• No results found

Het lot van het onbeklemtoonde prefix ge- in de Germaanse talen: uiteenlopende ontwikkeling

2 EEN GLOBAAL OVERZICHT VAN DE ONTWIKKELING VAN HET PREFIX GE- IN DE

2.3 Het lot van het onbeklemtoonde prefix ge- in de Germaanse talen: uiteenlopende ontwikkeling

in de verschillende takken

Het ligt voor de hand dat de door het nieuwe, sterk centraliserende accent gekatalyseerde reductie ook het onbeklemtoonde voorvoegsel ge- (*ga-) niet onaangetast heeft gelaten. Het Germaans splitste zich eerst in twee takken: de Oost-Germaanse en de Noord-West-Oost-Germaanse tak.

2.3.1 De Oost-Germaanse tak

Het Gotisch, waarvoor de belangrijkste bron een fragmentarisch bewaard gebleven bijbelvertaling van bisschop Wulfila (uit de 4de eeuw) is, is de oudst bewaarde Germaanse taal en de enige representant van de Oost-Germaanse tak. Van andere Oost-Germaanse volkeren (de Vandalen, Rugiërs, Gepiden en Bourgondiërs) is geen schriftelijk materiaal bewaard gebleven (vgl. Haugen 1976, 1982, Hutterer 1986, 1993, Schönfeld 1970, Van der Wal 1992, Van Bree 1996a).

Het Gotisch heeft heel veel oude kenmerken bewaard en is daarom in menig opzicht representatief voor het Gemeengermaans. Ook wat de accentverhoudingen betreft, weerspiegelt deze taal nog de Gemeengermaanse toestand (d.i. de klemtoon ligt altijd op de eerste syllabe) met als uitzondering echter dat het accent bij een met een prefix, of beter gezegd: een bijwoord25, samengesteld werkwoord op de stam valt, dus niet op het eerste deel, vgl. andwàúrdjan ‘antwoorden’26(Van Bree 1977:117 en 1987:77). Naamwoorden met prefix (of een

25

Hier moeten we denken aan vormen als at-, ga-, uf-, us- enz., die in de latere ontwikkeling van de Germaanse talen weliswaar prefixen werden, maar die in het Gotisch nog aan het werkwoord gehechte zwak geaccentueerde bijwoorden waren, die gemakkelijk van het werkwoord gescheiden konden worden, vgl.: ga-saíhvan ‘zien’ vs. ga-u-hva-sēhvi (letterlijk: GA-afhankelijke vraagpartikel-iets-zagOPTATIEF) ‘of hij iets zag’ (Bennett 1970:468, Van Dijk 1998:37 en WNT, lemma ge-)

26

Dit verschijnsel heeft overigens zijn sporen ook in het moderne Nederlands achtergelaten, vgl. de gevallen als vòorzorg tegenover verzòrgen (Van Bree 1987:77 en Van Bree 1977:117)

dergelijk voorgeplaatst bijwoord) krijgen het accent echter wel gewoon op de eerste syllabe, vgl. bijv. àndawaúrdi ‘antwoord’ en àndanems ‘aangenaam’ (Van Bree 1987:19). De accentuatie van de voorgeplaatste bijwoorden hangt dus in het Gotisch af van het woordsoort van het basiswoord: bij werkwoorden zijn ze onbeklemtoond, terwijl ze in combinatie met naamwoorden wel klemtoondragend zijn (vgl. Bennett: 1970:465). Gezien het feit dat ga- oorspronkelijk ook een dergelijk bijwoord was, dat later een prefix is geworden, dacht men – in navolging van Kluge 1883:30 – lang (vgl. bijv. Schönfeld 1970:245)27, dat de in het Gotisch aanwezige dichotomie

werkwoord vs. naamwoord bij de accentuatie van de voorgeplaatste bijwoorden ook

voor ga- van toepassing was. Men probeerde deze dichotomie in geval van ga- met vage etymologische relaties, uitgaande van niet bestaande woorden en woordvormen aan te tonen (vgl. Bennett 1968:54). Het is echter gebleken dat dit noch door fonologisch onderzoek, noch door contrastief onderzoek te ondersteunen valt. Op grond van deze onderzoekingen wordt nu aangenomen, dat *ga(n)- waarschijnlijk al in het Oergermaans altijd zwak geaccentueerd was (vgl. Van Coetsem – Kufner 1972:109, Bennett 1968:59) en zo ook in het Gotisch – onafhankelijk van het woordsoort van het basiswoord (vgl. Bennett 1968:60, Van Bree 1987:19, 1977:33). Niet alleen bij werkwoorden met ga- lag het accent dus in het Gotisch op de stam, maar ook bij naamwoorden met ga- (bijv. galéiks ‘gelijk’, gajúk ‘paar’).

2.3.2 De Noord-West Germaanse tak

Bekijken we nu de ontwikkeling van de andere tak van het Germaans, dan zien we dat *ga- tot de onbeklemtoonde prefixen behoort, die rond 700 door hun wegval uit het Noord-Germaans een soort kloof in de zgn. Noord-West-Germaanse eenheid – hebben veroorzaakt (vgl. Haugen 1976, 1982). Omdat de overgebleven schriftelijke documenten van deze tak van veel later (rond 900-1000) dateren dan die van de Oost-Germaanse tak, namelijk het Gotisch, is het niet mogelijk om het tijdstip precies vast te stellen.

2.3.2.1 De Noord-Germaanse tak: de Centraal-Scandinavische talen

en het IJslands

Het zijn de Scandinavische talen, waarin de door het sterk centraliserende accent gekatalyseerde reductie het eerst en het sterkst heeft gewerkt. Het verdwijnen van het voorvoegsel *ga- heeft zich in de zgn. Centraal-Scandinavische talen (Deens, Noors, Zweeds) volledig voltrokken (vgl. bijv. De. nok, ringe (het prefix is geprocopeerd) vs. Ndl. genoeg, gering; Du. genug, gering enz.). Er zijn tegenwoordig weliswaar woorden, die met het voorvoegsel ge- beginnen (zie bijv.

27

Voor een uitgebreide lijst met de grammatica’s en taalkundige werken waarin deze gedachte gevolgd wordt, verwijs ik naar Bennett 1968:53 en 1970:470.

De. gemak, gebyr enz.), maar het zijn allemaal latere ontleningen aan het Duits (vgl.

gemach (gemächlich) ‘comfortabel, gemakkelijk’, Gebühr ‘bijdrage; kosten, leges’).

In de Middeleeuwen stonden deze talen onder zeer sterke Nederduitse invloed (vgl. de macht van de Hanze in de handel), die natuurlijk zijn sporen in de verdere ontwikkeling van deze talen heeft achtergelaten. Ook de onbeklemtoonde voorvoegsels be-, er-, ge-, for- zijn in die tijd aan het Middelnederduits (her)ontleend, waardoor de oorspronkelijke toestand (d.w.z. de waarschijnlijke aanwezigheid van de onbeklemtoonde prefixen in het Oernoordgermaans) enigszins is hersteld (vgl. Haugen 1976). Maar gezegd moet worden dat het (her)ontleende

ge- in de Centraal-Scandinavische talen tot enkele ontleningen beperkt bleef en

tegenwoordig geen enkele rol speelt bij de woordvormingsprocessen.

Het IJslands sluit zich op dit punt bij de Centraal-Scandinavische talen aan. Het onbeklemtoonde prefix *ga- is ook in deze taal verdwenen. Maar er zijn toch sporen en resten van dit voorvoegsel te vinden (vgl. Haugen 1976, 1982, Noreen 1970, Van Coetsem – Kufner 1972:223): *ga- is als deel van een medeklinkerverbinding (*ga- >g- vóór nasalen en l, r) in bepaalde woorden bewaard gebleven, bijv. glíkur ‘gelijk’, gnógur (al is het archaïsch, zonder g is het algemener) ‘genoeg’, granni (vgl. Got. garazna) ‘buurman’ enz.28.

Voordat we verdergaan, moet de aandacht nog op een schijntegenstelling gevestigd worden: dat het voorvoegsel ga- niet bewaard is gebleven lijkt in strijd te zijn met het feit dat het IJslands in veel opzichten heel archaïsch en behoudend is, vgl. bijv. het bewaren van het oorspronkelijke morfologische systeem (Haugen 1976, 1982, Hutterer 1986, 1993). Het archaïsche en behoudende karakter kan echter verklaard worden uit het feit dat het IJslands zich na de 8-9de eeuw uit Oud-West-Noorse dialecten geïsoleerd op een eiland (IJsland) heeft ontwikkeld. Daar heeft zich een secundaire ontwikkeling in de accentuatie afgespeeld: het sterk centraliserende accent is zwak of (ten minste) minder sterk is geworden. Deze verandering heeft het bewaren (oftewel het niet of minder snelle reduceren) van de onbeklemtoonde elementen in de hand gewerkt (vgl. Van Coetsem 1996:73, 78). Maar deze secundaire ontwikkeling heeft eeuwen later plaatsgevonden dan het verdwijnen van de onbeklemtoonde prefixen (waaronder ook het prefix *ga-) uit de Noord-Germaanse tak. De nieuwe ontwikkeling heeft dus op het al dan niet verdwijnen van de onbeklemtoonde prefixen geen invloed kunnen uitoefenen.

Vermeld dient nog te worden dat ook het IJslands – net als de andere Scandinavische talen – aan de grote invloed van het Nederduits (en de minder grote invloed van het Hoogduits) in de 15-16de eeuw niet kon ontsnappen: er werden Duitse woorden met onbeklemtoonde prefixen ontleend, maar blijvende invloed konden ze niet uitoefenen; later werden de betreffende woorden ‘teruggepuriseerd’ (vgl. Haugen 1976).

28

Voor een gedetailleerde beschrijving van de Noord-Germaanse resten van het prefix *ga- zie Wadstein 1895.

2.3.2.2 De West-Germaanse tak: de Noordzee-Germaanse talen en de

Continentaal-Germaanse talen

Binnen de West-Germaanse dialecten ontwikkelt de variant gi- zich (via de tussenvorm ge- [gε-]) snel uit *ga- (vgl. palatalisatie van de korte a van *ga- tot e en vervolgens tot i). In de 9de eeuw heerst de gi-variant die later verzwakt is tot ge-[gə-], al overal in de West-Germaanse dialecten (vgl. bijv. gi-winnan ‘gewennen’,

gi-wennen ‘gewinnen’ enz., Braune – Reiffenstein 2004:73-74).

a) De Noordzee-Germaanse (Ingweoonse) tak

Wat betreft de verdere ontwikkeling van het prefix gi-(>ge-) zien we een splitsing binnen de tegenwoordige West-Germaanse talen. Het is de Noordzee-Germaanse (Ingweoonse) tak van het West-Germaans, waarin de reductie zich in een sneller tempo heeft voorgedaan (de Noordzee-Germaanse talen worden in het kustgebied gesproken, waar we – zoals in 2.2 gezien – met een sterker centraliserend accent, d.w.z. met een sterkere katalysator voor reductie te maken hebben dan in het binnenland). In het Fries is het voorvoegsel ge- na de Oud-Friese periode weggevallen en in het Engels tijdens de Middel-Engelse periode. Het is echter – in tegenstelling tot de Noord-Germaanse tak – wel gedocumenteerd dat dit prefix in het Oud- en Middel-Engels resp. in het Oud-Fries over velerlei functies beschikte (vgl. bijv. Stanley 1982, Dollinger 2001 resp. Günther 1880, Gooses 1952, Bremmer 2009:37-38, 86).

In het Nieuw-Engels speelt ge- helemaal geen rol meer. Sporen ervan zijn echter nog wel in bepaalde Nieuw-Engelse woorden te zien, vgl. bijv. de a- in aware < Oeng. gewaer ‘zich bewust’ (vgl. Nnl. gewaar in gewaarworden!), de e in enough < Oeng. genoh ‘genoeg’, de i in handiwork en handicraft < Oeng. handgeweorc ‘handwerk’ en handgecraft ‘ambacht’ of de y in het voltooid deelwoord van het (archaïsche) werkwoord clepe ‘noemen’: yclept/ycleped naast clept/cleped (Stanley 1982:26, Pyles – Algeo 1993:268, Dollinger 2001:5).

Het Nieuw-Fries is echter een apart geval. In de Nieuw-Friese woordenschat vinden we een niet gering aantal woorden met ge- zoals bijv.

gedaante, gewach, getuge, geduld, gedachte, geriif, gesprek, gemien, genêze enz.

(Van der Veen band 7, 1990:81-82), maar die zijn grotendeels aan het Nederlands (terug)ontleend, vgl. gedaante, gewag, getuigen, geduld, gedachte, gerief, gesprek,

gemeen (gemeenschappelijk), genezen. In de loop van de geschiedenis kwamen de

beide talen steeds weer met elkaar in contact. Dit taalcontact werd bepaald door de machtsverhoudingen in de Lage Landen en is van grote invloed geweest op de huidige taalsituatie in Friesland. Gedurende de hele Middeleeuwen was Friesland eentalig en autonoom, het Oud-Fries29was niet alleen spreektaal maar officiële taal van bestuur en rechterlijke macht. Oud-Friese rechtsteksten zijn overgeleverd vanaf de 13de eeuw. In de loop van de 16de eeuw verloor Friesland echter zijn

29

Tot rond 1550 spreken we van Oud-Fries, omdat het nog kenmerken vertoont, die voor de oudste fase van andere West-Germaanse dialecten karakteristiek zijn.

onafhankelijkheid. In 1579 werd het deel van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Het Nederlands werd de taal van het openbare leven, d.i. het werd gebruikt als schrijf-, bestuurs-, school- en kerktaal. Tot in de 19de eeuw ontwikkelde het Fries zich voornamelijk als gesproken taal verder. Eerst met de romantiek ontstond weer zoiets als een Fries taalbewustzijn en er verschenen langzaam weer geschreven teksten in het Fries. In de tussenperiode heeft deze taal echter sterke invloed ondergaan van Nederlands – vooral op het lexicaal niveau30. Deze invloed zien we dus ook bij de ge-woorden in de Nieuw-Friese woordenschat. De invloed van het Nederlands is bij dit prefix zelfs zo sterk geweest, dat het productieve woordvormingspatroon ge-+werkwoordstam in de betekenis ‘voortdurend iets doen (met al dan niet een negatieve connotatie)’ ook in het Fries productief is geworden, vgl. geäai ‘geaai’, gedokter ‘gedokter’, gedonder ‘gedonder’, gefimel ‘gefemel’ enz. (vgl. Van der Veen band 7, 1990:82). Dit is dus een secundaire ontwikkeling in deze taal, die gekatalyseerd werd door het productieve Nederlandse equivalent. Gezien het feit dat de ontwikkeling van dit woordvormingspatroon – zoals we in Deel III zullen zien – zelfs in het Nederlands (om niet te spreken van het Fries) tamelijk onder-onderzocht is, kan ik hier alleen maar signaleren, dat dit een apart geval in het Fries is, maar er is geen mogelijkheid om daar dieper op in te gaan. Het zou het onderwerp kunnen zijn van een apart onderzoek.

b) De Continentaal-Germaanse tak

De reductie van gi- heeft ook de Continentaal-Germaanse tak van de West-Germaanse talen, bestaande uit het Duits (en de dochtertaal Jiddisch) en het Nederlands (en de dochtertaal Afrikaans), aangetast (vgl. ge- > g- voor nasalen en l in Duitse woorden als Glück en Gnade). Maar hier heeft dit prefix zich in bepaalde functies toch kunnen handhaven. Het heeft een ingewikkeld grammaticalisatieproces31 meegemaakt. Als resultaat van dit proces is de tegenwoordig meest karakteristieke productieve functie ervan, namelijk het vormen van het voltooid deelwoord, ontstaan (zie Nnl. maken > gemaakt; Du. machen >

gemacht). Hiernaast moeten we voor deze talen met een aantal andere – namelijk

naamwoordelijke – functies rekening houden, zoals bijv. het vormen van de zgn. pseudo-deelwoorden: ge- + substantief + -d/t (Nnl. gespoord en Du. gespornt). In dit verband moet nog op het feit gewezen worden dat binnen de Continentaal-Germaanse tak een duidelijk verschil in het tempo van reductie te observeren valt tussen de Nederlandse en Duitse dialecten in het kustgebied en de Nederlandse en Duitse dialecten in het binnenland. In de dialecten in het kustgebied, die duidelijke

30

Zie http://www.ned.univie.ac.at/publicaties/ taalgeschiedenis/nl/fries.htm 31

Grammaticalization is […] [a gradual historical] change whereby in certain linguistic contexts speakers use parts of a construction with a grammatical function. […]

The output of grammaticalization is [thus] a “grammatical,” i.e., functional form. […]

Over time the resulting grammatical item may become more grammatical by acquiring more grammatical functions and expanding its host-classes. (Brinton-Traugott 2002:99 en vgl. ook 2005:86)

(vgl. Brinton-Traugott 2002:100: G1: grammatical constructions or periphrases – G2: function words and clitics – G3: inflections)

In advanced cases it may become semantically contentless, i.e., “bleached,” and even non-referential (e.g., do in Did she leave?), or phonologically contentless but meaningful (e.g., zero inflection); (Brinton-Traugott 2002:99)

Ingweoonse trekken vertonen, is het accent sterker centraliserend, en de reductie doet zich in deze dialecten dientengevolge in veel sneller tempo voor dan in de dialecten van het binnenland. Ter illustratie zie de volgende voorbeelden uit een Nederlands kustdialect, het West-Vlaams: yheten (1286), ygeven (1287), jdaen (1294), ymene (1281), ybod (1284), ystade (1287) enz. (Van Haverbeke 1955:73-75, Van Royen 1990:34).