• No results found

Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47 · dbnl"

Copied!
147
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47

bron

Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47. Bas Lubberhuizen, Amsterdam 2001

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_ove006200101_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

i.s.m.

(2)

[Nummer 46]

Nelleke Noordervliet

Multatuli en het mesmerisme

De heren Bouvard en Pécuchet, ontsproten aan het brein van Gustave Flaubert, zijn in veel opzichten het prototype van de negentiende-eeuwse burgerman. Zelfvoldaan maar nieuwsgierig, wereldwijs en toch naief, praktisch en onhandig tegelijk, maar bovenal in hun grenzenloze verzameldrift niet in staat zin van onzin te scheiden.

Alles wat zich presenteert onder het hoofdje ‘wetenschap’ wordt door hun mentale spijsvertering opgeslokt, vermalen en in onherkenbare vorm afgescheiden. Het zijn aandoenlijke mannen van een zekere leeftijd, die niet meer voor hun carrière kennis nastreven, maar de wetenschap zijn toegedaan om des wetenschaps wille. Karikaturen?

Ja, maar meer dan dat. Een karikatuur vergroot meestal één - slechte - eigenschap.

Bij Bouvard en Pécuchet worden ook hun goede eigenschappen opgeblazen. Onder die verwarrende en lachwekkende pastiche zit een wezenlijke zorg om de menselijke domheid. ‘Bouvard en Pécuchet, dat ben ik helemaal zelf. Hun stupiditeit is de mijne en ik ga er op dezelfde manier aan ten gronde’, schreef Flaubert, die ook al madame Bovary was geweest. Een groot schrijver is nu eenmaal een acteur en een kameleon.

Vanaf 1880 verscheen het onvoltooide werk als feuilleton in La Nouvelle Revue.

Ik heb het niet opgezocht, maar als de redactie is doorgegaan tot en met hoofdstuk 8, dan hebben de lezers kunnen genieten van de zogenaamde magnetische episode in het leven van de heren en hun streekgenoten met als onomstreden hoogtepunt de genezing van een opgezwollen koe, die juist als de mediamiek getalenteerde Bouvard met zijn bezwerende handbewegingen langs haar flanken strijkt zich met een geweldige ontploffing van haar winderigheid bevrijdt. Multatuli heeft voor zover ik kan nagaan Flauberts werk niet gelezen en dus waarschijnlijk ook dit feuilleton gemist. Bovendien is moeilijk te voorspellen hoe hij erop zou hebben gereageerd.

Je wilt niets liever dan dat je vrienden elkaar ook aardig vinden maar wordt daarin niet zelden teleurgesteld. Die twee zenuwpezen en hypochonders zouden elkaar waarschijnlijk hebben verafschuwd; Multatuli zou het heen en weer hebben gekregen van Flaubert vanwege zijn eindeloos gepietepeuter aan zinnen en alinea's en zijn eeuwige klaagzang. Flaubert zou Multatuli een opgewonden standje hebben gevonden, een oppervlakkige veelweter, een blaaskaak. Toch zou Multatuli in de gecondenseerde opsomming van al wat het animaal magnetisme, het mesmerisme, het somnambulisme aan onzin had voortgebracht zeker met een snierende glimlach de modieuze waanzin hebben herkend waarmee hij zich zelf als nieuwsgierig onderzoeker en kriticus van de menselijke domheid bezighield.

Pécuchet haalt uit zijn boekenkast de ‘Gids voor de magnetiseur’ van

(3)

4

Montacabère tevoorschijn en wijdt Bouvard in de theorie in. ‘Alle bezielde lichamen ondergaan en dragen de invloed van de sterren over, een eigenschap die vergelijkbaar is met de werking van een magneet. Door deze kracht te richten kan men zieken genezen, dat is het principe. Die wetenschap heeft zich sinds Mesmer verder ontwikkeld, maar het is nog steeds van belang het fluidum over te brengen en bestrijkingen uit te voeren die de ander om te beginnen in slaap moeten brengen.

‘Nou, breng me maar in slaap!’ zei Bouvard. ‘Onmogelijk’ antwoordde Pécuchet.

‘Om de magnetische kracht te ondergaan en over te brengen is geloof onontbeerlijk.’

Multatuli had - dit lezende - naar zijn eigen boekenkast kunnen gaan en er het fraaie werkje van de heer Regazzoni uit kunnen vissen met de titel ‘Petit manuel de magnetisme, pour servir de guide aux personnes qui ont suivi le cours élémentaire de Ant. Regazzoni de Bergame. Amsterdam, van Es frères. 1860.’ De handleidingen voor de beginnende magnetiseur waren net zo talrijk in de negentiende eeuw als Dr.

Spock-achtige boeken voor de beginnende ouder in de twintigste eeuw. Behalve uit de aanwezigheid van dit handboekje, waaruit de veronderstelling zou kunnen voortvloeien dat Multatuli daadwerkelijk een heuse cursus magnetiseren heeft gevolgd, blijkt zijn interesse voor de onverklaarbare verschijnselen van de menselijke suggestibiliteit uit verschillende anecdotes en opmerkingen. Die zal ik u eerst in herinnering brengen en vervolgens zal ik de plaats van het mesmerisme en de belangstelling voor het occulte in het achttiende en negentiende eeuwse denken schetsen en daarmee de betekenis ervan voor Multatuli's positie. Het is maar één draad in het weefsel. Niettemin is het een draad die tot op de dag van vandaag meeloopt in het patroon van pseudo-wetenschappen die de menselijke domheid zo genadeloos blootleggen. Van het gemagnetiseerde water van Deleuze naar de ingestraalde flesjes van Jomanda loopt een ongebroken lijn. Maar evenzeer is er een directe verbinding van Puységurs somnambulen naar het gebruik van hypnose in de psycho-analytische praktijk. Mesmers vinding ligt net zozeer ten grondslag aan het variété van Rasta Rostelli en Uri Geller als aan diverse hypnotherapeutische religies binnen de officiële medische zielzorg.

In een brief van maart 1853 van Dekker aan zijn broer Jan, wordt deze laatste uitvoerig ingelicht over een sessie met een zekere Paul J.C. Gabriel, een magnetiseur, die een demonstratie gaf van zijn kunnen, niet alleen door twee jongemannen onder hypnose allerlei vreemde opdrachten te verstrekken - dat zou nog doorgestoken kaart hebben kunnen zijn - maar door Tine in trance te brengen en tal van suggesties te doen, waar ze zich met tegenzin en na een klaarblijkelijke innerlijke worsteling aan overgaf.

Dekker begon met een gezonde dosis achterdocht aan het experiment. Zelf bleek hij niet erg vatbaar te zijn. ‘Na de preparaties toen hij zeide: gij kunt uwe ogen niet langer openhouden bleef ik hem heel bedaard aankijken, en na eenige vruchteloze pogingen, werd ik afgedankt, het-

Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47

(4)

welk mij in zekeren zin aangenaam was, omdat ik daardoor beter op Everdine kon letten.’

Met Tine ging het uitstekend. Ze bleek zeer vatbaar te zijn. Hield Gabriel haar een witte doek voor en vroeg hij haar of ze die mooie blauwe doek zag, dan zei Tine eerst dat de doek wit was maar gaf ze gaandeweg toe dat de doek bij nader inzien toch wel blauwachtig was, nu ja, erg blauw. Vroeg hij haar op die doek nog meer te zien dat er niet was, werd ze angstig en onderbrak hij de trance voor even. ‘Al klaar’, zei hij dan.

Om verschillende redenen is de beschrijving van de sessie interessant. Dekker ziet het effect dat de magnetiseur op Tine heeft. Hij moet erkennen dat er iets

onverklaarbaars plaatsvindt. Dat stimuleert zijn nieuwsgierigheid. Tine's optreden is een mooie illustratie van haar meegaande karakter in het bijzonder en van de positie van de negentiende-eeuwse vrouw in het algemeen. Vrouwen werden vanwege hun hysterische aanleg beschouwd als uitstekende instrumenten en dito patienten voor de magnetiseur. Soldaten en koffiehuisknechts overigens ook, vanwege het feit dat zij als geen ander gewend waren bevelen op te volgen. In de met erotische spanningen geladen behandelingen wordt de dubbele moraal zichtbaar en vooral voelbaar die ten opzichte van vrouwen werd gehanteerd, evenals hun ondergeschikte en benarde situatie.

Dekker schrijft dat Gabriel Tine een paar maal ‘lekker’ maakt en dat zij half bezwijmend uitroept ‘O, wat ben ik nu aangenaam’. Die aangename sensaties worden door meer patienten gerapporteerd. Zij schrijven geëxalteerde gedichten en innnige bedankbrieven aan hun therapeut. Dit bijvoorbeeld: ... ‘Ik behoor mijzelve niet toe, u niet, niemand, ik ben niet van, niet in deze wereld, maar mijn geheele aanwezen is nabij mijnen Schepper, waarvan mijne ziel alle betooverende indrukken gevoelt.’

Mystieke vervoering en orgastische ontlading zijn altijd met elkaar verbonden geweest en vinden steeds weer een nieuw modevoertuig.

De sessie met Gabriel is een typisch voorbeeld van de kermis-achtige stroming in het magnetisme, waarbij aan de oorspronkelijke bedoeling - genezing - geen recht meer werd gedaan. Juist in het begin van de jaren 50 van de negentiende eeuw was er een opvallende opleving in het magnetisme als modeverschijnsel, dat via de omweg van de Verenigde Staten verhevigd in Europa terugkeerde. Spiritisme en andere gelijksoortige bewegingen gaven ook gelegenheid voor aantrekkelijke experimenten in de benarde en duistere salons van de negentiende eeuwse burgerij.

Tine's reacties stemmen geheel overeen met wat de wetenschap later constateerde als kenmerkend voor een hypnotische suggestie, terwijl ze juist afweken van wat destijds in de handboeken werd beweerd. Zo zou een patient geen herinnering hebben aan wat hij tijdens de trance zegt, maar in werkelijkheid weet hij dat drommels goed.

‘Want’, schrijft Dekker, ‘(en dit verdient opmerking)’ voegt hij tussen haakjes toe,

‘zij herinnerde zich zeer goed al wat zij gezien of gezegd had’.

(5)

6

De handleidingen schreven voor dat de somnambule zich niets meer herinnerde.

Daaruit concludeerde men tot het bestaan van een andere geestestoestand, waarin zich heden, verleden en toekomst kunnen openbaren los van het geheugen en de kennis van de proefpersoon, een kelderruimte, een welhaast collectief onderbewustzijn waar men desalniettemin helder kon zien. ‘Schouwen’ in de oude mystieke

terminologie.

Er bestond in de eeuw van de Rede een bijzondere behoefte om een tegenwicht te vinden voor de rationele kaalslag van het geestesleven zonder er toch weer God in te mengen. Tegenstand kwam dan ook - behalve van de echte wetenschap, waarover later - van de traditionele religies, die de duivel als inspiratiebron van het mesmerisme zien. Mesmer wordt in een adem genoemd met Cagliostro, bedriegers die ‘zowel in hunnen zedekunde als in hun gedrag eene gemeene zaak maakten met de beruchtste Illuminati van hun tijd, [...]met betrekking tot hun ongeloof, hunne ongodsdienstigheid en humanistische haat tegen Jezus Christus, zijnen dienst en zijne dienaren.’ De veronderstelling dat Christus zijn wonderen door middel van magnetisme verrichtte was natuurlijk godslasterlijk, hoewel er veel voor te zeggen valt.

Het verschijnsel blijft Douwes Dekker bezighouden. Hij doet niet onder voor Bouvard en Pécuchet in zijn omnivore belangstelling voor alle bochten en krochten van de wetenschap. Het Pak van Sjaalman zou niet hebben misstaan in de handen van Flauberts bevattelijke heertjes. In 1860 stuurt Dekker de heren Schuurman, broer van de Schuurman waar Dekker waarschijnlijk op doelt in het volgende citaat, en van Heekeren naar Tine in Brussel, om een kopje thee te drinken. ‘Je weet dat ik zoo dikwijls betreurd heb niet door Schuurman achter de ware zaak van magnetisme, clairvoyance etc. te hebben kunnen komen. Ik had mij vast voorgenomen geen gelegenheid te verzuimen om meer daarvan te weten. Die Van Heekeren (dien ge nu reeds bij u hebt gezien) kent het en ik wil het van hem leeren. Ik heb al een sujet in slaap gemaakt, en al meer proeven gedaan die perfect gelukt zijn. Ja, ik weet zeker dat ik u al zou kunnen helpen aan uw pijn in den rug. 't Is een zonderlinge zaak. Ik ben zelf gefrappeerd geweest van het effect. Mijn bedoeling is echter die zaak te doorgronden en toe te passen. Ik weet nog niet of ik daarin slagen zal, maar het had mij altijd berouwd dat ik vroeger daarop niet meer acht heb gegeven.’

Een mededeling van Mimi over Dekkers experimenten in het biologeren staan in de Volledige Werken een jaar te laat bij een brief die er helemaal niet over gaat. Je komt steeds weer een onvolkomenheid tegen in de 25 prachtbanden, maar dit terzijde.

In dat berichtje vertelt ze over de heren Schuurman en van Heekeren en hoe Dekker na een aanvankelijk enthousiasme stopte met de experimenten vanwege gebrek aan

‘loisir’. Ook zegt ze dat hij weleens iemand in slaap had gekregen, maar dat hij zulks niet gaarne deed, omdat hij onzeker was. De dienstbode van onderwijzer Laan bijvoorbeeld, bij wie hij op bezoek was, klaagde over hevige kiespijn. Hij bracht haar in slaap maar kon haar niet zo makkelijk

Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47

(6)

weer wakker krijgen en bovendien was na een aanvankelijke verbetering de kiespijn weer in alle hevigheid teruggekomen.

Het is mogelijk dat Dekker rond die tijd (1860) de kleine handleiding van Regazzoni heeft aangeschaft. In zijn soort is het een tamelijk nuchtere en concrete gids. In de inleiding gaat de ervaren magnetiseur in op de geschiedenis van het mesmerisme, ‘une grande science à son berceau’. Al het nieuwe lokt tegenstand uit, zegt hij. Eindigde de uitvinder van stoomkracht niet in het gekkenhuis, kennen wij niet allen het lot van Galilei en werd het onderwijs in de chemie niet verboden door het Parlement van Parijs. Geen wonder dat het animaal magnetisme een gelijk lot trof. Het is de bekende drogreden van onbegrepen nieuwlichters. Ze klampen zich eerder vast aan de enkele succesvolle voorganger dan aan het legioen halve garen.

Maar wat de achtergrond van de verschijnselen ook mag zijn: ze bestaan, en het mesmerisme is een wetenschap, zegt Regazzoni. Hij komt tot de volgende voorzichtige definitie: ‘le Magnetisme est l'action que la volonté exerce par l'entremise des organes, à l'aide d'un fluide invisible sur tout les êtres de la nature, fluide qui met en correlation les corps les plus éloignés.’ De wil is dan al belangrijker dan het fluidum. In de ontwikkeling van de visie op het werkzame bestanddeel van de kuur is dat een ommekeer.

Aan de losse toon te oordelen serveert de inleiding bekende kost. Daarop volgt een praktische handleiding met overzichtelijke indeling in hoofdstukjes en kopjes en subkopjes en a. b. en c. De benodigde ingrediënten voor een succesvolle

behandeling zijn de volgende. De magnetiseur moet in goede gezondheid verkeren, een warmbloedig temperament hebben, en weldoorvoed zijn. Hij moet een sterke wil hebben, een onwankelbaar geloof in de wetenschap die hij beoefent, en een zekere mate van intellectuele ontwikkeling. De patient daarentegen moet tussen de 10 en de 40 jaar zijn, een delicate lichameliijke gesteldheid hebben benevens een nerveus temperament en een passieve wil, hij moet zedelijk impressionabel zijn, en enige intellectuele ontwikkeling is welkom. Verder moet de omgeving rustig zijn, er moet een volmaakte stilte heersen, weinig of geen toeschouwers mogen worden toegelaten, gaarne een droge atmosfeer met voldoende frisse lucht maar zonder tocht. Geen enkele weerstand van een tegengestelde wil, negatief geloof, of neutraliserende morele invloed. Wie dan nog niet kan magnetiseren is een sukkel, lijkt me. Vervolgens beschrijft hij minutieus wat de magnetiseur moet doen met zijn handen en wat er dan met de patient gebeurt of kan gebeuren. Van een katalepsie van de armen tot totale extase en helderziendheid. Hij wijst op de gevaren van het magnetiseren door amateurs, en waarschuwt ervoor dat niet iedereen te magnetiseren is. Bovendien moet de magnetiseur zijn talent aanwenden tot heil van de mensheid. Bonafide aanhangers van Mesmer benadrukken inderdaad allen de hippocratische

verplichtingen. Regazzoni heeft zeker kennis genomen van Deleuzes ‘Histoire critique du magnetisme animal’ een tweedelig handboek uit 1813; Deleuze was een leerling van Puységur, die weer een leerling was van Mesmer. Het is een sympathiek boek en

(7)

8

belangrijk in de ontwikkeling van het mesmerisme. Deleuze doet een oprechte poging tot een zo wetenschappelijk mogelijke verantwoording, maar benadrukt ook de humanitaire kant van de therapie. Alle andleidingen en introducties - en dat zijn er nogal wat - behelzen dezelfde elementen.

Op 11 april 1873 noteert Mimi in haar dagboek het volgende: ‘Gister middag had hij nog goed wat geslapen en was dus gister avond helder. Hij liet mij dat stuk van Lubach over Mesmer lezen, in 't album. [De naam van Lubach is ook al gevallen in Dekkers eerder genoemde brief uit 1853 aan zijn broer Jan (NN)]. Dat is een goed stuk zeide hij, maar als alles niet compleet. Wat hij zegt van biologie ben ik met hem eens over clairvoyance. Waarom brengt dat de somnambule en haar bewerkers geen praktisch nut aan. Hoe zou hij verklaren dat opzwellen van de borsten en dikworden van de buik dat Schuurman een meisje liet doen. Men doet dat niet met z'n wil.

Bovendien is er een enorm verschil tusschen de magnetische slaap en gevoelloosheid en “wat slaperig te worden” van staren op een punt.’

Dekker is er kennelijk nog steeds niet helemaal uit. Het ‘stuk van Lubach’ is waarschijnlijk het artikel dat onder de titel ‘Mesmerisme’ in het Album der Natuur, jaargang 1852, verscheen. Lubach is in tegenstelling tot wat er achter zijn naam staat in de Volledige Werken geen hypnotiseur of magnetiseur. Integendeel. Lubach was een man van de wetenschap. Onder zijn vele activiteiten was het redacteurschap van het Album der Natuur er een. Zijn stuk over het mesmerisme, waarnaar twintig jaar later in hetzelfde tijdschrift in het aprilnummer van 1873 nog eens wordt verwezen door collega Harting en misschien is het juist dát stuk dat Dekker aan Mimi laat lezen in 1873, is een grote tirade tegen het mesmerisme, de electro-biologie en het magnetisme. Er zijn geen bewijzen voor een bijzondere geestestoestand. Wat er gebeurt tijdens een magnetische sessie is geheel en al te verklaren uit de

suggestibiliteit van de mens. Een verschijnsel dat ons ook zonder alle

geheimzinnigdoenerij uit het dagelijks leven bekend is. Niets bijzonders dus.

Ook al is ‘geloof’ een eerste vereiste voor het welslagen van een magnetische behandeling en is ‘geloof’ nu juist een element dat met grote argwaan door Dekker wordt bejegend, wat zijn ogen zien is toch een bewijs voor de waarheid van tenminste sommige onderdelen van de magnetische claims. Lubach verklaart niet genoeg, zegt hij. Het opzwellen van de borsten en het dikworden van de buik, door Schuurman bewerkstelligd, acht Dekker toch een bijzonder kunststukje. De vraag is of hij het zelf heeft gezien en wat hij dan heeft gezien. We moeten tot de twintigste eeuw wachten op ondubbelzinnige wetenschappelijk verantwoorde proeven die de onhoudbaarheid van de heilzaamheid van en een bijzondere bewustzijnstoestand onder hypnose aantonen.

In ‘Ideeën’ noemt Multatuli een enkele maal de naam Mesmer in negatieve zin en vinden we een korte passage waarin de magnetiseur en de bioloog als type figureren.

‘Misschien heb ik deze opmerkingen ten onrechte plaats gegeven in de rubriek:

opdringen van vooroordeel. Een en ander maakte slechts de voorbereiding uit, om alle volgende vooroordelen met graagte of althans zonder

Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47

(8)
(9)

10

weerzin te doen aannemen. Zo bestrykt en beduimelt u de magnetiseur. Zo laat u de bioloog tot het anaesthetiseren enige minuten op een bepaald punt staren. Ik voorzie den tyd, dat deze heren hun patienten in een wieg of op den schoot van 'n baker zullen leggen, en voorspel hun een schitterend succes.’

Het woord ‘biologie’ gebruikt hij in de betekenis van elektro-biologie, een duur woord voor het aloude magnetisme, dat bij ons voortleeft in het bijvoeglijk

naamwoord ‘gebiologeerd’, zoals in het Engels de naam van Mesmer voortleeft in het werkwoord to mesmerize. Opmerkelijk is dat Multatuli in zijn brieven en persoonlijke gesprekken een stuk minder heftig en negatief is dan in de Ideeën, alsof hij niet helemaal aanhangt wat hij predikt.

In Idee 891 (geschreven en/of becommentarieerd in 1871) gaat hij op de biologie in. In een reeks ideeën over onderwijs, geloof, schepping en natuur vinden we een divagatie over de ewige Widerkehr des Gleichen. Er is niets nieuws onder de zon zegt Multatuli Prediker na. Neem nu de biologie, zegt hij en trekt weer van leer. De keuze van dit voorbeeld is niet toevallig, maar een extra argument tegen de manier waarop de mens zich laat hersenspoelen tot het geloof. Zelf dacht hij dat de biologie - dat is ‘'n verdoving van het denkvermogen’ -, die rond 1850 ‘half Europa in verbazing bracht’, iets nieuws was, totdat hij zich realiseerde dat hij in Indië al eerder in aanraking was gekomen met diverse vormen van biologie die daar voor de aardigheid werden bedreven. En ook de uitspraken van pythia's en orakels in de oudheid kwamen voort uit een dronkenschap zonder drank, een gekunstelde

beneveling niet alleen van de priesters en priesteressen maar evenzeer van het publiek.

De mens laat zich van alles wijsmaken. ‘Om dit gekkenhuis voor 'n vergadering van verstandigen aan te zien, moet men Onderwys genoten hebben, dat is: men moet zelf gebiologeerd zijn.’

Het is niet vreemd dat Multatuli ook de zogenoemde biologie in zijn betoog tegen het geloof betrekt, gezien de ‘Petit manuel de magnetisme’, waarin zoals gebruikelijk als elementaire voorwaarde voor het welslagen van de behandeling door de

magnetiseur ‘een onwankelbaar geloof in de waarheid van de wetenschap die hij beoefent’ wordt geeist van alle deelnemende partijen. Zonder geloof geen resultaat.

Dekker fulmineert op dezelfde manier en met dezelfde motivatie tegen het geloof als waarmee de hedendaagse scepticus in zijn kruistocht tegen religie de alternatieve geneeswijzen en de laffe New Age vruchtencocktail van Oosterse en Westerse aftreksels aan de kaak stelt en in de pot nat gooit bij de traditionele godsdiensten.

Nu is het makkelijk een sceptisch geluid te laten horen als een beweging zich al zodanig heeft gediskwalificeerd en een zo hoog charlatan-gehalte heeft dat er geen twijfel mogelijk is over de onwetenschappelijkheid en de schadelijkheid ervan.

Moeilijker is het zin van onzin te scheiden als de stand van de wetenschap nog niet de instrumenten geeft om dat te doen of als een beweging met de doodsverachting van een evenwichtskunstenaar op de smalle balk tussen redelijkheid en waanzin balanceert. Niet altijd is van meet af aan het vlees in de kuip te herkennen.

Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47

(10)

Multatuli zegt dan ook over de verdoving van het denkvermogen: ‘Ik erken dat deze uitdrukking niet opheldert hoe deze verdoving plaats heeft, (...).’ Zijn anti-gevoelens betreffen voornamelijk het kritiekloze geloof dat nodig is om het effect te

bewerkstelligen, maar hij ontkent het effect niet en blijft nieuwsgierig naar de precieze gang van zaken. Hij keert zich tegen het geloof omdat juist het geloof de mens ervan weerhoudt naar de waarheid te zoeken. Geloof houdt dom.

Het magnetisme en het mesmerisme hebben vanaf het begin van hun ontstaan met de gebruikelijke tegenwind te maken gehad waaraan elk nieuw of semi-nieuw idee zich blootstelt. Voor een deel waren dat bezwaren uit de hoek van de behoudzuchtige instituties die bang waren voor hun hachje. Het vooruitstrevender deel van de wetenschap gaf aan het nieuwe het voordeel van de twijfel, hoewel menig onderzoeker van naam weinig moest hebben van de wonderdokter uit Wenen, voorloper van die andere wonderdokter uit Wenen. In de negentiende eeuw waren occulte bewegingen, zoals het mesmerisme en het spiritisme minder verdacht dan nu. Ze vielen in een vruchtbare bodem van romantiek en idealisme. Fervente anti-religieuze uitingen en scepsis ten opzichte van het bovennatuurlijke waren opzienbarender en controversiëler dan nu.

Ik keer terug naar de oorsprong van het mesmerisme, dat inderdaad oude wijn in een nieuwe zak was. De oude wijn was de suggestibiliteit van de mens. De nieuwe zak was de wetenschappelijk aandoende benadering die Mesmer koos om voor zijn vinding medische erkenning te krijgen.

Franz Anton Mesmer werd geboren in 1734. Hij studeerde medicijnen in Wenen en promoveerde op een weinig originele dissertatie over de invloed van de planeten op het leven op aarde. Dat gebeurde onder andere door middel van een fluidum dat de materie in beweging en tot leven bracht. Verstoringen in de stroom van dat fluidum veroorzaakten ziekte. Bij die dissertatie liet hij het voorlopig. Hij werd arts. Een aardige arts, die arme mensen gratis behandelde. Toen hij met een rijke weduwe trouwde kon hij zijn wetenschappelijke hobby beoefenen: bewijzen vinden voor het hypothetische fluidum. Hij veranderde van inzicht. Het fluidum was een eigenschap van de materie zelf, die reageerde op planetaire bewegingen. Obstructies konden door magneten worden gladgestreken maar ook door de kracht van een mens die door middel van zijn eigen gezonde overvloed aan fluidum de patient genas. Handen werkten net zo goed als magneten. Mesmers praktijk floreerde. Hij probeerde bij verschillende academies wetenschappelijke erkenning te krijgen voor zijn vinding.

In Beieren en later in Berlijn vond hij enige weerklank, maar Wenen lag dwars. Dat werd er niet beter op toen hij de vanaf haar derde jaar blinde pianiste Maria Theresa von Paradies in zijn huis opnam en behandelde. De getalenteerde maar hoogstnerveuze jongedame die binnen luttele maanden drieduizend elektrische shocks had toegediend gekregen van welmenende artsen en die er om het zacht uit te drukken niet op was vooruitgegaan, werd door Mesmer behandeld met rust, aandacht en wat magnetische

(11)

12

strijkerijen. Hij dacht aan dat laatste zijn succes toe te kunnen schrijven, terwijl wij op onze vingers kunnen natellen dat vooral de eerste punten het herstel bevorderden.

Ze kon waarachtig weer zo'n beetje zien. Maar pianospelen ging minder goed, juist omdat ze kon zien. Stefan Zweig geeft er een aandoenlijke beschrijving van. De medische stand van Wenen was echter jaloers en dus woedend. Ze zetten de tegenaanval in en voedden vader Paradies met valse praatjes. De keizerin zou de toelage vor de pianiste intrekken. Want een ziende kunstenares is niet zo zielig als een blinde. Bovendien was er sprake van een ongezonde verhouding tussen de dokter en zijn patiente. Vader bestormde gewapenderhand Mesmers villa en ontrukte zijn dochter aan de klauwen van de maniak. Niet lang daarna verviel ze weer in haar oude, lucratieve kwaal: blindheid.

De autoriteiten beschouwden Mesmers praktijk als een publiek gevaar. Mesmer pakte zijn koffers en verdween naar Parijs. Wat daar gebeurde is door Robert Darnton uitstekend beschreven in zijn boek Het Mesmerisme en het eind van de Verlichting.

Parijs lag binnen te kortste keren aan de voeten van de exotische dokter met zijn vrijwel onverstaanbare accent. Het was een va et vient van volk. Naast individuele behandelingen ontwierp hij om aan de enorme vraag te voldoen ook groepssessies.

Ziektes en kwaaltjes beheersten het leven van de achttiende eeuwse mens meer dan we ons nu kunnen voorstellen. Zonder aspirine, anti-biotica en een behoorlijke tandheelkundige verzorging was het dagelijkse leven een aaneenschakeling van ongemakken, van het graveel tot aan flatulentie en vooral erg vaak kiespijn. De belofte van genezing lokte de menigte aan. Groepsbehandeling was dus erg efficiënt.

Een gezelschapje lijders werd aan de zogenoemde bacquet gezet. In een afgedekte teil had Mesmer glas en zand en ijzervijlsel verzameld. Uit die tobbe staken metalen stokken. De bezoekers moesten zo'n stok pakken en/of elkaar een hand geven. Zo liet hij hen dan in gespannen afwachting en in een geheimzinnige duistere atmosfeer wachten op zijn komst. Soms liet hij ook muziek klinken. Liefst de ijle klanken van de glasharmonica. Na verloop van tijd deed Mesmer zijn intrede gekleed in een met sterren en magische tekens bezaaide mantel, een tulband op het hoofd, in zijn hand een zilveren stafje. Die theatrale opkomst was al voldoende voor de eerste convulsies.

Hevig stuiptrekkende patientes werden door helpers naar een gecapitonneerd zijvertrek gedragen om aldaar bij te komen. Niet zelden voelde men zich dan ‘o, zo aangenaam’.

Velen hadden baat bij Mesmers hokus pokus. En niet de geringste Parijzenaars zochten heil bij zijn methode, of zagen in zijn aanwezigheid en zijn theorieën de oude vermolmde instituties uitgedaagd en de nieuwe tijd aangekondigd.

Intussen bleef Mesmer officiële erkenning nastreven en onderwierp hij zijn

‘Mémoire sur la découverte du magnetisme animal’ aan toetsing door universiteiten en academies. Hij was de wetenschap werkelijk toegedaan. Het pleit voor zijn ernst en de kracht van zijn overtuiging dat hij geen genoegen nam met de publieke aandacht en de lucratieve praktijk.

Aanvankelijk bleven de academies tamelijk onverschillig, maar naarmate

Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47

(12)

Mesmer meer aanhang kreeg en zijn buitenstaanderschap aantrekkelijk werd voor subversieve politieke figuren, vond men het noodzakelijk een koninklijke commissie in te stellen om het animaal magnetisme aan een streng onderzoek te onderwerpen.

Benjamin Franklin, Lavoisier, Guillotin en Bailly, waarachtig niet de minsten, lieten weinig heel van Mesmers vinding. Het berustte alles op verbeelding en suggestie.

Gelijk hadden ze. Maar hoe kwam het dat sommigen zich makkelijker lieten beinvloeden dan anderen, en hoe kon de beinvloeding zo ver gaan? Die vraag stelden ze niet. Wel waarschuwden ze niet ten onrechte voor de mogelijkheid van sexuele dominantie en uitbuiting. Ze zagen het fenomeen van overdracht al schemeren.

Friedrich Anton Mesmer

Zo werd Mesmer enerzijds het voorwerp van mateloze bewondering en van navolging, en anderzijds slachtoffer van een al even mateloze ridiculisering en debunking. De spotprenten uit die tijd spreken duidelijke taal. De grond werd hem te heet onder de voeten en hij sloop weg uit Parijs. De Franse Revolutie legde met haar schokkende gebeurtenissen een mantel van vergetelheid over de Weense wonderdokter en zijn magische praktijken. Hij trok zich terug op het Zwitserse platteland en oefende als eerzaam arts tot op hoge leeftijd de genees-

(13)

14

kunde uit. Iedereen dacht dat hij al dood was, tot een geinteresseerd lid van de Berlijnse academie hem op het spoor kwam, kort voor zijn verscheiden in 1816. Het magnetisme smeulde voort, werkte door, ontwikkelde zich en ging een nieuwe fase in.

Justinus Kerner noemt in de eerste biografie van Mesmer (1856) de man een genie die zijn tijd ver vooruit was. Hij haalt hem naar de eigen mid-negentiende eeuw.

Kennelijk vielen de ideeën in goede romantische aarde. Latere onderzoekers hebben Mesmer juist geportretteerd als een belegen vertegenwoordiger van een middeleeuws soort magie. De waarheid ligt ertussenin. Mesmers ideeën pasten uitstekend binnen de natuurfilosofie van de achttiende eeuw. Zijn theorie was niet wereldschokkend of revolutionair, maar evenmin oudbakken. De ervaringen die hij in zijn praktijk opdeed waren echter wel degelijk verrassend en intrigerend en vreemd voor hem als wetenschappelijk getraind mens. Om ze te ontdoen van hun angstaanjagende raadselachtigheid moest hij ze in een vertrouwd kader vangen. Daar diende zijn theorie voor. Het merkwaardige doet zich voor dat hij een verschijnsel, de manifestatie van het onbewuste, waarvan de eigenlijke verklaring later in psychodynamische beschrijvingen wordt gegeven, met een ouderwets concept bezweert. Hij had iets ontdekt maar hij wist niet wat. Mesmer had talent maar geen genie. Toch werd het nieuwe dat door zijn methode aan het licht trad wel degelijk herkend als van politieke betekenis. De verkenning van andere dimensies, de opstand tegen oude instituties, leidde in Parijs tot een toeloop van andersdenkenden. In Mesmer en het mesmerisme kentert de Verlichting.

De tijdgeest blies langzamerhand uit een andere hoek. De bekende medicus Hufeland, in 1784 nog tegen, ontwikkelde zich aan het begin van de negentiende eeuw tot een voorstander van het magnetisme. De romantiek met haar belangstelling voor de nachtzijde van de mens, voor het exotische en bovennatuurlijke, verschaft zich via het animaal magnetisme haar eigen toegang tot de mystiek. Natuurlijk werd Mesmers leer niet zonder slag of stoot overgenomen. Zij werd het voorwerp van serieuze studie en velen voegden er hun eigen interpretatie aan toe. Vanuit die rijkdom kon het mesmerisme zich vertakken en vernieuwen in occulte bewegingen als het spiritisme, in de psychotherapie, in de medische praktijk, en in het theater. Het vindt zijn weg in de filosofie van het idealisme en we komen het tegen bij Hegel, Schelling, Fichte en Schopenhauer. De geschiedenis van het mesmerisme en de sporen die het trok in wetenschap en literatuur is een boeiende spiegel van de negentiende eeuw.

De esoterische verbinding tussen het affectieve en het rationele, de holistische opvatting van de mens, die in ons huidige tijdsgewricht weer door zovelen wordt omhelsd voor wie de wetenschap ‘kil’ heet te zijn en reductionistisch, heeft in de romantiek een rijke voedingsbodem. Multatuli was als man van zijn tijd niet ongevoelig voor romantische zinnebeelden. Hij mocht graag wat zwel-

Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47

(14)

gen in zelfvergroting en in onmogelijke dromen. Maar ook was hij een man van tegenstellingen en tegenstrijdigheid. Zijn felle aanval op het geloof, op de hypocrisie, heeft in zijn inzet romantische trekjes maar is naar inhoud pure Verlichting. Daar modelleert hij zich aan Voltaire. Met die instelling en met zijn drang tot weten en tot het stellen van de juiste, verrassende vragen bewijst Multatuli dat hij een bijdrage heeft geleverd aan het filosofisch denken, zoals Wim van Dooren dat in een

verhelderend artikel heeft geschreven. Het mesmerisme als nieuwe verschijningsvorm van het menselijk tekort dat eruit bestaat dat de mens zich altijd weer door het geloof een oor laat aannaaien was voor Multatuli een slijpsteen om zijn verbale mes aan te wetten.

(15)

16

Jaap Grave

Multatuli's Peruaanse vertelling in de opera

In K. ter Laan's onvolprezen Multatuli-Encyclopedie is de naam van de componist en dirigent Willem de Haan verborgen in het lemma ‘Peruaanse vertelling’. Deze vertelling, aldus het lemma, is de geschiedenis ‘van Telasco en Kusco, die Wouter aan Femke vertelt in Idee 518.’ Multatuli ontleende dit verhaal aan ‘Die Brüder, eine peruanische Erzählung’ van Karolina Kröbber-von Orff, dat gepubliceerd werd in het Taschenbuch für das Jahr 1806.’ De encyclopedie vermeldt nog meer

wetenswaardigs, zoals het feit dat de vertelling van Multatuli ten grondslag lag aan de opera ‘Die Inkasöhne. Oper in vier Akten nach einer Erzählung von Multatuli.

Dichtung und Musik von Willem de Haan’.1De opera werd zes keer in Darmstadt opgevoerd. In Nederland werd ‘Die Inkasöhne’ niet gespeeld.2

Willem de Haan (1849-1930) werd in Rotterdam geboren, studeerde in Nederland piano bij Samuel de Lange en muziektheorie bij Willem Nicolai en ging, net als vele andere Nederlandse musici en zangers, naar Duitsland om verder te studeren. De Haan zou er echter blijven. Na een eenjarige studie aan het conservatorium te Leipzig ging hij naar Bingen waar hij tweeëneenhalf jaar leider van de Caecilia-vereniging was. Vervolgens werd hij dirigent van de Mozart-vereniging in Darmstadt en nam kort daarop het aanbod aan om er kapelmeester van het hoftheater te worden. Van 1881 tot 1914 had hij de muzikale leiding van dit theater en componeerde zelf (o.m.

de opera ‘Die Kaiserstochter’ die in 1885 ook in Rotterdam werd opgevoerd). In 1923 verhuisde hij naar zijn dochter in Berlijn waar hij ook stierf.3

1 Darmstadt, Joh. Conr. Herbert'sche Hofbuchdruckerei 1895, 48 pagina's. De opera werd opgedragen aan ‘Seiner Königlichen Hoheit dem Grossherzog Ernst Ludwig von Hessen und bei Rhein’. Op de omslag van het tekstboekje is een stralende gouden zon afgebeeld.

2 De opera van Willem de Haan is in Nederland niet (professioneel) opgevoerd. Ook het boek over de Nederlandse Wagnervereeniging, waarvoor De Haan wel twee keer gedirigeerd heeft (o.a. Wagners ‘Siegfried’ in 1898 als vervanger van H. Viotta) bevat geen informatie. Met dank aan Rob van der Zalm, Nederlands Theater Instituut. Gegevens over deze opera en over Willem de Haan zijn voorhanden in het Stadtarchiv Darmstadt en het Hessisches Staatsarchiv Darmstadt, met dank aan Dr. Katharina Schaal. Informatie komt uit de volgende kranten:

Darmstädter Zeitung, 16 april 123, nr. 175, p. 774f; Darmstädter Tagblatt, 13 april 1895, nr. 87, p. 123f en 17 april 1895, nr. 89, p. 1445f.

3 Willem de Haan was getrouwd met Mina Elisabeth Karoline Schleuning (1853 Wald-Michelbach - 1904 Bad Wildungen).

Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47

(16)
(17)

18

Gezien De Haans woon- en werkplaatsen ligt het vermoeden voor de hand dat hij Multatuli gekend heeft. Bingen ligt immers niet ver van Nieder-Ingelheim. Bingen was echter ook de woonplaats van de dichter Stefan George die contact had met Albert Verwey. Met hen verkeerde De Haan met zekerheid wel. Tot de kring rond George behoorde onder meer Karl Wolfskehl die in 1898 met De Haans dochter Hanna (eig. Mina Luise Johanna, 1878-1946) zou trouwen. De Haan bezocht Verwey in 1906 in Noordwijk aan Zee, samen met zijn dochter, Stefan George en Friedrich Gundolf. In 1919, na de laatste ontmoeting tussen Verwey en George in Heidelberg, bemiddelde De Haan nog eens voor Verwey en informeerde bij George of hij belangstelling had voor ontbrekende afleveringen van het tijdschrift De Beweging.

De breuk tussen George en Verwey werd veroorzaakt door hun tegengestelde posities inzake de Eerste Wereldoorlog waarover Verwey in De Beweging een artikel had geschreven (‘Onzijdige Overdenkingen’, oktober 1914).

Lauwerkransen

Het was rond 1900 niet ongebruikelijk dat literaire verhalen na publicatie nog als muziekstuk werden opgevoerd. De Haans initiatief wijkt hier in zoverre van af dat er in 1895 nog geen Duitse vertaling van de Geschiedenis van Woutertje Pieterse was verschenen. Die kwam pas in 1901/1902 uit, een volledige in de vertaling van Wilhelm Spohr en een keuze van Karl Mischke. De Haan tekende zelf voor de vertaling en de bewerking in verzen van de Peruaanse vertelling.

De première van ‘Die Inkasöhne’ vond plaats op 15 april 1895, tweede Paasdag, voor een uitverkocht huis in aanwezigheid van de ‘Allerhöchsten und höchsten Herrschaften’. De opvoering was een succes, aldus de Darmstädter Zeitung van 16 april. Al na het eerste bedrijf werden er bloemen en lauwerkransen op het podium geworpen.

‘Die Inkasöhne’ speelt in het Zonnerijk (Peru) vóór de komst van de Spanjaarden.

Het land wordt geregeerd door een Incadynastie. De oude koning wil aftreden en moet opgevolgd worden door een van zijn beide zoons, een tweeling. De gelukkige moet tevens de vorstin Astalpa tot vrouw nemen die uit het vorstelijke zonnehuis afkomstig is. De tragedie wil nu dat beide broers - van wie De Haan de namen veranderd heeft - van haar houden en rivalen zijn.4Zij zijn echter bereid zich aan hun vaders besluit te onderwerpen. De koning kan geen beslissing nemen en in de tempel spreekt de zonnegod via een orakel: Astalpa5moet binnen zeven dagen een keuze maken; als zij daar niet in slaagt,

4 Een verklaring voor de naamswijzigingen bij De Haan zijn speculatief: wellicht om prosodische redenen.

5 Bij De Haan Astalpa wat fonetisch hetzelfde is als het Nederlandse Aztalpa.

Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47

(18)

moet zij zelf geofferd worden. De broers houden wedstrijden waarbij hun lichamelijke kracht en hun handigheid een beslissing moeten brengen. Maar zij blijken even sterk en handig te zijn. Astalpa kan geen keuze maken en Ajatarko, een van de broers, besluit haar te doden voor zij geofferd wordt. Op het moment dat hij het mes trekt roept zij luidkeels uit dat zij door Huaskar, zijn tweelingbroer, gedood wil worden.

Nu heeft zij toch een keuze gemaakt en zij treedt met Huaskar in het huwelijk.

Ajatarko verlaat het land per schip en terwijl de zon opgekomen is en het fel podium verlicht, valt het doek.

Het verhaal op zich is tamelijk mager. De spanning wordt weliswaar vergroot door de tijd voor een beslissing tot zeven dagen te beperken. Maar wat er na afloop van deze week dreigt te gebeuren en hoe Astalpa aan haar eind zal komen staat al vast.

De rivaliteit van de broers beperkt zich tot sportieve krachtmetingen. Het orakel geeft geen raadsels op en het Incarijk wordt bevolkt door mensen die het beste met elkaar voor hebben.

Berlioz en Wagner

Toch biedt de Peruaanse vertelling voldoende stof voor een operauitvoering: doordat de handeling in een Incarijk op een voor een Europeaan vreemd en ver continent speelt, beantwoordt De Haan aan de publieke belangstelling rond 1900 voor het exotische. Niet alleen de muziek en de tekst stonden centraal, maar ook het decor en de kleding.6De pas verworven technische mogelijkheden van de belichting maakten deze opera waarin de zon een centrale rol speelde tot een ‘Gesamtkunstwerk’ in de zin van Richard Wagner.

In muzikaal opzicht was de opera niet vernieuwend. De Haan was sterk beïnvloed door Richard Wagner. Hij ging niet alleen ieder jaar naar Bayreuth maar was in Darmstadt ook verantwoordelijk voor de première van enkele van Wagners

symfonieën. De recensent van de Darmstädter Zeitung prijst met name de structuur en opbouw van De Haans opera. De Haan borduurde met dit werk voort op de muzikale techniek van Hector Berlioz en Wagner en zou zich niet hebben laten beïnvloeden door de veristen wier muziek door conservatieve kringen afgewezen werd. In De Haans opera, schrijft de criticus van de Darmstädter Zeitung, zijn geen sporen te vinden van onrustige modulaties, dominante chro123matiek (toonladders die met halve tonen op- en afgaan) en gevleugelde harmonieën van de neo-Italianen.

Het antwoord op de vraag of Multatuli van de opera zou hebben genoten, moet uitblijven. Maar dat is hoogst onwaarschijnlijk. ‘Een vol orkest doet me zeer’, schreef hij in idee 527.

6 De ontwerpen van de kostuums zijn bewaard gebleven in de theaterhistorische verzameling van het Hessische Staatsarchiv te Darmstadt.

(19)

20

Martin van Amerongen Het Buitenhof

Op 12 maart 1998 verscheen in een bijlage naar aanleiding van het feit dat de

‘grondwetswijziging van 1848’ 150 jaar geleden plaatsvond, in NRC Handelsblad het toneelstuk ‘Het Buitenhof’ van Martin van Amerongen. Omdat hierin Multatuli als spreker optreedt, wilde de redactie het stuk (nog eens) onder de aandacht van de lezers van Over Multatuli brengen. Hieronder volgt een ongewijzigde versie van deze tekst, die met toestemming van de auteur mocht worden afgedrukt.

***

Onder druk van de revolutionaire stemming in Europa kreeg Nederland in 1848 een nieuw staatsbestel. Journalist Martin van Amerongen vat de gebeurtenissen van het revolutiejaar samen in een toneelstuk dat hij schreef in opdracht van NRC

Handelsblad. Vele van de uitspraken in dit stuk ontleende hij aan authentieke bronnen.

We zien: het televisie-programma ‘Het Buitenhof’ in de uitzending van zondag 29 maart 1848.

Eerste toneel

Een tv-studio met een dertigtal bezoekers. Camera's, rondom een langwerpige vergadertafel.

Daarop de actuele couranten: het Algemeen Handelsblad, de Nieuwe Vlaardingsche Courant, de Nieuwe Rotterdamsche Courant en de Oprechte Vlissingsche Courant. De presentator spreekt de vooraankondiging in, die door het geroezemoes slechts door de kijkers thuis wordt verstaan.

De gasten en hun aanstaande interviewers staan op een kluitje bij een der wanden en spreken ongedwongen-gedwongen met elkaar.

‘Denkt u dat wij, mijn collega en ik, de trein van half twee nog kunnen halen’, vraagt een middelbare man, met een baard.

‘Dan moet u uiterlijk kwart voor een weg’, zegt de eerste van de twee journalisten. ‘Maar u haalt het wel. Jullie zitten aan de kop van het programma.’

‘Onrustig publiek, vandaag’, zegt journalist II.

Het geluid van de monitor op de grond zwelt aan. ‘Maar eerst het nieuws, door Pia Dijkstra...’, zegt de presentator.

De floormanager dirigeert iedereen naar zijn plaats. De mevrouw van de make up brengt nog snel enige optische verfijningen aan. Flakkerende beelden

Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47

(20)

op de monitor, daaronder geluidsflarden van de nieuwsberichten: ‘De gebeurtenissen in Parijs lijken in een snel tempo op de rest van Europa over te slaan... In Wenen heeft kanselier Metternich aangekondigd... Ook in Amsterdam is het inmiddels vrij onrustig... De demonstratie werd besloten met het zingen van de Marseillaise... Vrij krachtige tot krachtige wind... met neerslag in de vorm van hagel en natte sneeuw.’

Tune. Dan introduceert de presentator zijn eerste gesprekspartners.

PRESENTATOR

(leest via de autocue):

In Harlingen is een Engelse stoomboot met exportaardappelen geplunderd.

Ongeregeldheden in Sneek, Lemmer, Dokkum en Leeuwarden. Oproer in Groningen.

Amsterdam is volgeplakt met affiches met teksten als ‘Leve de Republiek!’ en ‘Weg met de Ministers!’ Met andere woorden: Slaat de Europese revolutie over naar ons vredige Nederland? In Buitenhof twee experts bij uitstek: de heren Karl Marx en Friedrich Engels.

PRESENTATOR:

Heren, hebben wij, vredige Nederlanders, reden om ons ongerust te maken?

MARX:

Ik denk het niet.

PRESENTATOR:

Waarom niet?

MARX:

Omdat de Nederlanders practici zijn en geen romantici, als de Fransen. Begrijp mij goed: ik bedoel dit niet negatief. Ik heb de grootste waardering voor de Franse, revolutionaire traditie. In de praktijk blijkt echter alleen al het dreigen met een revolutie effectief te zijn. Kijk naar Engeland. Daar is onlangs de tienurendag ingevoerd, zonder dat er ook maar één druppel bloed is gevloeid.

MAN

(vanaf de publieke tribune):

Klaar ben je! Tien uur! Dat betekent dat je 's morgens om zes uur je nest uit moet!

PRESENTATOR:

Wilt u alstublieft uw mond houden, meneer?

(Tot Marx:)

Dus uw stelling is...

MARX:

Mijn stelling is dat als gisteren de Franse koning niet was afgetreden, er vandaag in Nederland geen sprake van grondwetherziening zou zijn.

(21)

PRESENTATOR:

Meneer Engels?

ENGELS:

Deze analyse lijkt mij juist. Daarom zal van onvrede in Nederland, dank zij het pact tussen uw koning en uw meneer Thorbecke, weinig beklijven.

Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47

(22)

MAN

(vanaf de publieke tribune):

Dat dacht je maar, aangeklede bamibal!

PRESENTATOR:

Meneer, u moet zich écht rustig houden. Anders gaat u écht de studio uit. (Tot Marx:) Meneer Marx, al met al is Nederland het eerste land in Europa dat ernst met zijn nieuwe grondwet maakt.

MARX:

Mijn vriend Heine zei mij onlangs: ‘Als er straks een tweede zondvloed dreigt, ga dan naar Holland, want daar gebeurt alles vijftig jaar later.’ In dit geval moet ik constateren dat in Nederland alles vijftig jaar eerder gebeurt.

(Intussen heeft de eindredacteur het woord ‘confectie’ op een blad papier gekrabbeld en toont dit, buiten het bereik van de camera, aan de presentator. Snelle blik vanachter de microfoon.)

PRESENTATOR:

Meneer Engels, u bent eigenlijk van een confectiebedrijf in Manchester...

ENGELS:

Nee, mijn firma is gespecialiseerd in het fabriceren van naaigarens.

PRESENTATOR:

Neem me niet kwalijk. Mag ik vragen hoeveel arbeiders u in dienst hebt?

ENGELS:

Zo'n achthonderd mannen en vrouwen, schat ik.

PRESENTATOR:

U bent dus tegelijkertijd kapitalist én communist?

ENGELS:

Ja.

(Gelach van het publiek.)

MAN

(vanaf een der achterste rijen):

Mooie communist ben jij!

PRESENTATOR:

Het is een publiek geheim dat u, uit de opbrengsten van uw fabriek, het werk van de heer Marx subsidieert. Het blijft vreemd, vind ik, een ondernemer die substantieel bijdraagt aan het bestrijden van het kapitalisme.

(23)

MARX:

U kunt het ook positiever zien. Je zou ook kunnen zeggen dat mijn vriend Engels, samen met mij, een tweemansonderneming vormt. Hij levert het geld en ik lever het intellectuele product.

(Marx leunt zelfgenoegzaam achterover en maakt aanstalten een sigaar op te steken. Afwerende gebaren van de floormanager. In de studio geldt een rookverbod. Marx steekt zijn sigaar berustend in zijn binnenzak.)

Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47

(24)

PRESENTATOR:

Zelf schreef u niettemin, meneer Engels, een vrij spraakmakende studie over de toestand van de Engelse arbeidersklasse, die u tenslotte uit eigen ervaring kent.

ENGELS:

Het is prettig dat u dit boek ter sprake brengt. Ik ben namelijk nogal gehecht aan de centrale these van deze studie. Die luidt, kort samengevat, dat de middenklasse in deze fase van het expanderende vroegkapitalisme steeds onzichtbaarder wordt, totdat uiteindelijk de finale tweedeling heeft plaatsgevonden: Aan de ene kant staan de miljonairs en aan de andere kant staan de stervensarme paupers. U zou eens een televisieploeg de sloppenwijken van een stad als Manchester in moeten sturen.

PRESENTATOR:

Waarom?

ENGELS:

Omdat de omstandigheden daar onbeschrijflijk zijn. In de agglomeratie die ik voor mijn boek heb onderzocht wonen zo'n half miljoen mensen. De belangrijkste tak van industrie is daar de katoen. Daarbij is eenderde van de bevolking betrokken. Dat zijn de relatief gelukkigen, die zich nog nét in leven kunnen houden. De rest is volkomen gedegenereerd. Vrouwen en kinderen die, in lompen gekleed, langs de vuilnishopen zwerven, op zoek naar een beschimmelde korst brood. Wonend in vochtige, stinkende kelders, met alle gevolgen van dien: bittere armoede, kindersterfte, alcoholisme, criminaliteit.

MAN

(op de publieke tribune):

Dan ben je zeker nog nooit in de Schilderswijk in Den Haag geweest!

MARX:

Het geldt trouwens niet alleen voor Manchester. Het geldt voor alle industriële centra, overal in Europa. Ik heb daar zelf een duidelijke mening over. Die luidt, zo ongeveer, dat het kapitalisme, zoals dat zich in concurrentie met de opkomst van de bourgeoisie, in de oude, vertrouwde, feodale, patriarchale verhoudingen ontwikkelde...

PRESENTATOR

(werpt een steelse blik op het horloge, dat naast zijn aantekeningen ligt):

Neem mij niet kwalijk, ik moet u even onderbreken. Die feodale, patriarchale macht, waar u het over hebt, stelt toch nu, anno 1848, niks meer voor?

MARX:

Als het al zo is, ben ik eigenlijk niet zo blij met hetgeen dat daarvoor in de plaats is gekomen. In de praktijk blijkt er geen klasse zo koud en berekenend te zijn als de bourgeoisie, alle semi-liberale praatjes ten spijt. Kijk naar de werkelijkheid. Vrijheid hebben wij gezaaid en handelsvrijheid hebben wij geoogst. Wij hebben Amerika

(25)

gekoloniseerd en wij hebben de Oost-Indische markt ontdekt, die dan ook prompt genadeloos door de nieuwe rijken - óók in het vrome, calvinistische Nederland - werd uitgebuit.

Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47

(26)

(De mevrouw van de make up buigt zich intussen buiten het bereik van de camera, over Thorbecke en koning Willem II en werkt de transpiratievlekjes weg).

ENGELS

(apodictisch):

En ik voorspel u: dezelfde wapens waarmee de bourgeoisie het feodalisme heeft neergeslagen, zullen dezelfde blijken, die straks, door de moderne arbeiders en proletariërs...

MARX

(ontbreekt hem):

Het is een klassiek voorbeeld van dialectiek.

PRESENTATOR:

Pardon?

MARX:

Neemt u mij niet kwalijk, dat is inderdaad een nogal specialistisch begrip. Kijk, toen de filosoof Hegel de leer van de synthese der innerlijke tegenstrijdigheden

ontwikkelde...

(De eindredacteur krabbelt weer iets op een papiertje. Snelle blik van de presentator.

‘Privé-eigendom’. Willem II, allang niet meer bij de les, krabt zich achter het oor.)

PRESENTATOR

(haastig):

Dus u bent, als ik het goed begrepen heb, een voorstander van het afschaffen van het privé-eigendom.

MARX

(opsommend, op zijn vingers aftellend):

Wij, communisten, zijn voor de onteigening van de grond, voor progressieve belastingheffing, voor afschaffing van het erfrecht, voor nationalisering van transport en vervoer, voor openbaar en gratis onderwijs, voor afschaffing van de kinderarbeid én inderdaad voor de afschaffing van het privé-eigendom.

PRESENTATOR:

Jammer voor u, meneer Engels. Dáár gaat uw mooie firma.

ENGELS

(afgemeten):

(27)

Vooralsnog verkeert ons programma nog in de theoretische fase.

PRESENTATOR:

Werken er eigenlijk kinderen in uw fabriek?

ENGELS

(geprikkeld):

De vraag stellen, meneer, is haar beantwoorden.

PRESENTATOR:

Uw antwoord is dus nee.

ENGELS

(nog steeds geprikkeld):

Mijn antwoord is natuurlijk nee.

(De floormanager steekt drie vingers in de lucht. Er zijn nog drie minuten beschikbaar. Het gesprek moet worden afgerond.)

Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47

(28)

PRESENTATOR:

De kinderarbeid heeft waarschijnlijk z'n langste tijd gehad. Afschaffing van het privé-eigendom, laten wij realistisch zijn, dat zie ik in geen honderdvijftig jaar gebeuren.

MARX:

Maar m'n beste meneer, u hebt toch ogen in uw hoofd? Dan moet u toch zien dat in de bestaande maatschappij voor negentiende deel van de bevolking dat privé-eigendom allang is afgeschaft!

PRESENTATOR:

Goed, laten wij ervan uitgaan dat morgen het privé-eigendom verboden wordt. Kan dat? Wordt daarmee niet tegelijkertijd de prikkel om te werken weggenomen?

MARX:

Als dat wáár zou zijn, was de burgerlijke maatschappij van nu allang te gronde gegaan, want wie vandaag de dag z'n handen uit de mouwen steekt verdient geen stuiver en diegene die met z'n handen over elkaar blijft zitten, verdient alles. Schrijf even op, Engels, dat moeten wij onthouden.

ENGELS:

Hébben wij allang geschreven, Marx. Het staat in ons Communistisch Manifest.

(De floormanager maakt wegwuivende handgebaren. Dat betekent: klappen, jongens.)

PRESENTATOR:

Heren, wij naderen het einde. Eén vraag tot slot...

(Plotselinge onrust in de zaal. De eerste interrumpant is van zijn stoel opgesprongen, beklimt de tafel en begint een geïmproviseerde toespraak.)

MAN:

Schei toch uit met dat halfzachte gelul, stelletje uilenballen! Merkt dan niemand van jullie dat er een spook door Europa waart! En dat die hele reactionaire klerebende dat spook de oorlog heeft verklaard? Jullie klepouwehoeren over de grondwet en het afschaffen van het privé-eigendom! Ik wil privé-eigendom! Daar kan ik brood van kopen!

(De twee agenten zijn naar voren gestormd en trekken de man van de tafel af. Tierend wordt hij afgevoerd.)

MAN

(tot achter de schermen verstaanbaar):

Wat moet het volk met die halfgare bal gehakt van een grondwet! Geef ons liever brood! Horen jullie! Blijf van m'n lijf met je poffertjesporum! Wij willen brood! Wij willen brood!

(29)

(De presentator heeft zich inmiddels enigszins van de schrik hersteld.)

Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47

(30)

Jan Rudolf Thorbecke (1798-1872). Schilderij van J.H. Neuman 1852.

PRESENTATOR:

Mijn excuses voor dit incident, heren. Dat heb ik nog niet eerder meegemaakt. Heren, laten wij er liever een eind aan maken. Eén vraag tot slot. Uw werk bevindt zich in de theoretische fase. Terwijl het ontwerp-grondwet van de Thorbecke, bij wijze van spreken, morgen kan worden ingevoerd. Meneer Engels? Wat vindt u daarvan?

ENGELS:

Zeg jij het maar, Marx.

MARX

(met een routine van de geboren volkstribuun):

Je hebt wereldverbeteraars in alle soorten en maten: strevers naar het goede, dierenvrienden, filantropen, staatshuishoudkundigen als uw meneer Thorbecke...

(Thorbecke, naast de koning gezeten, fluistert achter zijn hand iets in Diens vorstelijke oor.)

MARX:

Wat deze wereldverbeteraars nastreven is niettemin niet met die van de échte wereldverbeteraars te vergelijken. En dat zijn wij, de intellectuele voorhoede van de arbeidersklasse. Wij willen de afschaffing van de burgerlijke productieverhoudingen, langs revolutionaire weg. Niet meer en niet minder. Uw meneer Thorbecke op zijn beurt streeft, als ik het goed begrepen heb, hoogstens naar enige administratieve verbeteringen. Daar zou ik, als Nederlandse proletariër, geen genoegen mee nemen.

MAN

(31)

(achter de schermen):

Bravo!

Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47

(32)

PRESENTATOR:

En wat is het alternatief?

MARX

(rustig):

Het alternatief is de gewelddadige omverwerping van de bestaande orde.

ENGELS:

Daar doen wij niet geheimzinnig over.

PRESENTATOR:

Dus u bent van mening, dat het mogelijk is om de arbeiders...?

MARX:

M'n beste meneer, wat hebben de arbeiders te verliezen? Niets anders dan hun ketenen.

PRESENTATOR:

Meneer Marx, meneer Engels. Dank u voor dit gesprek.

Tweede toneel

(De presentator kondigt, andermaal via de autocue, de volgende gast aan. Intussen worden Marx en Engels door de floormanager buiten het gezichtsveld van de camera gemanoeuvreerd.

Zij nemen plaats tussen het publiek, op de twee vrijgekomen stoeltjes op de eerste rij.)

PRESENTATOR:

Hij schreef een prematuur grafschrift op prof. Johan Rudolf Thorbecke. Het luidt:

‘De man die hier begraven lijt/stak uit in onuitstekendheid.’ Zelf geldt hij als een getalenteerd auteur en bovenal als een geharnast criticus, van zowel het Nederlandse liberalisme als het Nederlands beleid in Oost-Indië. Wat is zijn mening over de grondwet van de liberaal Thorbecke? Aan de journalistentafel, voor deze gelegenheid speciaal overgekomen: Eduard Douwes Dekker, bekend staand als de schrijver Multatuli.

JOURNALIST I:

Meneer Dekker...

MULTATULI:

Douwes Dekker, als het u hetzelfde is.

JOURNALIST I:

Meneer Douwes Dekker, U hebt niet één, maar wel honderd grafschriften op prof.

Thorbecke gemaakt. Mag ik...

MULTATULI:

(33)

Honderdzeven.

(Hij is een nurkse man, vastbesloten om, dwars tegen elk beleefdheidsvertoon in, zijn waarheid en niets dan zijn waarheid te spreken. Ook hij haalt een sigaar uit zijn koker, maar in tegenstelling tot de welopgevoede Marx laat hij zich niet intimideren door het bezwerend handengewapper van de floormanager. De as deponeert hij op de schotel van zijn koffiekopje.)

Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47

(34)

JOURNALIST I:

Honderdzeven. Neem mij niet kwalijk. Ik lees er één voor.

MULTATULI:

Lees ze liever allemaal voor. Gepeperde lecuur, al zeg ik het zelf.

JOURNALIST I:

Laten wij ons omwille van de tijd tot die ene beperken: ‘M'n hele grondwet,/wil je dat ik het rond zeg?/heb ik nooit zo mal gevonden...

MULTATULI

(behulpzaam aanvullend):

...als sedert ik hier onder de grond leg.’ Ja, zo denk ik er over.

(Bijval onder het publiek.)

JOURNALIST I:

Mag ik wat stilte!

(Tot Multatuli:)

Leg dan eens uit, meneer Douwes Dekker. Wat is er zo mal aan de grondwet van prof. Thorbecke?

MULTATULI:

Ik zal het u zeggen. Die hele grondwet, beter gezegd: het voorstel tot herziening van de grondwet, is een vod. Dat de koning vrijwel op een zijspoor wordt gezet, om het modern te formuleren, daar kan ik mij nog wel iets bij voorstellen. Maar wat is de consequentie? De consequentie is, dat de macht wordt verlegd naar de Van Beek Vollenhovens en de Gevers van Oudegeesten, lui waarin ik waarachtig nóg minder vertrouwen heb dan in onze brave Willem II, die er tenslotte óók niets aan kan doen, dat hij het zwarte garen niet heeft uitgevonden.

(Koning Willen II kijkt op, als door een wesp gestoken.)

JOURNALIST II:

Maar laten wij eens naar de inhoud van de nieuwe grondwet kijken. Die bevat een aantal belangwekkende elementen. Vrijheid van godsdienst. Vrijheid van vergadering.

Vrijheid van meningsuiting. Dat kan u als schrijver toch niet onverschillig laten?

MULTATULI:

Nee. In theorie mag ik straks iedereen zoveel uitschelden als ik wil. Maar over de praktijk heb ik m'n twijfels. Stel dat ik morgen, hier, in uw programma onze Willem II of Willem III of Willem IV - als het ooit zover komt - een canaille zou noemen...

Ik noem maar een voorbeeld.

(35)

(Koning Willem II oogt steeds minder geamuseerd. Hij buigt zich over naar Thorbecke en fluistert hem iets in het oor.)

MULTATULI:

Ik geef u op een briefje dat ik in zo'n geval ten minste een half jaar het cachot in zal gaan, vrijheid van meningsuiting of géén vrijheid van meningsuiting.

JOURNALIST II:

Wij waarschijnlijk ook.

MULTATULI:

Trouwens, vrijheid van vergadering en vrijheid van meningsuiting,

Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47

(36)

dat zijn toch vanzelfsprekendheden? Daar hoor je toch geen grondwet voor nodig te hebben? Dan kun je net zo goed een artikel maken waarin wettelijk de vrijheid om adem te halen wordt vastgelegd. Er zit bij deze nieuwe grondwet trouwens menige adder onder het gras.

(Hij grabbelt in zijn tas en vist daar enige papieren uit.)

Neem nu eens de vijfde afdeling...

JOURNALIST I: (gealarmeerd):

Denkt u een beetje om de tijd?

MULTATULI

(geïrriteerd):

U wilt het toch over de grondwet hebben? Dan zullen we het ook over de grondwet hebben. Ik citeer het hoofdstuk Van de Macht des Konings. Dan kunt u zelf zien hoe vernieuwend die grondwet is. Let op. Bij de koning berust a. de uitvoerende macht.

b. het opperbestuur van de buitenlandse betrekkingen. c. De koning verklaart de oorlog.

JOURNALIST I:

Onder ministeriële verantwoordelijkheid...

MULTATULI:

Moet ik nog maar eens zien. Mag ik verder gaan? De koning behoudt het oppergezag over de zeemacht en de landmacht. Het oppergezag! Hij heeft het recht van gratie en hij heeft het recht van munt...

JOURNALIST II:

Dat stelt niets voor. Dat betekent alleen maar, dat straks, net als nu, zijn hoofd op de daalder staat.

MULTATULI:

Er is inderdaad niet zo'n principieel verschil tussen de kop van de koning of de kop van meneer Thorbecke. Geef ik toe. Weet u wat ik symptomatisch voor de vodderige mentaliteit van deze grondwet vind? Dat is het feit dat de koning ‘het opperbestuur der koloniën en andere bezittingen des Rijks’ behoudt.

(Hij richt zich nu regelrecht tot het publiek en vervolgt:)

Maar Indië, waar het natuurlijk om gaat, is geen bezitting des Rijks, Indië is een wingewest, een langs militaire weg veroverd wingewest, met maar één functie: de Indische archipel, over de ruggen van de inlanders heen, zoveel mogelijk te plunderen.

(Applaus en hoerageroep. Instemmend geknik op de achtergrond, zowel van Marx als Engels.

Zij volgen de discussie naar beste vermogen.)

(37)

JOURNALIST II:

Meneer Douwes Dekker...

MULTATULI:

Val me niet in de rede, alstublieft. Ik ben aan het woord. Ik herhaal: wat is het oogmerk van ons wingewest?

(M. citeert zo sarcastisch als mogelijk:)

Dat is ‘behoudens de welvaart der inheemse bevolking aan Nederland de stoffelijke voordelen, die het doel waren der verovering, te blijven verschaffen’. Ik beschouw dit als het toppunt van huichelarij. Hier worden twee tegenstrijdige

Over Multatuli. Jaargang 23. Delen 46-47

(38)

dingen beweerd. Maak Nederland via Oost-Indië rijk. Met behoud van de welvaart van de inheemsen. Hoe verzin je het!

(De eindredacteur krabbelt de woorden ‘gedroogde wettenfabrikant’ op een stuk papier en steekt dit omhoog.)

JOURNALIST II:

Nu is de buitenlandse politiek inderdaad nooit een specialisme van de heer Thorbecke geweest.

MULTATULI

(kortaf):

Wat er in Indië gebeurt heeft niets met buitenlandse politiek te maken.

JOURNALIST II:

Ik bedoel eigenlijk, dat uw kritiek op prof. Thorbecke soms over de grenzen van de redelijkheid heen lijkt te schieten.

MULTATULI:

Dat moet dan maar.

JOURNALIST II:

Want er ligt het ontwerp van een nieuwe grondwet en dat is onmiskenbaar de verdienste van de heer Thorbecke en die nieuwe grondwet bevat onmiskenbaar een aantal vernieuwingen...

MULTATULI:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dat Multatuli naar Haafner heeft gekeken voor zijn verwijzing is duidelijk, maar het lijkt er toch ook sterk op dat Multatuli naar het oorspronkelijke Weesgegroet heeft gekeken

van Hall prees zich gelukkig dat de hulde verbonden kon worden aan het jubileum van Max Havelaar. Misschien herinnerde hij zich nog de felle kritiek op de persoon en

Als ik mag oordelen naar de bezoekers die des dinsdags aankloppen bij Korsjespoortsteeg 20, ziet men Multatuli nu als een zeer groot schrijver met een eindeloos aantal vragen. Groot

Maar Banning had mij destijds gevraagd de titel Tijd en Taak te mogen gebruiken, die stond namelijk in mijn verzenbundel Elementen. En tegelijk vroeg hij mijn medewerking voor

Ook uitspraken van Dekker zèlf doen dat niet, zelfs niet wanneer ze op de wisselingen in zijn houding tegenover allerlei zaken doelen: ‘Ik ben de secretaris van mijn gemoed.’

Deze periode uit Multatuli's leven is nog lang niet uitputtend onderzocht. Illustratief hiervoor is de wijze waarop we beschikken over één van de belangrijkste bronnen voor onze

Om deze weerklank gedurende zo lange tijd bij het publiek te behouden - daarvoor moet de kunstenaar over kunde en talent beschikken. Vooral vereist is stembeheersing zodat zijn

Sinds het verschijnen van Multatuli's roman Max Havelaar: of de koffijveilingen der Nederlandsche Handel-maatschappij in mei 1860 is er een enorme vloed van secondaire literatuur