Gesubstantiveerde werkwoordstammen met een andere betekenis worden hier daarom buiten beschouwing gelaten.

181

Dat woorden als gebloei, gegroei, geduik, gekoop enz. niet of niet gemakkelijk voorkomen, ligt niet aan de blokkerende invloed van de gesubstantieveerde werkwoordstammen bloei, groei, duik, koop enz., maar aan inherente factoren, namelijk aan de betekenis van het grondwoord: bloeien drukt een onbewust proces uit, duiken is een perfectief werkwoord en kopen drukt – zoals al genoemd – een te weinig specifieke handeling uit om zich gemakkelijk voor grondwoord bij de ge-afleiding te lenen.

182

Een aantal daarvan kunnen daarnaast ook als concreet substantief voorkomen, bijv. (het) eten in een zin als Het eten staat op tafel (E-ANS), maar het concrete gebruik van de gesubstantiveerde infinitieven is niet relevant voor de ge-afleiding, daarom wordt het hier verder buiten beschouwing gelaten.

zowel een afzonderlijke handeling,

vgl. de zin Voor het duwen van zijn medevluchter kreeg hij 1 minuut straftijd als een handeling of werking in het algemeen,

vgl. de zin Op het duwen van medevluchters staat gewoonlijk straftijd

uitdrukken (E-ANS). In de ‘afzonderlijke handeling’-betekenis moeten we de gesubstantiveerde infinitief als een potentiële concurrent voor de ge-afleiding beschouwen. De verhouding tussen de gesubstantiveerde infinitief en de ge-afleiding wordt in Bouman-Noordermeer 1991:58-60 behandeld. De nadruk wordt in dit werk in eerste instantie gelegd op het feit dat de additionele betekeniselementen – net als bij de verhouding tussen de ge-afleiding en de gesubstantiveerde werkwoordstam het geval was – op het denotatieve noch het connotatieve vlak helemaal overeenkomen. Weliswaar speelt durativiteit additioneel bij de gemeenschappelijke basisbetekenis (een handeling) een rol in geval van beide woordvorminsprocédés, maar terwijl het bij de gesubstantiveerde infinitieven om ‘langdurigheid’ gaat, is er bij de ge-afleiding (zoals behandeld) sprake van ‘voortdurendheid’ en/of ‘iterativiteit’. De door de gesubstantiveerde infinitieven uitgedrukte handeling is verder connotatief neutraal, terwijl de ge-afleiding – zoals we weten – meestal connotatief negatief is. In principe heeft Bouman-Noordermeer er volgens mij gelijk in dat zij deze verschillen benadrukt, op basis waarvan we tot de conclusie kunnen komen dat ook de gesubstantiveerde infinitieven in de praktijk niet in staat zijn om het tot stand komen van nieuwvormingen van de ge-afleiding te belemmeren. Het beeld moet in mijn opinie echter wat genuanceerd worden. De door Bouman-Noordermeer aangegeven “neutraliteit” van de gesubstantiveerde infinitieven moeten we zo opvatten dat die in het procédé ligt: tijdens het derivatieproces wordt aan de connotatieve waarde van het grondwoord geen additionele connotatieve waarde toegevoegd. In concreto betekent dit dat de connotatieve waarde van de gesubstantiveerde infinitief altijd overeenkomt met die van het grondwoord: bij negatief grondwoord is de gesubstantiveerde infinitief ook negatief (vgl. bijv. het

zeuren), bij neutraal grondwoord is de gesubstantiveerde infinitief ook neutraal (vgl.

bijv. het spreken) en bij positief grondwoord is de gesubstantiveerde infinitief ook positief (vgl. bijv. het juichen). Bij de ge-afleiding hebben we in 7.1.1 behandeld dat de negatieve connotatie ervan versterkt kan worden door een syntactisch middel, namelijk het aanwijzend voornaamwoord dat ervoor te zetten en dat door dit syntactische middel zelfs aan de (weliswaar niet vaak voorkomende) op zich neutrale of positieve ge-substantieven een negatief tintje kan worden gegeven. Bij de gesubstantiveerde infinitieven kunnen we met behulp van dit syntactisch middel hetzelfde effect bereiken: de gesubstantiveerde infinitieven worden in geval van negatieve grondwoorden connotatief nog negatiever door ‘dat’ ervoor te zetten en in geval van neutrale of positieve grondwoorden krijgen ze daardoor een negatief tintje, vgl.

Het meezingen (op zich neutraal – dit is het meest voorkomende geval) in Swingend hoogtepunt was het meezingen met de CD […] (www.google.nl) vs. dat meezingen (door ‘(al) dat’ negatieve connotatie gekregen) in Ben je al dat

Het juichen (op zich positief) in […] ik hoorde het juichen van de mannen […] (www.google.nl)

vs. dat juichen (door ‘dat’ negatieve connotatie gekregen) in Stop dat juichen (www.google.nl)

Het zeuren (op zich (al) negatief), vgl. We moeten eens ophouden met het zeuren over dat luchtvervuiling de volkgezondheid aantast (www.google.nl).

vs. dat zeuren (nog ‘negatiever’), vgl. Hou toch eens op met dat zeuren over microsoft, […] (www.google.nl).

Door ‘dat’ ervoor te zetten kunnen we dus zowel aan de ge-afleiding als aan de gesubstantiveerde infinitief een zekere negatieve connotatie hechten: bij de ge-afleding gaat het meestal om het versterken van de negatieve connotatie, gezien het feit dat deze afleiding prototypisch negatief is, terwijl er bij de gesubstantiveerde infinitieven meestal sprake is van ‘echte’ negativering, gezien het feit dat de gesubstantiveerde infinitieven prototypisch “neutraal” zijn183. Wegens het negativerende effect van het voornaamwoord moeten we met de mogelijkheid rekening houden dat de ge-afleiding en de gesubstantiveerde infinitief naast de gemeenschappelijke basisbetekenis ook het additionele connotatieve betekeniselement (negativiteit) met elkaar delen, waardoor de gesubstantiveerde infinitief een mogelijke blokkerende factor voor de ge-afleiding zou kunnen zijn. Hieraan moeten we toevoegen dat er weliswaar een klein verschil in de “graad” van negativiteit bestaat (dat gepraat is een stuk negatiever dan dat praten, dat op z’n beurt in dit opzicht eigenlijk ongeveer aan het gepraat gelijk staat). Maar de gesubstantiveerde infinitief is door zijn onbeperkte productiviteit in veel gevallen een geschiktere kandidaat om een als negatief beoordeelde handeling uit te drukken dan de door verschillende factoren in haar productiviteit beperkte ge-afleiding. We moeten dus “altijd” met de blokkerende invloed rekening houden van de van het aanwijzend voornaamwoord ‘dat’ voorziene gesubstantiveerde infinitief wanneer nieuwvormingen van de ge-afleiding al door inherente factoren moeilijk tot stand zouden komen. Zo is het tot stand komen van een nieuwvorming aangebel op zich al vanwege morfologische beperkingen minder waarschijnlijk, maar het maakt de kans op de totstandkoming ervan nog kleiner dat er een andere, veel geschiktere kandidaat, ‘dat aanbellen’, bestaat om de irritante handeling, het irritant gedrag uit te drukken, vgl. Dat aanbellen lijkt me toch al heel ver te gaan (www.google.nl).

Met behulp het suffix –erij worden ook productief substantieven184afgeleid (vgl. bijv. ophitserij, vermakerij enz.) die niet alleen de basisbetekenis met de ge-substantieven delen, maar ook het connotatieve additionele betekeniselement (negativiteit). In Hüning 1992 en 1998:273-281 wordt de verhouding tussen beide procédés uitgebreid onderzocht en op basis hiervan kunnen we tot de conclusie

183

Afwijking van de „neutraliteit” zien we zoals behandeld slechts bij „negatieve” of „positieve” grondwoorden, die echter ten opzichte van de „neutrale” grondwoorden in de minderheid zijn.

184

Hierbij moet genoemd worden dat de hedendaagse –erij-afleidingen in twee grote betekenisclusters worden verdeeld: substantieven die een hobby, vak of bedrijf uitdrukken resp. substantieven die een irritante handeling, een irritant gedrag aanduiden (vgl. Hüning 1999:213). In onze context is natuurlijk sprake van de tweede betekeniscluster.

komen dat de bestaande –erij-afleidingen werkelijk in staat zijn om nieuwvormingen van de ge-afleiding te hinderen, maar slechts in die gevallen waarin het – gezien het feit dat -erij-afleidingen op basis van neutrale grondwoorden niet gemakkelijk worden gevormd – om connotatief negatieve grondwoorden gaat en wanneer het tot stand komen van de ge-afleiding ook al vanwege inherente factoren niet of minder waarschijnlijk is. Hier moeten we denken aan de periferie-gevallen van de ge-afleiding, wanneer het grondwoord een geleed werkwoord, een substantief (persoonsnaam/zaaknaam) of een woordgroep is. Deze types grondwoorden horen juist tot het “prototype” van de afleidingen. Zo kunnen bestaande –erij-afleidingen als ophitserij, navelstaarderij of geld-over-de-balk-smijterij (vgl. Hüning 1999:273-281) het tot stand komen van de nieuwvormingen geophits,

ge-navelstaar of ge-geld-over-de-balk-smijt hinderen. Hieraan moeten we toevoegen

dat ook omgekeerd, een bestaande ge-afleiding op z’n beurt het tot stand komen van een –erij-afleiding kan belemmeren, namelijk als het om door het procédé met -erij niet geprefereerde grondwoorden gaat, In concreto zijn de niet-geprefereerde grondwoorden de ongelede werkwoorden en connotatief neutrale werkwoorden, die zich zoals we hebben gezien juist uitstekend lenen als grondwoorden bij de ge-afleiding. Op dit punt moet echter benadrukt worden dat overlappingen aan beide kanten mogelijk zijn (vgl. bijv. gezweefkees / zweefkezerij (Hüning 1999:281) en ook de doubletten in Taeldeman 1985:62-63) en er zo geen sprake is van absolute blokkering, maar alleen een sterke tendens daartoe.

Ten slotte moeten we nog het woordvormingspatroon

‘werkwoordstam+-ing’ behandelen. Volgens dit procédé worden eveneens productief nomina

actionis185 gevormd, waarvan de betekenis ongeveer met die van de gesubstantiveerde infinitieven overeenkomt. De –ing-substantieven komen zowel op basis van gelede als ongelede werkwoorden186voor (vgl. dreiging, wrijving resp.

verdrijving, aanbidding, tegemoetkoming enz.). Maar er blijkt – precies andersom

dan bij de ge-afleiding – een duidelijke voorkeur te bestaan voor een gelede basis (vgl. Booij-Van Santen 1998:66, De Haas-Trommelen 1993:242, Taeldeman 1985:45). Bij ongelede werkwoorden als denken, volgen of wensen enz. ontbreekt een –ing-afleiding (?denking, ?volging, ?wensing187), terwijl die wel voorkomt bij

185

Vermeld moet worden dat de substantieven die gesuffigeerd zijn met –ing naast de abstracte ‘handeling’-betekenis vaak ook een concrete ‘resultaat’-lezing hebben, vgl. bijv. uitvinding ‘het uitvinden’ resp. ‘dat wat uitgevonden is’ (vgl. De Haas-Trommelen 1993:241, E-ANS) en dat er ook voorbeelden zijn die alleen een concrete lezing hebben, vgl. woning, uitnodiging, lading enz. (De Haas-Trommelen 1993:241).Ten opzichte van de ge-afleiding is natuurlijk slechts de abstracte ‘handeling’-betekenis relevant, daarom wordt de ‘resultaat’-lezing verder buiten beschouwing gelaten.

186

Genoemd moet worden dat het suffix –ing in geval van eenlettergrepige werkwoorden met een infinitief op –n niet aan de werkwoordstam wordt gehecht, maar aan de infinitief, voorzover suffigering met –ing gerealiseerd wordt. Van doen, zien, gaan, slaan, staan en zijn laten namelijk alleen de eerste twee en slechts na prefigering of samenkoppeling -ing-suffigering toe, vgl. *doening/bedoening/voldoening/aandoening en *ziening/voorziening/ herziening (De Haas-Trommelen 1993:242) – de –n van de infinitiefvorm fungeert hier kennelijk als een soort hiaatvulling tussen twee klinkers (vgl. bedoe-n-ing).

187

Bij de afwezigheid van bepaalde –ing-afleidingen moeten we natuurlijk ook rekening houden met de blokkerende invloed van een bestaand woord zoals bijv. wens, maar van absolute blokkering is ook hier geen sprake, vgl. dubbelparen als vinding – vondst, huivering – huiver enz. (De Haas-Trommelen 1993:242)

een corresponderend geleed werkwoord, vgl. herdenken – herdenking, vervolgen –

vervolging en gelukwensen – gelukwensing enz. (Booij-Van Santen 1998:67, De

Haas-Trommelen 1993:242). Hier is geen sprake van een fonologische factor als bij de ge-afleiding het geval was: het suffix –ing wordt niet gehinderd door een al dan niet onbeklemtoond prefix (Booij-Van Santen 1998:67). De morfologische voorkeur voor gelede werkwoorden als grondwoorden kan echter vanuit een semantische invalshoek wel verklaard worden. Substantieven op –ing hebben namelijk – in tegenstelling tot de ge-afleiding – een perfectieve betekenis. Zo kiezen ze bij voorkeur een perfectief werkwoord als basis, en we hebben eerder gezien dat juist perfectieve werkwoorden meestal geleed (en transitief) zijn (Booij-Van Santen 1998:67, De Haas-Trommelen 1993:241-242), vgl.

ongeleed springen (duratief) vs. geleed bespringen (perfectief) – bespringing ongeleed duiken (duratief) vs. geleed ontduiken (perfectief) – ontduiking enz. (Booij-Van Santen 1998:67)

Gezien het feit dat de ge-afleiding in vormelijk opzicht (vgl. de keuze tussen ongelede en gelede grondwoorden) blijkbaar complementair is aan de suffigering met –ing, moeten we met een wederzijdse blokkerende invloed rekening houden. Een bestaande –ing-afleiding, gevormd op basis van een geleed werkwoord, kan het tot stand komen van een nieuwvorming van de ge-afleiding hinderen, vgl.

verzending – */?ge-verzend, berekening - */?ge-bereken (maar wel gereken)

(E-ANS). En andersom: een bestaand ge-substantief, gevormd op basis van een ongeleed werkwoord, kan het tot stand komen van een nieuwvorming op –ing blokkeren, vgl. bijv. gejuich – *juiching (maar wel toejuiching), getik – *tikking (maar wel aantikking) enz. (De Haas-Trommelen 1993:242, Booij-Van Santen 1998:70, Van Haeringen 1971:454 en Taeldeman 1985:36). Vermeld dient te worden dat ook hier slechts sprake is van voorkeuren en tendensen, en geenszins van absolute blokkering, wat duidelijk blijkt uit het bestaan van draaiing (basis: ongeleed werkwoord) naast gedraai resp. het bestaan van geredevoer (basis: geleed werkwoord) naast redevoering enz.

Verder kunnen we zowel bij de ge-afleiding als bij de nomina actionis op –

ing een zekere “registergebondenheid” ontdekken, maar juist in de tegenovergestelde “richting”. Zo horen de nomina actionis op –ing vooral thuis in de hogere stijl, het meer formele register, waarbij min of meer vulgaire, platte