• No results found

3 DE IMPRODUCTIEVE EN WEINIG PRODUCTIEVE WOORDVORMINGSPATRONEN MET HET PREFIX

3.3 Woordvormingspatronen met ge- tussen ‘improductiviteit’ en ‘productiviteit’

3.3.1 Het type ge-+telwoord .1 Synchroon overzicht

3.3.1.1.1 Morfologische, semantische en syntactische eigenschappen

In de vakliteratuur (De Haas-Trommelen 1993:53, E-ANS enz.) worden aan de beschrijving van het type ge-+telwoord (getweeën, gedrieën enz.) over het algemeen slechts enkele zinnen besteed. De telwoorden worden gevormd van het prefix ge-en ege-en bepaald hoofdtelwoord ge-en ze hebbge-en ege-en collectieve betekge-enis die overeenkomt met die van de constructie ‘met + onbeklemtoond bezittelijk

voornaamwoord + telwoord’ (met zijn tweeën, met zijn vijven enz.). Het als

grondwoord fungerende telwoord is altijd voorzien van –en. In de grammaticale werken met synchrone opzet wordt getwijfeld of hier sprake is van een gesuffigeerd telwoord (De Haas-Trommelen 1993:53) of van een verbogen telwoord (de aanduiding ‘toevoeging -en’ in de E-ANS suggereert dat we hier te maken hebben met een buigingsuitgang en zodoende met een verbogen vorm van het telwoord). Om over de grammaticale status van de grondwoorden duidelijkheid te verschaffen, moeten we de oorsprong van dit -en kennen, waarvoor we uiteraard diachrone informatie nodig hebben. We zullen dus op deze kwestie in het diachrone overzicht nog terugkomen.

Over het syntactische gebruik van de ge-telwoorden komen we in de E-ANS te weten dat het in de standaardtaal uitsluitend predicatief wordt gebezigd:

Ze liepen getweeën door het park.

Gedrieën bijeen zitten de fractievoorzitters van het CDA, de PVDA en

D66 vanuit de studio een innige verbondenheid uit te stralen. (E-ANS)

In het regionale taalgebruik (vooral in het Zuid-Nederlands72) kennen de ge-telwoorden echter een bredere toepassing: ze kunnen als een soort alternatief worden gebruikt voor de standaardtalige vormen (= de van –en voorziene telwoorden) in de constructie ‘persoonlijk voornaamwoord van de 1ste, 2de of 3de persoon meervoud + telwoord’ (wij tweeën) resp. in de constructie ‘met + onbeklemtoond bezittelijk voornaamwoord + telwoord’ (met z’n drieën). Ter illustratie zie:

(

1) Dat doen wij getweeën wel. (Zuid-Nederlands)

(de standaardtalige constructie is: Dat doen wij tweeën wel.)

72

(2) Ze hadden het met z'n/hun gedrieën uitgewerkt. (Zuid-Nederlands) (de standaardtalige constructie is: Ze hadden het met hun drieën uitgewerkt.) (E-ANS)

In (1) moet het telwoord worden opgevat als een zekere nabepaling, d.i. een speciaal geval van attributief gebruik (het telwoord dat het persoonlijke voornaamwoord bepaalt staat niet vooraan, maar achteraan). Bij (2) is er eigenlijk sprake van een combinatie (oftewel contaminatie) van twee synonieme constructies: ‘met + onbeklemtoond bezittelijk voornaamwoord + telwoord’ en ‘ge-+telwoord’. In verband met het syntactisch gebruik mag ten slotte niet ongenoemd gelaten worden dat andere taalkundige werken (WNT, De Vooys 1967:256, Weijnen 1966:331) het bezigen van de ge-telwoorden in alle gevallen (dus ook in het predicatief gebruik) als Zuid-Nederlands bestempelen.

3.3.1.1.2 De productiviteitsgraad en de productiviteitsbeperkende

factoren

Er zijn oneindig veel getallen en ieder getal moet door een telwoord benoemd worden (d.i. telwoorden vormen een open klasse). Op basis hiervan zouden we een hoge – of ten minste een duidelijk signaleerbare – productiviteit verwachten van de

ge-telwoorden. De vakliteratuur (E-ANS, De Haas Trommelen 1993:53) suggereert

echter – zonder de behandeling van de mogelijke oorzaken ervan – een (zeer) lage productiviteit die al bijna aan de improductiviteit grenst. Een snel ‘google’-onderzoek naar de type- en voorkomensfrequentie van de ge-telwoorden73bevestigt dit: we vinden slechts 12 types (woordtypes=het aantal verschillende woorden, Booij-Van Santen 1998:9). In concreto zijn dit – met uitzondering van de acht74– de

73

d.i. een onderzoek met behulp van de zoekmachine google waarbij we ons uitsluitend op de aantallen richten. Bij dit onderzoek kijken we dus niet naar de weblocatie waarop de afleiding voorkomt (of er sprake is van een Noord- of Zuid-Nederlandse weblocatie), en eveneens niet naar de context waarin die te vinden is (vgl. attributief of predicatief gebruik van de afleiding) enz.

74

Ons snelle onderzoek (d.i. kijken naar het aantal voorkomens van een bepaald ge-telwoord) kan op het mogelijke ge-telwoord geachten niet worden uitgevoerd. Aan de vorm geachten kan in principe namelijk niet alleen de betekenis ‘met z’n achten’ worden gekoppeld, maar geachten wordt ook gebruikt als een beleefdheidsformule bij aanspreking en in briefopschriften, vgl.:

Geachten,

Gelet op het feit dat de cursus bij syntra West zeer snel volgeboekt was […] (Bron: www.google.nl)

Hier gaat het dus om homoniemen (één vorm (geachten) – twee betekenissen (‘met z’n achten’ en ‘beleefdheidsformule’) die niets met elkaar te maken hebben). Gezien het feit dat de zoekmachine google bij het tellen van de voorkomens van de gezochte term alleen de vorm in acht neemt en de betekenis buiten beschouwing laat, betreft het aantal voorkomens dat google ons geeft voor de vorm geachten beide betekenissen samen, zodat we niet kunnen weten, bij hoeveel van het totale aantal voorbeelden van geachten (12.500) sprake is van de betekenis ‘met z’n achten’. De voorkomensfrequentie van de (mogelijke) ge-+telwoord-afleiding geachten kan dus met behulp van google niet vastgesteld worden. Daarvoor zou een diepere analyse, namelijk het kijken naar de context van de gevonden 12.500 voorbeelden van de vorm geachten nodig zijn. Maar om een idee te krijgen of het mogelijke type geachten ‘met z’n achten’ inderdaad bestaat, d.i. gebruikt wordt, heb ik de context in geval van de eerste 100 voorbeelden van de vorm geachten doorzocht en is gebleken dat de vorm geachten nergens

telwoorden twee tot en met twaalf. Daarboven zijn slechts twee telwoorden, twintig en vijftig, aangetroffen die beide ronde getallen uitdrukken, wat boven de twaalf een voorkeur lijkt te suggereren voor ronde getallen.

Wat de voorkomensfrequentie van de gevonden 12 types betreft, kunnen we op basis van www.google.nl 4 graden van elkaar onderscheiden, waarbij we een zekere omgekeerde evenredigheid zien tussen het grondwoord en de voorkomensfrequentie van de daarvan gevormde ge-afleiding: hoe hoger getal het grondwoord uitdrukt, des te lager de graad van de frequentie van de daarvan gevormde ge-afleiding is:

extreem hoog (boven de 10.000 voorbeelden): bij grondwoorden twee,

drie en vier

hoog (tussen de 100 en 1000 voorbeelden): bij grondwoorden vijf en zes redelijk (tussen de 10 en 100 voorbeelden): bij grondwoorden zeven,

negen en tien

laag (tussen het 1 voorbeeld en de 10 voorbeelden): bij grondwoorden elf, twaalf,

twintig en vijftig

(Voor het precieze aantal voorbeelden verwijs ik naar Bijlage 1)

Om erachter te komen waaraan de uiterst lage typefrequentie resp. de zojuist geziene omgekeerde evenredigheid tussen het grondwoord en de voorkomensfrequentie van de ge-afleiding kan liggen, ga ik hier de verschillende factoren systematiseren die de realisatie en het gebruik van de ge-telwoorden kunnen hinderen.

Beginnen we het systematiseren met de inherente talige (interne) factoren die de realisatie, d.i. de typefrequentie hinderen, dan laat zich op basis van het in de vorige paragraaf gezegde een semantische beperking meteen vaststellen, namelijk dat de telwoorden nul en een niet als grondwoorden kunnen optreden vanwege het feit dat die geen collectiviteit uitdrukken (*genullen, *geënen/ge-enen). Een andere inherente talige factor kunnen we ontdekken, als we de morfologische opbouw van de bepaalde hoofdtelwoorden onder de loep nemen:75,76

gekoppeld kan worden aan de betekenis ‘met z’n achten’. Het homonymiegeval lijkt hier dus als hinderende factor te fungeren, zodat de mogelijke ge-+telwoord-afleiding geachten niet gerealiseerd wordt. Verder moet genoemd worden dat deze ge-afleiding blijkbaar (zie 19.100 gevonden voorbeelden) door de constructie ‘met z’n achten’ gemakkelijk vervangen kan worden.

75

In verband hiermee moet genoemd worden dat de met –tig gelede telwoorden in oorsprong samenstellingen zijn, maar in het hedendaags Nederlands moeten we –tig al als suffix beschouwen, vgl.

Dit suffix, dat in het Got.[=Gotisch] en het On.[=Oudnederlands] nog een zelfstandig woord was (got.

tigjus mv. van een u-stam, on. tigir mv.), hangt ten nauwste samen met tien […]. Het werd in het

Oergerm.[=Oergermaans] gebezigd om de tientallen van 20 tot 60 te vormen; later kwam de formatie ook voor de hoogere tientallen (70—90) in zwang. (WNT)

De volgende ontwikkeling mag echter ook niet ongenoemd worden gelaten, waardoor de woordstatus van tig in het hedendaags Nederlands in zekere zin en in bepaalde toepassingen hersteld wordt:

Moreover, the suffix -tig /-təγ/ that occurs in number names such as twintig ‘twenty’ and dertig ‘thirty’ has been reinterpreted as a word with the meaning 'undetermined number of', but with a concomitant change of the vowel, from schwa to [I], because a word cannot have schwa as its only vowel. Hence, used as a word it will be pronounced as [tIx]. (Booij 2002:174)

Tabel 1

De morfologische opbouw kan verklaren waarom de niet-ronde getallen vanaf de 21 wat betreft de ge-telwoorden niet gerealiseerd worden en dat er een voorkeur bestaat voor ronde getallen boven de twintig. Dat de ge-telwoorden, waarbij sprake is van telwoorden die de getallen 13 tot en met 19 uitdrukken, niet gerealiseerd worden, kunnen we hier echter niet mee verklaren. De oorzaak ervan moet dan in niet-inherente talige factoren worden gezocht die de realisatie van de ge-telwoorden beïnvloeden. Hier zullen we straks op terugkomen.

Wat betreft de inherente talige factoren die het gebruik (d.i. de voorkomensfrequentie) van de ge-telwoorden kunnen hinderen, moeten we terugverwijzen naar de in de vorige paragraaf geziene syntactische beperking dat deze afleidingen in de standaardtaal slechts predicatief kunnen worden gebezigd. Deze beperking is algemeen van aard, d.i. betreft het gebruik van alle gerealiseerde

ge-telwoorden. Hiermee kunnen de verschillen in voorkomensfrequentie die we

tussen deze afleidingen hebben gezien, dus niet verklaard worden. We moeten daarom ook de niet-inherente talige factoren bekijken die de voorkomensfrequentie beïnvloeden.

Voordat we dat doen, moet ook een niet-talige (externe) factor vermeld worden. Deze factor is, net als de zojuist genoemde inherente talige factor, op zich

76

Genoemd moet worden dat het woordgroepkarakter van telwoorden boven de 100 die niet de veelvouden van 100 aanduiden, nog eenduidiger tot uitdrukking komt: de leden van deze samengestelde telwoorden worden niet eens aaneengeschreven, vgl. tweehonderd vijfendertig, vijftienduizend negenhonderd (en) twaalf (E-ANS)

algemeen van aard, maar de verschillen in voorkomensfrequentie kunnen er ten dele toch mee verklaard worden. Deze niet-talige factor kan gekoppeld worden aan het denksysteem van de mens. In concreto gaat het erom hoe het getallensysteem waarin de getallen door telwoorden worden aangeduid, opgebouwd en gebruikt wordt: de eenvoudigste getallen zijn de bouwstenen, de telwoorden die deze uitdrukken, worden daarom uiteraard het frequentst gebezigd (hoe eenvoudiger het getal is, hoe frequenter het betreffende telwoord wordt gebezigd). De oorzaak van de hoge tot extreem hoge voorkomensfrequentie van de ge-telwoorden, waarvan het grondwoord een telwoord is dat een van de eenvoudige getallen 2, 3, 5 en 6 aangeeft, moet waarschijnlijk hierin gezocht worden. Dit feit kan echter de slechts redelijke voorkomensfrequentie van de ge-afleidingen, op basis van de telwoorden

zeven, negen en tien77 niet verklaren. Het kan ook niet verklaren dat de door inherente talige factoren niet belemmerde ge-afleidingen op basis van telwoorden die hogere ronde getallen aangeven, zo’n lage voorkomensfrequentie tonen.

De enige factoren die tot nu toe nog onbesproken zijn gebleven, zijn de niet-inherente talige factoren. Een vaak voorkomend niet-inherente talige factor is het in hoofdstuk 1 al kort te berde gebrachte verschijnsel blokkering waarbij een reeds bestaand woord het tot stand en in gebruik komen van een mogelijk woord op een van beide volgende manieren hindert: a) het bestaand woord heeft dezelfde vorm als een potentiële nieuwvorming; b) het bestaand woord heeft dezelfde betekenis als een potentiële nieuwvorming. “Vaak gaat de remmende werking” – volgens Booij-Van Santen 1998:69 – “uit van gelede woorden, en zijn dus geen individuele woorden, maar leden van twee of meer verschillende morfologische categorieën met elkaar in concurrentie”78. Wat de ge-telwoorden betreft, vinden we geen ander woordvormingsprocédé met ge- dat in vormelijk opzicht systematisch79 in gelijke woorden resulteert of zou resulteren. In semantisch opzicht hebben we echter in de vorige paragraaf gezien dat de ge-telwoorden dezelfde betekenis hebben als de constructie ‘met + onbeklemtoond bezittelijk voornaamwoord + telwoord’80. Deze constructie die op basis van de beschrijving van de E-ANS duidelijk een brede toepassing81kent en nogal productief is, moet dus als een potentiële belemmerende factor worden gezien.

77

Voor 8, zie voetnoot 74. 78

Als de blokkering uitgaat van individuele woorden, wordt ook wel van token-blokkering gesproken en als de blokkering uitgaat van gelede woorden, spreken we ook wel van type-blokkering, vgl. Booij 2002:11, 101-102 en Booij 2005:17, 61) Voor de definitie van token en type verwijs ik terug naar 1.2.1. 79

Voor het individuele geval van het ge-telwoord geachten dat dezelfde vorm heeft als een als beleefdheidsformule bij aanspreking gebruikt woord verwijs ik terug naar voetnoot 74.

80

In de E-ANS kunnen we over de vorm van de constructie lezen dat niet alleen de meervoudige bezittelijke voornaamwoorden (ons, jullie en hun) er deel van uit kunnen maken wat vanwege de collectieve betekenis van de constructie vanzelfsprekend is, maar ook de gereduceerde vorm van het bezittelijke voornaamwoord z’n er – ongeacht de persoon en het natuurlijke geslacht – in gebruikt kan worden, vgl. De rovers waren met z'n/hun dertigen.

81

Tot 100 kunnen de bepaalde hoofdtelwoorden er zonder meer in voorkomen (E-ANS). Verder kunnen niet alleen de bepaalde telwoorden de kern vormen van de constructie, maar ook het onbepaald voornaamwoord allen, vgl. Laten we met z'n/ons allen een lied aanheffen (E-ANS) en de vragende pedant van het onbepaald telwoord veel, namelijk hoeveel: Met z'n hoevelen waren jullie? (E-ANS). De eveneens onbepaalde telwoorden veel en weinig worden in deze betekenis eenvoudig met het voorzetsel met verbonden, vgl. met velen en met weinigen (E-ANS).

Het is duidelijk dat deze constructie in die gevallen waarin de realisatie van de ge-telwoorden door inherente talige factoren belemmerd is, zonder meer gebruikt kan worden. Maar om erachter te komen of deze productieve constructie niet alleen een potentiële, maar een daadwerkelijke dreiging is voor de productiviteit van de ge-telwoorden, moeten we juist de gevallen bekijken waarin de realisatie en het gebruik van de ge-telwoorden door inherente factoren niet gehinderd worden. In concreto moeten we aan de gevallen denken waarin het grondwoord een ongeleed telwoord (d.w.z. een telwoord van de eenvoudige getallen), een geleed telwoord (d.i. een telwoord van de ronde getallen vanaf twintig) of een samengesteld telwoord van de getallen 13 tot en met 19 is. We moeten de voorkomensfrequenties van de ge-telwoorden en die van de bovengenoemde constructie met elkaar vergelijken:

VOORKOMENSFREQUENTIE (op basis van www.google.nl)

Getalmatig Graad

(Grondwoord) ge-+telwoord met+b.vnw.+telwoord

extreem hoog

(twee, drie, vier)

boven de 10.000 boven de 100.000

hoog

(vijf, zes)

tussen de 100 en 1000 tussen de 40.000 en 50.000 redelijk

(zeven, negen, tien)

tussen de 10 en 100 tussen de 10.000 en 20.000

(behalve bij negen: ruim 600)

laag

(elf, twaalf, twintig, vijftig)

tussen de 1 en 10 tussen de 500 en 10.000

(dertien t/m negentien, dertig, veertig, zestig, zeventig, tachtig, negentig, honderd)

0 tussen de 5 en 2.000

Tabel 2

(Voor het precieze aantal voorbeelden zie Bijlage 2)

We zien dat het over het algemeen ook voor de ‘met+bezittelijk voornaamwoord+telwoord’-constructie geldt dat hoe eenvoudiger het getal is dat het als kern fungerende telwoord uitdrukt, des te hoger de voorkomensfrequentie van de constructie is. Hier kunnen we eigenlijk dezelfde vier graden (van laag tot extreem hoog) onderscheiden als het bij de ge-telwoorden het geval was. Getalmatig vinden we echter grote verschillen tussen de voorkomensfrequenties van de constructie en die van de ge-telwoorden: het aantal gevonden voorbeelden is in alle gevallen beduidend hoger bij de constructie dan bij het betreffende ge-telwoord. Dit moet wel een belemmerende invloed uitoefenen op de voorkomensfrequentie van de ge-telwoorden waarvan de realisatie en het in gebruik komen door andere factoren niet gehinderd zouden zijn. Bij de telwoorden van de getallen 13 tot en met 19 en de telwoorden van de hogere ronde getallen 30, 40, 60, 70, 80, 90 en 100 is deze belemmerende werking blijkbaar zo sterk, dat de betreffende ge-telwoorden niet eens gerealiseerd worden (zie de ‘nul’-frequentie). We moeten concluderen dat het woordvormingsprocédé ‘ge-+telwoord’ – hoewel de als grondwoord fungerende telwoorden op zich oneindig in getal zijn – wel aan sterke remmingen onderhevig is.

Vandaar dat dit procédé als weinig productief, als bijna improductief beschouwd moet worden.

3.3.1.2 Diachroon overzicht

Na een synchroon overzicht te hebben gegeven van de ge-telwoorden moeten we ons richten op de vraag welke diachrone informatie we in de vakliteratuur vinden. Vanwege het feit dat de ge-telwoorden collectiviteit uitdrukken, is het duidelijk dat de oorspronkelijke betekenis van het prefix ge- ‘samen, vereniging’ in deze afleidingen nog goed voelbaar is (vgl. WNT, MNW). Dit duidt erop dat we met een ‘oud’ woordvormingprocédé te maken hebben. Dit lijkt tegengesproken te worden door het feit dat uit het Middelnederlands – volgens het MNW – geen ge-telwoorden zijn opgetekend82. Deze tegenstelling wordt echter door het MNW zelf opgelost met behulp van de veronderstelling dat de ge-telwoorden toch wel ook al in het Middelnederlands aanwezig moeten zijn geweest, alleen kenden ze hoogstwaarschijnlijk ook toen al een beperkte toepassing en waren ze niet in het algemene taalgebruik83 opgenomen. Het was dus – net als heden ten dage – een marginaal verschijnsel. Deze veronderstelling wordt op het feit gebaseerd dat de ge-telwoorden in sommige dialecten nog heden ten dage voorkomen en in het Zuid-Nederlands zelfs zeer gebruikelijk zijn (vgl. het MNW en paragraaf 3.3.1.1). In het Zuid-Nederlands zijn zelfs ge-telwoorden gangbaar die in de hedendaagse standaardtaal vanwege bepaalde inherente en niet-inherente talige factoren niet mogelijk zijn, vgl. bijv.: gezestienen, gedertigen, gezestigen, gehonderden en zelfs de van een onbepaald telwoord gevormd ge-afleiding gevelen! (MNW).

Ten slotte moeten we terugkomen op de grammaticale status (gelede vorm of verbogen vorm?) van het als grondwoord fungerende telwoord dat altijd voorzien is van -en. Om erover duidelijkheid te verschaffen, moeten we de oorsprong van de ‘toevoeging’ -en nader onder de loep nemen. De historische grammatica Schönfeld 1970:226 geeft voor het Middelnederlands slechts één suffix -en aan, namelijk het suffix met behulp waarvan heden ten dage ook nog van stofnamen adjectieven worden gevormd, zie:

Germ. -īn- > Mnl. -ijn (-in, -en) [> Nnl. -ən], in Middelnederlandse stofadjectieven als erdijn (Nnl. aarden), silverijn (Nnl. zilveren), sidijn (Nnl. zijden), stenijn (Nnl. stenen).

Bij andere woordsoorten wordt er nergens van een suffix -en gesproken, van een buigingsuitgang –(e)n echter des te meer. –(E)n was in het Middelnederlands als buigingsuitgang niet alleen bij de zelfstandige naamwoorden (vgl. de

82

Genoemd moet worden dat de ge-telwoorden in het aan het Nederlands dicht verwante Nederduits wel opgetekend zijn, vgl. Mnd. gezwei. In de hedendaagse Duitse standaardtaal worden de ge-telwoorden echter niet meer gebruikt.

83

In het algemene taalgebruik bleek de concurrent ‘met+bezittelijk voornaamwoord+telwoord’ – zoals gezien – veel productiever.

meervoudsuitgang –en wordt nog heden ten dage uitgebreid gebezigd84) zeer gebruikelijk, maar ook bij de telwoorden, vgl. de datiefuitgang -(e)n in hem tween,

ons vieren, met hem tween, met ons vieren (Schönfeld 1970:154, De Vooys

1967:110-111) en de meervoudsuitgang -en in het gesubstantiveerde telwoord

tweeën in in tweeën = in twee stukken, onder invloed waarvan we ook in bij tweeën

de meervoudsvorm vinden in plaats van de oorspronkelijke datiefvorm tween85 (Schönfeld 1970:154). Als buigingsuitgang was -en in het Middelnederlands dus zeer gewoon. Het WNT vermeldt onder de lemma’s met ge-telwoorden als

getweeën, gedrieën, gevieren, gezessen en getwaalven enz. expliciet dat het bij deze

telwoorden om de meervoudsuitgang -en gaat. Diachroon gezien is het dus duidelijk dat er bij deze ge-afleidingen sprake is van verbogen vormen, en niet van gelede telwoorden. In het hedendaags Nederlands worden de telwoorden echter niet meer verbogen, vandaar dat de “resten” van de Middelnederlandse verbogen vormen synchroon gezien interpretatiemoeilijkheden veroorzaken, die dus vanuit een diachrone invalshoek verduidelijkt kunnen worden.

3.3.2 De pseudo-deelwoorden