• No results found

Wouter en de werkelijkheid

Was Eduard Douwes Dekker Woutertje Pieterse? Lange tijd was zo'n vraag uit den boze. Maar sinds een jaar of tien, vijftien mag hij weer worden gesteld, tot (bijna) ieders opluchting. Want of het nu om Odysseus of Ulysses gaat, om Goethe of Karl May, dit is wat de lezers, vroeger en nu, stiekem altijd hebben willen weten: zou het echt zijn gebeurd, of hebben ze het allemaal uit hun duim gezogen? Ithaca, Dublin, Weimar en Bamberg varen er wel bij.

Multatuli zou deze ontwikkeling hebben verafschuwd. Hij heeft regelmatig verklaard dat hij van dat biografisch gewroet in het verhaal over Wouter niets moest hebben. In 1879, toen zijn eerste bundel Ideeën voor de zesde maal werd herdrukt, gaf hij in een voetnoot te kennen: ‘De door sommigen geopperde mening dat de Wouter-geschiedenis myn biografie wezen zou, is bespottelyk van ongerymdheid.’1

Aan de andere kant heeft hij nooit tegengesproken gebeurtenissen uit zijn jeugd in

Woutertje Pieterse te hebben verwerkt. ‘Wat overigens de Woutergeschiedenis

aangaat,’ schreef hij in 1881 aan Engel Douwes Dekker, zoon van zijn broer Pieter, ‘de grens tusschen schets, portret en fantazie is moeielyk te trekken. In zéér stipten zin bestaat fantazie op zich zelf niet.’2

Deze opvatting koesterde Multatuli al sinds het begin van zijn schrijversloopbaan, zoals uit een brief uit 1864 blijkt:

Een dichter schept niets, hy voegt samen en regelt. Hy brengt vlam aan de feiten die de buitenwereld hem aanbiedt. (In lager orde noemt de artiste dat 'n model.) Als hy nu een Venus schildert laat hy poseren die voor de arm, die voor taille, die voor gelaat (of voor een gedeelte van 't gelaat) enz. Ieder die gezeten heeft voor model heeft hem een deel van 't pitje geleverd waarom zyn feu sacré zich kronkelen moet. (Si feu sacré il y a!) en toch is dat geleverde niet voldoende: De artiste moet zwanger zyn van indmkken, die hy (sins jaren misschien en niet meer aantewyzen) opving.3

Het ging Multatuli dan ook niet om een beschrijving van de feitelijke werkelijkheid, maar om het scheppen van een wereld die algemener en dus tijdloos was. Met deze opvattingen stond hij in een oude traditie. Ze waren al in de oudheid geformuleerd

1 VW II, p. 715.

2 Multatuli aan Engel Douwes Dekker, 13 september 1881. VW XXI, p. 432. 3 Aan Mimi, 6 juli 1864. VW XI, p. 346.

17

door denkers als Aristoteles: een kunstenaar, zich baserend op de werkelijkheid, schept ordenend en selecterend een wereld die in tegenstelling tot de echte wereld van alle tijden is, en waarin de ‘universele waarheid’ wordt geopenbaard.4

Hans van den Bergh vatte het aldus samen: ‘De poëzie begint dus pas waar men in 't streven naar waarheid de bijzonderheden van 't ene geval te boven gaat.’5

Illustraties door Anton van der Valk. Uit De geschiedenis van Woutertje Pieterse. Opnieuw verzameld uit de ‘Ideen’ door Dr. J. van den Bergh van Eysinga-Elias. Amsterdam 1920.

Dat neemt niet weg dat het wel degelijk de moeite waard kan zijn dit ‘ene geval’ te achterhalen - voor zover dat nog mogelijk is. Niet zozeer ter bevrediging van onze platte nieuwgierigheid (al is die niet weg te poetsen), maar omdat het laat zien hoe de schrijver te werk ging. Aan welke feiten heeft Multatuli ‘vlam’ gegeven, en welke teksten zijn verdichting? Het grootste probleem bij deze vragen is dat de kroongetuige tegelijk de dader is: de schrijver zelf. Zijn jeugdvrienden en familieleden hebben zich nauwelijks over het werk uitgesproken; de meesten waren trouwens al dood toen de eerste Wouter-Ideeën in druk verschenen.

Wie naar overeenkomsten en verschillen tussen Woutertje Pieterse en de werkelijkheid zoekt, kan uiteraard niet om de hoofdpersoon heen. Multatuli sprak zoals

4 Over Aristoteles' mimesis-gedachte zie bijvoorbeeld: Jan van Luxemburg, Mieke Bal, Willem G. Westeijn, Inleiding in de literatuurwetenschap. Muiderberg 1983, p. 33-36.

5 Hans van den Bergh, ‘Multatuli: schrijver tussen waarheid en schoonheid’. In: De last van

leugens, Amsterdam, 1991, p. 219-230.

gezegd met klem tegen dat de geschiedenis van Wouter een zelfbiografie was, en op het eerste gezicht zit daar wel wat in. Het weinige dat bekend is over Eduard Douwes Dekker als kind doet vermoeden dat hij toen al veel karaktertrekken had van de volwassen Dekker/Multatuli. Zijn jeugdvriend Pieter Bleeker beschreef hem in 1842, na een ontmoeting in Batavia, in een brief aan een andere oude vriend, Arie Kruseman: ‘Hij is nog de oude Eduard; hetzelfde vurige, wilde, onbuigzame, onbedwingbare karakter.’6

Dit komt overeen met wat Dekker zelf in 1845 aan zijn verloofde Tine schreef: ‘Ik had eene zucht voor onafhankelijkheid die tot in het bespottelijke ging.’ Dit is het niet het beeld dat de lezer bijblijft van Wouter, die men zich gewoonlijk herinnert als een bedeesde, dromerige jongen.

Het is dan ook de vraag of dat beeld klopt. Wouters moeder, die klaagde dat er met die jongen ‘altijd wat was’, dacht er in elk geval anders over. En inderdaad: bij nadere beschouwing is er een opvallend contrast tussen de mededelingen van de verteller over Wouters karakter en diens daden. Dat blijkt eigenlijk al aan het begin van de vertelling.

In de Hartenstraat dan was 'n leesbibliotheek. Een kleine jongen met 'n stadskleurig gezichtje stond op de stoep, en scheen besluiteloos. Het was hem aan te zien dat-i gebukt ging onder 'n plan boven zyn kracht. Telkens stak-i de hand uit naar de kruk van de deur, en telkens veranderde hy die halfvolbrachte beweging in een onnodig neertrekken van 't rechthoekig hemdskraagje, dat als 'n juk op zyn schouders lag, of in 'n even onnodig tegenhouden van 'n gemaakte kuch.7

De besluiteloze jongen stond op het punt Glorioso te lenen uit een leesbibliotheek, een fenomeen dat in de achttiende eeuw was opgekomen.8

Hij had veertien stuivers als pand: de opbrengst van een gestolen Nieuw Testament. Hij las het boek, dat thuis beslist niet mocht worden gezien, in stilte op een brug over een sloot, net buiten de stad.

In 1872 bekende Multatuli Mimi hij dit niet had verzonnen:

Hij [DD] vertelde mij hoe hij als i geld kon machtig worden om 'n boek te lezen, dan moeite had dat weg te stoppen. Noch op school noch te huis bij hem mocht het gezien worden. Zoo herinnert hij zich soms zamen gehuurd te hebben met 'n vriend van hem Scholten. 'n goede jongen zeide hij, en een jongen die altijd zakgeld had wat ik maar zeer zelden had. Bovendien zoo zamen dat kostte ons dan ieder maar 'n stuiver in de week. We gingen dan samen zoogenaamd wandelen

6 P. Bleeker aan A.C. Kruseman, 17 april 1842. VW XXIV, p. 518. 7 VW II, p. 527.

8 H. van Goinga, ‘De bibliotheekwereld omstreeks 1800 en de negentiende-eeuwse aanzetten voor een openbaar bibliotheekwezen. In: De negentiende eeuw 24 (2000) 3-4 (december), p. 170-178.

19

om dat te lezen. zaturdag 's middags bijv. Ik herinner me nog we Rinaldo Rinaldini lazen, dat lazen wij dan op de rand van 'n brugje op de cingels, ik heb dat in de W. eenigszins geschetst door Glorioso. En eens viel 't boek in de sloot. Wat hadden we toen 'n moeite om het te vergoeden! O, en ik ben er meer kwijt geraakt, dat kwam van 't verstoppen. -9

In 1955 verscheen een nieuwe Duitse vertaling van H. Bruck bij uitgeverij Neues Leben in Berlijn.

De tweede, goedkope uitgave van Wilhelm Spohr's vertaling uit 1936.

Verschillen met de werkelijkheid waren er natuurlijk ook. Glorioso was eigenlijk Rinaldo, een andere rover uit de pen van de Duitse schrijver Vulpius (een vriend van Goethe). Dekkers klasgenoot Jan Reinhardt Scholten werd uit de geschiedenis van Wouter weggeschreven, en een poldersloot nam de plaats in van de ‘cingels’ (tegenwoordig de Singelgracht). Uit verdere aantekeningen van Mimi blijkt dat de jonge Dekker het pandgeld voor de leesbibliotheek van zijn ouders stal. Zijn romanheld drukte er echter een Nieuw Testament voor achterover. In de wereld van de familie Pieterse was dat vergrijp oneindig veel zwaarder - maar voor de schrijver Multatuli, lang en breed van zijn geloof af, was het een symbolische heldendaad.

Een andere passage waarin Wouters avontuurlijke inslag tot uiting komt, beschrijft zijn sprong van de ‘aspoort’. Daartoe uitgedaagd door een kameraad, een van de

9 VW XV, p. 521.

20

sprong bezorgde hem bovendien 'n barometer in z'n verstuikten teen die, uit edele wraak, hem later altyd waarschuwde als 't regenen zou,’ aldus de verteller. Net als het Glorioso-verhaal was dit op de werkelijkheid gebaseerd. In een brief aan Mimi schreef hij erover: ‘'t Is waar dat ik van die poort sprong in kathechisatie-tyd, en dat m'n toon [=teen] me pyn doet als 't regenen gaat.’10

Hoewel hij bang was dat zijn lezers de Wouter-geschiedenis als ‘Mémoires’ zouden opvatten, onthulde hij naderhand in een noot dat het om ‘de Zaag- of de Raam-poort’ ging. De mededeling werd onmiddellijk gevolgd door een waarschuwing:

Men zou zich vergissen als men uit het opgeven der namen van de beide poorten, welker ene hier bedoeld wordt, de slotsom trok dat de

Wouter-geschiedenis nuchtere waarheid behelsde, naar den zin van onzen Droogstoppel. Ook die soort waarheid is er in, doch zelden. De strekking is wáár in hoger betekenis.11

Jaren later liet Eduard Douwes Dekker zich nog altijd gemakkelijk overhalen tot dit soort waaghalzerij. In 1838, tijdens zijn reis naar Nederlands-Indië beweerde zijn broer Jan, die ook aan boord was, dat hij, Eduard, niet eens in de mast durfde te klimmen. Waarop Dekker, ondanks zijn hoogtevrees, onmiddellijk naar het topje van de mast klom. Toen hij later, wederom met Jan, in een bootje voor de kust bij Batavia voer, waarschuwde zijn broer hem dat hij moest oppassen niet overboord te vallen.

- Zanik niet zoo, of ik gooi me expres in het water, zei Eduard. - Dat zal je wel laten, 't is hier vol haaien!

Op dit woord wierp Eduard zich overboord. [...]

Zoodra hy was opgenomen in de boot, begon Jan uittevaren, over zyn roekeloosheid. Daarop wierp Eduard zich voor de tweede maal in 't water.12

Een nieuwe gelegenheid om zijn dadendrang te tonen kreeg Wouter tijdens een oproer van ‘'n bende van 't gemeen, die bezig was de geschonden rechten der

“huisjesmelkers” heel nadrukkelyk te wreken op zichzelf’. Wouter trotseerde de

10 Multatuli aan Mimi, 21 augustus 1864. VW XI, p. 368.

11 VW II, p. 529 en 715. De Zaagpoort en de Raampoort waren twee verschillende poorten.

De Raampoort bevond zich nabij de Bloemgracht en werd in 1844 afgebroken. Ook de Zaagpoort, die volgens K. ter Laan's Multatuli Encyclopedie (p. 529)

Zaagmolenpoort heette, bestaat niet meer. Een brug die bij het Marnixbad de Singelgracht overspant heet tegenwoordig Zaagpoort (zonder molen). In deze buurt stonden destijds inderdaad zaagmolens, die Multatuli mogelijk het gedroom van Wouter in de pen gaven (die, zoals men weet, in het geknars van de molens voor het eerst de stem van Fancy hoorde). Zie VW II, p. 554-558.

12 VW XVIII, p. 243-244.

menigte om een oude soldaat pruimtabak te bezorgen. ‘O, Thermopylae!’ roemde Multatuli zijn held. ‘O, Miltiades! O, Glorioso! O, Ivanhoe! O, Kolokotroni! O, riddereer! Welke dame zal z'n harnas ontgespen?’13

Juffrouw Laps door Pam Rueter. Uit: De kleine Wouter. Gekozen en ingeleid door G. Stuiveling. Amsterdam 1960.

Ook hier was zijn herinnering z'n voornaamste bron. De rellen zijn historisch en Dekker heeft ze gadegeslagen. Het opstandje werd veroorzaakt door huiseigenaars die het oneens waren met een belastingmaatregel. Het gebeurde in 1835, op de Herenmarkt. Daar stond in die tijd een loods waar 's winters soep werd uitgedeeld aan de armen; om die reden zouden de gebeurtenissen bekend worden als het Soeploodsoproer. Dekker hoefde maar naar buiten te lopen om de rellen te zien. Maar of hij net als Wouter de menigte met pruimtabak trotseerde, zei hij er niet bij.

Een enkele keer durfde Wouter ook in familiekring zijn schuchterheid af te werpen, hoewel het hem meestal duur kwam te staan. Zie bijvoorbeeld zijn vraag aan juffrouw Laps, die juist heeft uitgelegd dat ‘de Heer’ veertig dagen in de woestijn is gebleven,

en veertig nachten... denk eens! En al dien tyd zonder eten... dat's wat anders! Geloof me, juffrouw Pieterse! je moet je niet van je weg laten brengen door Laurens z'n broek. Maar 't is netjes gedaan, dat moet ik zeggen. Wat vraagt de man ervoor?

Gedurende 't nu volgend gesprek over de handigheid van den kleermaker, zat Wouter te peinzen over die woestyn. Hy had er wel zin in. Het kwam hem zeer

22

byzonder voor, en daarom belangwekkend. Eensklaps vroeg hij juffrouw Laps, hoe lang zy in de woestyn geweest was.

- Heb je van je leven... zo'n kwajongen! Waar haalt-i de ondeugendheid vandaan?14

Als we Multatuli moeten geloven, was hij in het stellen van lastige, wezenlijke vragen Wouters gelijke. In Idee 564 herinnerde hij zich dat een moeilijke vraag aan een leraar werd bestraft met een ‘“Mauvaise-marque à Mr Edouard pour impudence.” Och, wat al mauvaise-marques heb ik later in 't leven gekregen, voor zúlke impudentiën.’15

Opvallend is ook de overeenkomst met de vragen van Frits Droogstoppel aan dominee Wawelaar.

Uit deze voorbeelden blijkt niet alleen dat de ogenschijnlijk zo verlegen Wouter niet minder impulsief handelde dan zijn geestelijk vader, maar meer dan eens ook letterlijk in diens voetsporen trad. Wouter gaf bijna doorlopend blijk van zijn onstuimigheid; zijn beroemde Roverslied kan wat dat betreft als een manifest worden gelezen. Toch was Wouter tegelijk wel degelijk een dagdromer (wat hiermee ook niet in tegenspraak is) - maar zelfs in die hoedanigheid toonde hij sterke verwantschap met Douwes Dekker/Multatuli.

Wouter droomde vaak van een toekomst als koning van Afrika en redder van de mensheid. Koning van Afrika, met Femke aan zijn zijde.

Al wat er met hem en Femke in Afrika geschiedde, zou beschreven worden in fraaie boeken met gekleurde plaatjes. Hy zag zich op 'n salomonischen troon waarvan 't model aan z'n prentenbybel ondeend was, en ze zat naast hem... zy! En groots was ze niet, want ze wilde 't heel wel weten ‘voor 't aangezicht van 't gehele volk’ dat ze vroeger maar 'n bleekmeisje zonder kroon of statie was geweest, even buiten de aspoort.’16

Hiervoor had Multatuli naar eigen zeggen teruggegrepen op zijn eigen jeugd. ‘Met... malle zelfverheffing,’ schreef hij kort voor zijn dood, ‘wou ik me altyd opdringen dat op my de verantwoordelykheid rustte van alles wat verkeerd of droevig was.’ Hij ontkende opnieuw dat hijzelf Wouter was, maar

toch spreekt het vanzelf dat er in dat Wouterverhaal soms dingen

voorkomen die in werkelyk gebeurde toestanden wortelen. Dit nu is met die zucht om wat te zeggen te krygen in Afrika 't geval. In m'n jeugd had ik eens gelezen hoe onmenselyk

14 VW VI, p. 471.

15 VW IV, p. 325. In De veelzinnige muze van Multatuli (Amsterdam, 1990), p. 27-28, gaat Eep

Francken hier uitvoerig op in. 16 VW VI, p. 603-604.

die koninkjes daar met hun onderdanen omgaan, en ik kòn niet slapen van... medelyden, denk je? Nu ja, dat ook, maar m'n hoofdindruk was schaamte dat ik dat maar zoo toeliet. Alsof ik geroepen was de wereld te hervormen!17

Die roeping was niet alleen iets van zijn jeugd. Zoals Eduard Douwes Dekker als kind op een Afrikaanse koningschap rekende, zo heeft hij, als volwassene, gedroomd van de de keizerstroon van Insulinde.18

En in 1863 had hij plannen om Polen te bevrijden. (Een Duitse vertaler van de Havelaar daarover: ‘Es wäre natürlich ein aussichtloses Beginnen gewesen.’)19

Even typerend voor Wouter, en behoorlijk Multatuliaans, was zijn verbazing, bij het vernemen van allerlei wereldleed, over het uitblijven van de hartenkreet: ‘Waar blyft Wouter?’ De roeping werd gevoed door calvinistisch zondebesef, de leer van eeuwig tekortschieten, en door romantisch idealisme, waarvan Dekkers karakter doortrokken was.

Bij de oudere Multatuli konden dit soort dromerijen, Heiland-achtige gevoelens of hoe men ze ook wil noemen, samengaan of afgewisseld worden met een scherp bewustzijn van zijn eigen beperkingen, door dokter Holsma verwoord in een lang gesprek met Wouter.

- Meen je dat álle mensen slecht zyn? Dit mag je toch niet aannemen, dunkt me. Onder die mensen zyn er gewis velen die 't zelfde wensen als jy. Waarom veranderen zy de wereld niet?

Wouter zweeg alweer. Juist de eenvoudigheid van de vraag belemmerde hem. Maar Holsma drong op antwoord aan.

- Welnu? Kom-aan, ik zal je helpen. Geloof je dat ik 'n goed mens ben? - O ja, riep Wouter hartelyk.

- Ei? Nu, ik geloof 't ook. Ik zou me schamen als ik dit niet durfde zeggen. Waarom dan verander ik de wereld niet? Je spreekt zo dikwyls van Afrika - omdat je dat land niet kent, m'n jongen! - welnu, ik die 'n goed mens ben, heb nog altyd de slavenjachten niet afgeschaft. Waarom niet, denk je? Antwoord eens.

Na lang aandringen stamelt Wouter tenslotte: - Omdat... u niet kan, m'nheer.

- Juist! Dáárom heb ik tot heden niets veranderd aan al wat er verkeerd geschiedt in Afrika. En ook in Azië niet. En in Amerika niet. En in zeer veel landen niet. Maar gisteravond in de komedie, toen je onwel was - 't was warm! - nam ik je

17 VW XXIII, p. 720.

18 Zie bijvoorbeeld Tristan Haan, Multatuli's legioen van Insulinde. Marie Anderson, Dek en

de anderen. Amsterdam, 1995.

19 Multatuli, Max Havelaar. Für die Bibliothek der ‘Gesammte-Litteratur’ aus dem Holländischen übersetzt von Dr. Karl Mischke. Halle a.d. S., [1900].

24

mee, en ik heb je verzorgd en naar bed laten brengen. En ik heb je moeder laten geruststellen over je lang uitblyven. Dat alles was m'n plicht, niet-waar?

- O, m'nheer...

- Geen dank, m'n jongen! 't Kwam me voor, dat het m'n plicht was, en ik deed het: omdat ik het kón. Wat niet kan, is m'n plicht niet!20

Een preek die voor Wouter, maar ook voor de lezers en niet in de laatste plaats Multatuli zélfbedoeld was. Want zijn gevoel alles en iedereen te kunnen verbeteren werd niet uitgesloten door zijn besef dat zijn invloed beperkt was.

Hierin leken Wouter, de jonge Eduard DD én de schrijver Multatuli op elkaar. Zoals hij zelf tegen Mimi zei: ‘en dat ik onnoozel was en verheven tegelyk is ook waar’.21

En aan Tine, vele jaren eerder, schreef hij dat hij ‘honderde voorbeelden’ zou kunnen aanhalen, ‘waar schijnbaar hoogmoed en nederigheid met elkander in strijd waren, doch die nederigheid was de echte niet, zooals gij nu wel begrijpt’.22

Aan één onderwerp mag hier niet worden voorbijgegaan: de godsdienst, die in de Wouter-Ideeën een alles bepalende rol speelt. De familie Douwes Dekker was doopsgezind. Tot welke protestantse bloedgroep Wouter en de andere Pieterses behoren verraadt Multatuli niet, maar het gezinsleven heeft wat doopsgezinde trekken. In dit verband is wel eens op het beroemde salie-avondje gewezen, de bijeenkomst van juffrouw Pieterse en een aantal vriendinnen, waarbij juffrouw Laps een zoogdier bleek te zijn en meester Pennewip langskwam om Wouters schandaal verwekkende Roverslied voor te lezen. Een (kleine) aanwijzing vinden we ook in het lesmateriaal op de school van Wouters broer Stoffel, waar de kinderen lazen in een ‘Chrestomathie van 't Nut...’

- In wát voor 'n ding? snauwde juffrouw Laps.

- In 'n chres... to... ma... thie, juffrouw. C, h, r, e, s... kres!

- Of, volgens sommigen: gggres, commenteerde de meester [Pennewip]. Kristus of... Gggristus...

- Dat zyn allemaal heidense nieuwigheden! ik zeg maar: Kristisss... want zó heet de Heer, en niet anders! Jelui zult me toch niet m'n geloof willen