• No results found

Woutertje Pieterse und kein Ende

Afgelopen 8 maart is tijdens een bijeenkomst in de Amsterdamse Balie voor de veertiende maal de jaarlijkse Woutertje Pieterse Prijs uitgereikt. Dat betekent, dat de eerste uitreiking heeft plaats gevonden in maart 1988. Het moet daarom, als ik mij goed herinner, in oktober 1987 zijn geweest, dat, alweer als ik mij goed herinner, in die zelfde Amsterdamse Balie, de Libris Woutertje Pieterse Prijs, een tot dat tijdstip goed bewaard geheim, ten doop werd gehouden. Zeker weet ik dat ik bij die doop als petemoei ben opgetreden, en wel met de hier volgende toespraak.

Eerst iets over Woutertje Pieterse

En dan heb ik de eer, geachte dames, heren en kinderen aanwezigen, te mogen beginne op deze middag die in het teken van het geheim staat, met u te vertellen wie Woutertje Pieterse is.

Want wat Woutertje Pieterse is, dat weten we natuurlijk allemaal.

Woutertje Pieterse is een meesterwerk. Een meesterwerk uit de Nederlandse letterkunde. Uit de Nederlandse letterkunde van de 19de eeuw. En dus moet je het lezen voor je lijst.

Een meesterwerk uit de Nederlandse letterkunde van de 19de eeuw, geschreven door een man wiens 100ste sterfdag we dit jaar herdenken: met een postzegel en een standbeeld, met een opera, een toneelstuk en een radio-special, met een stichting, en met een geheim.

Een meesterwerk van Multatuli.

Die postzegel en dat standbeeld zou Multatuli zelf ongetwijfeld als niet meer dan een daad van eenvoudige rechtvaardigheid hebben beschouwd. Maar of hij het eens geweest zou zijn met die opera, dat toneelstuk, die radio-special, die stichting, en vooral, met dat geheim, alle genoemd naar en geïnspireerd op of door dat ene meesterwerk, dat Woutertje Pieterse heet?

Want Multatuli mag zijn Woutertje Pieterse misschien wel beschouwd hebben als een meesterwerk, bedoeld heeft hij die geschiedenis nu eenmaal nooit als zodanig.

Ik beloofde u te vertellen wie Woutertje Pieterse is.

Woutertje Pieterse is het kind dat wij allen - zo dromen we - ooit geweest zijn; het kind dat wij allen - zo geloven we - diep in ons hart altijd gebleven zijn; het kind dat we allen - zo hopen we - ooit weer zullen worden. Hopen we.

43

Met opzet gebruik ik hier de term geïdealiseerd.

Immers, er is hier absoluut geen sprake van een reëel jongetje, met hoeveel kennis van de realiteit en inzicht in de realiteit dit verhaal ook verteld is.

Evenals Multatuli is Wouter in Amsterdam geboren. Hij groeit daar op in een enigszins bekrompen, kleinburgerlijk milieu. Hij beschikt over een meer dan gemiddelde aanleg, hij is dromerig, fijngevoelig, nieuwsgierig, leergierig, en bereid om de wereld te verbeteren èn te beginnen bij zichzelf. Als een kleine heilige weet hij zijn zuiverheid te behouden en zijn dromen te bewaren, ongeacht milieu en omstandigheden waarmee hij, in zijn streven naar het goede, voortdurend in conflict raakt. Een kleine Don Quichotte noemt de literatuur-historicus Knuvelder hem, met naast zich tal van Sancho Panza's in hun verschillende vermommingen, en zijn Dulcinea, de incarnatie van Fancy: het blekersmeisje Femke.

Geïdealiseerd ook, omdat Multatuli onder deze vertelling van een kind dat de wereld om zich heen met schade en schande leert kennen, een tweede laag heeft aangebracht, of, om het in zijn eigen woorden te zeggen, omdat zijn voornemen was ‘in de Woutergeschiedenis eene schets te geven van den stryd tusschen laag en hoog, tusschen zielenadel en ploertery’. Dat vereiste een zwart-wit-beschrijving, die weliswaar ontleend werd aan de realiteit, maar waarin de tegenstellingen tot in extremo, ver de werkelijkheid te boven gaand, werden doorgetrokken. Wouter is van een onmogelijke, simpele eenvoud, de kinderen en de mensen met wie hij te maken krijgt komen in hun domheid en geborneerdheid nauwelijks boven de karikatuur uit, en Multatuli zelf heeft er dan ook nadrukkelijk op gewezen dat dit verhaal niet als zijn autobiografie beschouwd moest worden

Geïdealiseerd ten slotte, omdat Multatuli de geschiedenis van Wouter verstopt heeft opgesteld tussen wat hij zijn Ideën heeft genoemd, ofwel de Times van zijn ziel.

Met het schrijven van die Ideën is hij in het begin van de zestiger jaren van de vorige eeuw begonnen. Hij liet ze verschijnen als een reeks van vellen in een losse omslag, waarin hij uiterst subjectief, aan de hand van verhalen, gelijkenissen, opmerkingen, herinneringen, romans en voorspellingen, een critisch commentaar gaf op alle mogelijke maatschappelijke, godsdienstige en literaire problemen. In totaal zijn het er 1282 geworden, ongelijk van omvang en inhoud. Zelf formuleerde Multatuli wat zijn doel bij het schrijven van dit soort geschriften was aldus: ‘De bedoeling van m'n Idee is te verzekeren dat ik schryf naar den indruk van 't oogenblik, zonder my te bekommeren, noch om verband, noch om homogéniteit, noch om eindelyke conclusie. Vandaar dan ook dat ik zoo dikwyls van onderwerp verander.’

Met de opzet van de Ideën heeft Multatuli zich een volbloed romanticus getoond. Hij bracht er de theorie van de romantiek, zoals die in Duitsland geformuleerd was door Friedrich Schlegel, mee in praktijk. Schlegel was van mening dat de roman het centrale verschijnsel was van het moderne. Voor Schlegel was

de roman echter niet alleen het langere verhaal in proza, maar moest iets voorstaan als wat hij gedefinieerd heeft als ‘Universalpoesie’, dat wil zeggen een kunstvorm waarin alle genres verenigd zijn: poëzie met filosofie en retorica in verband wordt gebracht, en wordt verenigd met proza. Deze Universalpoesie is eeuwig wordend, nooit voltooid, en staat daarmee haaks op de kunstvorm zoals die tot in de 18de eeuw was gepropageerd. Evenals bij de in die tijd ontwikkelde idee van de evolutie van de mens, ligt de nadruk op de groei van het kunstwerk, veel meer dan op het uiteindelijke resultaat, iets wat misschien nooit bereikt zal worden, en wat misschien ook wel nooit bereikt hoeft te worden. De spontaneïteit staat voorop, in tegenstelling tot wat in de 18de eeuw gebruikelijk was: het zich voegen in het keurslijf van de vorm.

Een illustratie uit Het roverslied zoals dat in 1992 afzonderlijk werd uitgegeven door Libris ter gelegenheid van de uitreiking van de Woutertje Pieterse Prijs.

Multatuli, met zijn drang naar vrijheid, ongebondenheid, eigenheid, en zijn afkeer voor normen en vormen moet dit alles zeer hebben aangesproken. Reeds de Max

Havelaar is een exponent van deze Universalpoesie, maar dan in de omgekeerde

volgorde van die van de Ideën. In de Max Havelaar geeft Multatuli een doorlopend verhaal, waarin heterogene bestanddelen samengevoegd zijn die hij van te voren had verzameld: bewijsstukken voor de geschiedenis, verhalende relazen, polemische uiteenzettingen, spontane invallen, geestigheden, anecdoten, gedichten. In de Ideën geeft hij al dit soort bestanddelen zo als ze bij hem opkomen, waardoor het verhaal wat hij er tussendoor laat spelen er zich als het ware zelf uit kristalliseert.

In Idee 361 begon Multatuli aan de geschiedenis van Wouter. Met de beschrijving van de ontwikkeling van dit kind wilde hij een illustratie geven van wat hij in de

45

begrijpen dat hij, wanneer hij de lezer met die theorie wilde confronteren, hij er wel voor moest zorgen dat deze aantrekkelijk verpakt was: Wouter werd als het ware het snoepje achter op de lepel met levertraan. Maar net als in het geval van de Max

Havelaar bleef het publiek steken in de bewondering voor het verhaaltje, en weigerde

het de boodschappen te aanvaarden die Multatuli via deze geschiedenis met zijn

Ideën de wereld in wilde sturen. De criticus Vosmaer formuleerde het aldus: ‘Naar

mijne overtuiging is er in onzen jongsten letteroogst niets aan te wijzen wat dit overtreft. Wel wou ik dat Woutertje van de slingerplanten, die hem dreigen te bedekken, werd verlost, en de uitgever Woutertje eens afzonderlijk het licht deed zien. Ik zou het boek naast mijne beste vrienden een plaatsje geven.’

Al aan het eind van de 19de eeuw verscheen een toneelbewerking van het Roverslied.

Multatuli echter bleef zijn Ideën trouw en heeft zich altijd erg verzet tegen een afzonderlijke uitgave van de Woutergeschiedenis, die naar zijn mening niet los geweekt kon worden uit de Ideën. Bovendien was hij teleurgesteld over het feit dat de lezers weigerden zijn bedoeling te begrijpen, en de Ideën slechts wilden pruimen omdat er een vertelling doorheen speelde. Misschien heeft hij daarom het

Wouterverhaal niet willen afmaken. Maar misschien heeft Multatuli de geschiedenis ook wel niet kúnnen afmaken. Enerzijds raakte hij steeds meer verstrikt in zijn zelf gekozen procédé. Hierdoor konden er in de Woutergeschiedenis meer en meer uitweidingen sluipen, te veel uitweidingen, die soms met het verhaal zelf niets meer te maken lijken te hebben. De grenzen tussen de theorie - de Ideën - en de praktijk - de geschiedenis van Wouter - worden daardoor steeds vager. Anderzijds had Multatuli Woutertje Pieterse zo in de tijd gesitueerd, dat hij de jongen tot diens dood toe zou kunnen volgen. Dat betekent dat Multatuli op een gegeven moment in het kielzog van Wouter terecht had moeten komen. Die confrontatie heeft Multatuli, van wie je nou niet direct kunt zeggen dat zijn verwachtingen over het leven zijn uitgekomen, misschien niet meer aangedurfd. Het laatste gedeelte van het verhaal

46

Na de dood van Multatuli heeft zijn weduwe, Mimi Hamminck Schepel, het als eerste gewaagd aan de wens van de lezers tegemoet te komen. In 1890 verzorgde zij een uitgave van Woutertje Pieterse. Zij verdedigde zich voor deze wandaad door er in haar voorrede op te wijzen dat het plan afkomstig was van de eigenaar van Multatuli's

Ideën, de uitgeversmaatschappij Elsevier, en dat, wanneer het dan toch gebeuren

moest, het beter gedaan kon worden door haar dan door een ander.

Inmiddels zijn er meer tekstbezorgers geweest die haar voorbeeld hebben durven volgen.

En in Duitsland, waar alles nu eenmaal degelijker gebeurt dan in ons eigen land, heeft men het zelfs bestaan om de geschiedenis af te vertellen. In het tweede deel van de Duitse vertaling, Walther in der Lehre getiteld, heeft Karl Mischke al in 1901 een eind gebreid aan de Woutergeschiedenis.

Wat Multatuli daarvan gezegd zou hebben zal altijd een geheim blijven. Tot zover de tekst van mijn toespraak uit 1987.

Omdat de uitreiking van de Woutertje Pieterse Prijs ieder jaar moest worden

opgeluisterd, en het na een aantal keren uitvoering van het Roverslied door even zo veel uitvoerders tijd leek voor iets substantiëlers, besloot de jury het eerste lustrum van de prijs te vieren met een uitgave van ‘Het Eind van Woutertje Pieterse’. Mij werd verzocht zo'n uitgave te realiseren.

Het streven was minimaal een schrijver, een literatuur-historicus, een journalist en een illustrator uit te nodigen een vervolg en afloop van de Woutergeschiedenis te bedenken. Overigens zonder aan te dringen op een al te scherpe afbakening, omdat een aantal genodigden op meerdere terreinen actief was. Er kon dus à titre personel en ruim gelobbied worden.

Het leek zo'n prachtig plan, maar het is helaas niet uitvoerbaar gebleken. Was het schroom, of angst, of misschien wel onwil, zich te moeten meten met de grote Multatuli?

Zonder meer ‘ja’ zei de genodigde kunstenaar, Margriet Heymans. Voorstelbaar, want zij kon als enige van alle partijen een nooit door Multatuli betreden straatje bewandelen. Enkele literatuur-historici voelden wel voor wat binnen hun vakgebied hoogstens als een aardige interpretatie beschouwd zou worden, al haakte een aantal af vanwege gebrek aan tijd. Hans van den Bergh, Jan Fontijn, Bernt Lüger en Marita Matthijsen zeiden ‘nee’, Eep Francken, Atte Jongstra en Peter van Zonneveld zeiden ‘ja’. De journalisten reageerden of niet, zoals Hugo Brandt Corstius, of klaagden over tijdgebrek, zoals Gerard Stigter. Jan Blokker had evenmin tijd maar vond het wel een ‘uitdagend idee’. Maar die schrijvers! De geest van Multatuli was hen allen te machtig.

Niets of zonder meer ‘nee’ zeiden Boudewijn Büch, Charlotte Mutsaers en Gerard Reve (bij monde van Joop Schafthuizen). Vanwege haar verhuizing van Frankrijk naar Nederland moest ook Hella Haasse ‘nee’ zeggen: ‘Het spijt

me, maar een “vervolg” op Woutertje Pieterse is hoe dan ook een tijdrovende en “gevaarlijke” onderneming!’ schreef ze achterop haar verhuisbericht. Jan Wolkers meldde telefonisch dat als het dan toch moest gebeuren, hij de enige was die het kon, maar natuurlijk niet in zo'n samenwerkingsverband als werd voorgesteld. Willem Frederik Hermans schreef een afwijzing per briefkaart. Onbedoeld vatte hij met de door hem gebruikte argumenten alle misschien onbewust meespelende redenen voor afwijzing en aarzeling van het merendeel van de genodigden samen. Hij vond het plan door diverse skribenten een ‘einde’ te laten schrijven voor Multatuli's onvoltooide roman, ‘in hoge mate weerzinwekkend’ en zou er dan ook niet aan mee doen:

‘de literatuur is geen kinderspelletje of opstellenwedstrijd’.

Hierna heeft de jury van de Woutertje Pieterse Kinderboeken Prijs haar idee opgegeven.

In Holland speelt men niet graag.

Amsterdam november 1987 - Lunteren juli 2001

...als Woutertje Pieterse was ingeperkt tot een zuivere constructie, dan hadden we een boek gehad van de waarde van De kleine Johannes misschien, of van Jaapje, inplaats van iets dan 10x rijker is. E. du Perron

Een fragment van Woutertje Pieterse verscheen als zgn. Corvey-model, dat diende als speciment van de Covey-papierfabriek.

48

De eerste Duitse vertaling van Karl Mischke verscheen in Halle in 1901 in een romantisch bandje.

De tweede, goedkope uitgave van Wilhelm Spohr's vertaling uit 1936.

Affiche van de inmiddels niet meer bestaande Rotterdamse poëzie-boekhandel W. Pieterse. Collectie Letterkundig Museum.

49

Reinder Storm