• No results found

‘'t Staat in 'n boek... omdeliefdewil, geloof me... 't staat in 'n boek.’

Literatuur in Woutertje Pieterse

Inleiding

Wouter was schuchter maar vastberaden toen hij de leesbibliotheek in de Hartenstraat instapte. Schuchter omdat hij er een boek ging lenen waarvan hij wist dat het genre thuis niet zou worden goedgekeurd, vastberaden omdat hij wist welk genot het boek hem zou gaan brengen. Zijn voornemen was ‘niet meer of minder dan z'n intrede in de toverwereld der romanlektuur’. Om het te kunnen lenen had hij zijn Nieuwe Testament voor veertien stuivers verkwanseld ‘aan de stalleman op d'ouwebrug’.

‘- Glorioso... asjeblieft, m'nheer’ (p. 9)1

De auteur Christian A. Vulpius schreef Glorioso, de duivel. Eene rovergeschiedenis in 1800. Uit een aantekening van Mimi weten we dat Multatuli in zijn kinderjaren romans leende uit een leesbibliotheek, waaronder het roververhaal Rinaldo Rinaldini (1798) van dezelfde auteur.2

Multatuli en zijn vriend Scholten lazen het boek in het geheim omdat het op school en thuis verboden was. Het lezen van romans zou wel eens verslavend kunnen werken en tot luiheid en onvrede kunnen leiden, was de vroeg negentiende-eeuwse opvatting, onder andere van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen.3

Zeker is het dat de roversgeschiedenissen van Vulpius bijzonder populair waren bij leesbibliotheken: Rinaldo Rinaldini was gedurende de hele negentiende eeuw te leen bij de Amsterdamse leesbibliotheken Van Gulik en Cramer en ook de Leidse leesbibliotheek Van der Hoek had het boek in haar assortiment.4

Naast Glorioso leest Wouter nog meer: verplichte boeken voor school en voor de dominee, boeken op aanraden van anderen en natuurlijk nog meer

ver-1 Voor dit artikel wordt naar de volgende editie verwezen: Multatuli, Woutertje Pieterse. Uit de Ideeën verzameld en uitgegeven door Dr. G. Stuiveling. Amsterdam, 1974, zevende druk.

2 Zie hiervoor het artikel van Dik van der Meulen elders in dit nummer.

3 Zie Marita Mathijsen, Gij zult niet lezen. De geschiedenis van een gedoogproces. Vijfde Bert van Selm-lezing. Amsterdam, 1996.

4 Zie Ignaz Matthey, ‘De eerste bibliotheekvoorzieningen voor de Nederlandse jeugd (1823-1900)’, in: De Boekenwereld 10 (1993) 1, p. 13-22, hierp. 18.

boden boeken uit de leesbibliotheek, zoals we straks zullen zien. Ook door andere personages in Woutertje Pieterse wordt gelezen (en voorgelezen), en er vinden discussies over literatuur plaats. En dan is er nog Multatuli zelf die, volgens het programma van zijn Ideeën, zijn mening over bepaalde boeken en auteurs hier en daar tussen de woorden en gedachten van zijn personages wringt.5

In dit artikel wordt aandacht besteed aan de literatuur die door Wouter en zijn omgeving wordt gelezen. Wat lezen zij en welke rol speelt de lectuur in de

ontwikkeling die Wouter van klein jongetje naar de zestienjarige Wouter doormaakt, wanneer het verhaal eindigt.6

De familie Pieterse en de ‘bibliotheek’ van Stoffel

Multatuli situeert de Woutergeschiedenis in Amsterdam aan het begin van de negentiende eeuw. Wouter woont samen met zijn moeder, juffrouw Pieterse, zijn oudere broer Stoffel en zijn kleinere broertjes en zusjes in een kleine woning in de binnenstad. Stoffel, onderwijzer in hart en nieren, heeft de plaats van de overleden vader ingenomen. Hij is tevens het voorbeeld van negentiende-eeuwse braafheid en deugdzaamheid, maar hij is vooral saai. Het gezin is doopsgezind en er wordt naar de Bijbel geleefd; fatsoen is de norm. Romans worden er geweerd evenals

schouwburgbezoeken. In het classificatiesysteem van Stoffel, waarin alle standen in een pyramide zijn geclassificeerd, behoort de familie Pieterse tot de ‘Burgerstand, IIIe klasse, zevende onderafdeling. Burgermensen “op kamers” wonende.’ In dit milieu worden ‘preken v.d. Palm’7

gelezen en leest men de Opregte Haarlemsche

Courant (de ‘Haarlemmer’), samen met de buren van ‘III, 7, b2(Pp)’, (p. 21) Er wordt dagelijks ten huize van de familie Pieterse een preek voorgelezen door de huisdominee, die hier echter door drankgebruik niet altijd toe in staat is. Dan neemt Stoffel het over:

‘Stoffel begreep, bij onstentenis van huisdominee, geroepen te zijn tot de preek van de dag.. Hij behandelde Ezechiel en de afscheiding van de tien stammen, en deed er wat bij uit Mattheus. Daarna ging-i over op de Makkabeeën, en sloot met Daniel, Paulus, 'n Onze Vader en de H. Geest.’ (p. 58)

5 In dit artikel zal dit aspect niet verder aan de orde komen.

6 Met dank aan Annemarie Kets-Vree voor haar deskundige commentaar op een eerdere versie van dit artikel.

7 J.H. van der Palm (1763-1840) publiceerde een groot aantal godsdientige en stichtelijke werken, zoals: Salomo (1808-1816), Jesaias vertaald en opgehelderd (1805), de Bijbel

bevattende alle de boeken des Ouden en Nieuwen Verbonds (Leyden, 1818-1830) en een Bijbel voor de jeugd (Leyden, 1835).

56

Tijdens de ‘avondjes’, wanneer de familie Pieterse visite heeft, wordt er gelezen in het Oude Testament (p. 33). Het Nieuwe Testament wordt gewoonlijk alleen op de zondagen gelezen, zoals blijkt uit het volgende citaat, waarin Wouter motiveert waarom hij het Nieuwe Testament heeft ‘verkwanseld’ om Glorioso te kunnen lenen:

‘Men zou 't Nieuw-Testament niet zo gauw missen, dacht-i, omdat de Zondag nog vér was, en in de week zou 'r niet naar gevraagd worden. Nog eens: 't was geen vingerhoed, geen breipen, geen suikerpot, of zo iets van dagelijks gebruik.’ (p. 15)

Naast de bijbel bezit de familie Pieterse meer non-fictie boeken. In het milieu van de familie Pieterse heeft het boek status; wat in een boek staat is de waarheid. Zo verdedigt juffrouw Pieterse haar zoon Stoffel die beweert dat de mens tot de

zoogdieren behoort, tegen een zeer beledigde juffrouw Laps met de woorden: - Maar mens, 't staat in 'n boek... omdeliefdewil, geloof me... 't staat in 'n boek.’ (p. 38)

De status van het boek kan ook worden afgelezen aan de ‘bibliotheek’ van Stoffel, een enkele kast (!) waaruit het wasmeisje Femke, met wie Wouter bevriend is, geen almanak mag lenen: ‘- Ach neen, 't boek is van Stoffel en hij heeft gezegd, dat ik niets mag wegnemen uit z'n kastje. Dat is zijn bibliotheek, weet-je, omdat-i schoolmeester is.’, zegt Wouter haar (p. 83) Stoffels boekenbezit bestaat voor het merendeel uit boeken voor gebruik in zijn klas, zoals bijvoorbeeld De geschiedenis

van Jozef, voor kinderen van W. van Oosterwijk Hulshoff, Verhandelingen over spelling (waarschijnlijke een uitgave voor scholen van Matthys Siegenbeek), De brave Hendrik en aardrijkskundeboekjes van Ippel. Daarnaast bevat de verzameling

enkele stichtelijke en godsdienstige werken, zoals ‘Preken van dominee Hellendoorn... Katechismus van idem’, en een aantal overige titels, zoals ‘Werken van 't dichtlievend genootschap’ en een Reglement op de brandwacht. (p. 80)

Juffrouw Laps en de anderen

Ook in de kennissenkring van de familie Pieterse werd gelezen. De ‘typetjes’ hebben elk hun eigen lectuur waarmee Multatuli de verschillen tussen geloof, milieu en stand benadrukt. Zo is de gereformeerde kennis van de familie Pieterse, juffrouw Laps, een flat caracter die niet alleen naar de Bijbel leeft (of denkt te leven), maar die in elke zin minstens eenmaal ‘de Schrift’ noemt. Alle andere literatuur wordt door haar hartgrondig verworpen en wanneer meester Pennewip haar vraagt of ze wel eens een komedie heeft gezien, antwoordt juffrouw Laps: ‘Nee meester! Wat ik lees, lees ik in de Schrift... dát lees ik!’ (p. 127)

Multatuli bekritiseert via juffrouw Laps het streng gereformeerde milieu dat volgens hem met de Bijbel in de hand verwerpelijke dingen doet of toestaat

van anderen, zoals het slaan van kinderen. Hij laat juffrouw Laps op een avond bij de familie Pieterse thuis naar aanleiding van het streng straffen van enkele van de aanwezige kinderen opmerken:

Titelgravure bij het eerste deel van Glorioso (Amsterdam, 1805), Collectie Multatuli Museum.

‘“'t Was juist als in de Schrift stond”, zei ze en zij haalde 'n tekst aan waarin wordt voorgeschreven iemand te slaan. Waar 't staat, weet ik niet, maar 'k ben zeker dat 't érgens staat. Want in die Schrift staat alles. Vooral van slaan.’ (p. 35)

Tegenover dit protestantisme staat het katholicisme van Femke en van pater Jansen. Wouter heeft duidelijk meer sympathie voor deze personages en hun geloof. Pater Jansen gedraagt zich vrij en onconventioneel, en hij heeft als een van de weinige volwassenen in het verhaal aandacht voor Wouter en diens problemen. Op een gezamenlijke tocht vertelt hij Wouter het volgende over zijn lectuur:

‘[...] ik heb thuis 'n Vulgata. Daar staat wat in! Ze is kwarto, zó dik, en dat in 't vierkant en in leer gebonden... 'n hele vracht! En er zijn sloten aan ook, Stijn [=de huishoudster, CK] schuurt ze alle weken blank. Welnu ik pak een van die koperen lippen met m'n pink en Stijn zegt paters op, en ik houd m'n Vulgata - altijd met die

58

éne pink, moet je denken - tot quotidianum van de derde. En Stijn is niet heel vlug met 'r paters. Als ik ze zelf zei, bracht ik 't zeker tot remitte van de vierde, of misschien wel tot amen. Maar ik moet je 't bijzeggen dat wij katholieken geen kracht, macht en heerlijkheid hebben. Dat scheelt altijd 'n beetje. En... er is niets apokriefs in de Vulgata. Met 'n protestantse bijbel zou ik 't wel laten, dat vat je wel!’ (p. 478)

Femke leest dagelijks in een katholiek godsdienstboekje, zij doet dit om ‘zalig’ te worden. Op een dag maakt zij Wouter deelgenoot van een boekje ‘waarin verzen staan’. ‘En Wouter las: Allerreinste moeder, Allerzuiverste moeder [enz.].’ (p. 77-78) Hij begrijpt er helemaal niks van en vraagt Femke of hij het boekje mee naar huis mag nemen om het te bestuderen. ‘Dit kon niet, want Femke moest het dagelijks gebruiken’, aldus Multatuli. (p. 79)

En dan is er niet te vergeten Wouters onderwijzer, meester Pennewip, die het onsterfelijke ‘Roverslied’ van Wouter afkeurt omdat het niet over de deugd gaat, zoals de opdracht aan de schoolklas luidde. Daarentegen ziet hij wél schoonheid in het - door Multatuli in de Ideeën zo fel bekritiseerde - toneelstuk Floris V van Bilderdijk.8

Op een avond bij de familie Pieterse haalt meester Pennewip het boekje, dat hij speciaal voor die gelegenheid heeft meegenomen, uit zijn zak. Hij is duidelijk onder de indruk van het stuk, wanneer hij het woord neemt:

‘Het is een voortbrengsel of anders gezegd: een werk van een onzer eerste vaderlandse dichters, sprak Pennewip met plechtigheid, ja zelfs... ik zou durven zeggen van de eerste of... de voornaamste, ook wel de Vorst der Nederlandse dichteren genoemd. Hij is 'n man, die in godzaligheid voor niemand behoeft uit de weg te gaan.. In den vollen zin des woords zou ik hem durven rangschikken onder de Belijders. Dit boek, juffrouw, bevat een comedie, en wel van de soort die wij gewoon zijn treurspelen te noemen... omdat er iemand in sterft.’ (p. 128)

Veel gelezen wordt er thuis bij de deftige familie Ouwetijd & Kopperlith, waar Wouter als jongste bediende terechtkomt nadat zijn vorige werkgever, Motto & Cie. failliet is gegaan. Deze handelsfamilie koopt geen boeken, maar leent ze, omdat het hebben van een particuliere bibliotheek niet bij hun milieu zou passen. Zij bezitten geen studieboeken, dichtbundels, toneelwerken enzovoorts, maar lenen romans, bij voorkeur Franse. Zo zit de ‘jongeheer Eugène [...] nog altijd over z'n romannetje gebukt’ (p. 354) en moet de werknemer Gerrit geregeld komen opdraven om boeken te ruilen voor de oude mevrouw Kopperlith:

8 W. Bilderdijk, Floris de Vijfde. Treurspel. Amsterdam, 1808. Zie voor Multatuli's kritiek op Bilderdijk: J.J. Oversteegen, De redelijke Natuur. Multatuli's literatuuropvatting. Utrecht, 1987, p. 49 e.v.

Voor Woutertje Pieterse viel ik terstond. Zelfs toen ik het boosaardige stuk schreef dat in de Multatuli-herdenkingsbundel Er is niets poëtischer

dan de waarheid werd opgenomen, kon ik het niet over mijn hart

verkrijgen iets kwaads over Woutertje Pieterse te zeggen. Er bestaat in onze taal geen humoristischer roman. [...] Al had hij Woutertje Pieterse maar voltooid. Het heeft niet zo mogen zijn, en daarom ben ik ook geen echte Multatuliaan...

Maarten 't Hart

60

Wouter Pieterse is even diep gedacht, even krachtig opgevat en even meesterlijk uitgewerkt als Max Havelaar.

G. Dozy

‘Dat eeuwige boekenruilen stond in verband met haar verveling. Ze was geabonneerd in drie leesbibliotheken tegelijk, en verslond al wat daarin frans was. Dat er noch door haar, noch door wien ook van de andere familieleden ooit 'n penning besteed werd om een boek te kopen, spreekt vanzelf. Van 'n bibliotheek was geen spoor in den huize Kopperlith! De “heren” meenden dat zo-iets behoorde bij geleerdheid, 'n eigenschap waarvoor zij allerfatsoenlijkst de neus optrokken.’ (p. 190)

Hoe groot is het verschil tussen deze besproken milieus en dat van de doktersfamile Holsma (‘deftige middelstand’), waar de kleine Wouter regelmatig op bezoek komt en in het gezin wordt opgenomen wanneer hij thuis problemen heeft. Hij kijkt zijn ogen uit: de opvoeding geschiedt in dit gezin zeer democratisch en met zachte hand en er wordt niet uit de Bijbel voorgelezen (er wordt zelfs niet gebeden aan tafel!) maar uit studieboeken zoals de Nederlandse Zeereizen, ‘naar de oorspronkelijke journalen uitgegeven door Bennet van Wijk’ (p. 154).9

Ook vinden er discussies over literatuur plaats waarbij de kinderen betrokken worden en brengt de familie regelmatig bezoeken aan de schouwburg.

‘Wanneer de lezer gewoon is aan effect-romans, zal 't hem bevreemden te vernemen, dat Wouters bezoek bij de familie Holsma grote invloed uitoefende op 't ontwikkelingsproces van z'n geest. Het spreekt vanzelf dat dit zich niet terstond openbaarde, doch er was 'n kiem van verandering in z'n gemoed gelegd, die niet weder kon verstikt worden. Van zelfstandig denken was nog geen spraak, maar hij wist nu toch dat er iets áls zelfstandig denken mogelijk was, al durfde hijzelf zich die weelde niet aanmatigen, waartoe hem dan ook de nodige rijpheid ontbrak. Niet hij, Wouter, zou 'n mening hebben, maar hij begon in te zien, dat er andere meningen bestonden dan die van z'n omgeving en dit was 'n grote stap.’ (p. 162) Deze vertegenwoordigers van verschillende, zeer uiteenlopende milieus en

geloofsovertuigingen, hebben ieder hun specifieke leesgedrag en lectuur. Deze groep kan nog worden aangevuld met de ‘schoolmakkers’ van Wouter, die avonturenromans lezen en elkaar de verhalen uit deze boeken vertellen. Wouter wordt geconfronteerd met de opvattingen van al deze - zeer verschillende - mensen en zal in zijn

ontwikkeling keuzes gaan maken. Het lezen speelt daarbij een belangrijke rol, zoals we hierna zullen zien.

9 R.G. Bennet en J. van Wijk Roelandsz., Nederlandsche zeereizen, in het laatst der zestiende,

zeventiende en het begin der achttiende eeuw. Naar de oorspronkelijke journalen of gelijktijdige berigten. Dordrecht, 1828-1830, 5 dln.

Wouters lectuur

Met het lenen van Glorioso begint de Woutergeschiedenis. De karakterontwikkeling van de kleine Wouter wordt hiermee in gang gezet. Het lezen van Glorioso verandert zijn leven; geen dag zou meer als voorheen zijn. Niet alleen ontdekt Wouter het plezier van het lezen, hij kan ook gaan ontsnappen aan de banale realiteit van alledag. Want zijn leven is geen lolletje. Zoals we reeds hebben gezien, straalt het gezin Pieterse niet veel warmte en gezelligheid uit, en er is weinig liefde of aandacht voor de opgroeiende Wouter. Samen met haar zoon Stoffel vindt juffrouw Pieterse Wouter vaak lastig en er wordt hem regelmatig duidelijk gemaakt dat er - wanneer hij zijn gedrag niet verbetert - weinig van hem terecht zal komen. Het is niet moeilijk te raden dat Wouter gebukt gaat onder deze strenge en kille opvoeding.10

Hij wil avonturen meemaken, iets betekenen en bewonderd worden.

Wouter bezit zelf geen boeken, maar leest wel boeken uit Stoffels ‘bibliotheek’. Volgens zijn moeder kent hij veel boekjes uit zijn hoofd. Deze deugd wordt echter tegen hem gebruikt, wanneer hij dingen doet die zijn moeder niet wil hebben: ‘Z'n onoverwinnelijke tegenzin in zuurkool bijv. paste geen jongen die zoveel boekjes van buiten kende’ [...]’ (p. 176) Romans komen in het huis van de familie Pieterse niet voor en Wouter weet dat dit genre thuis en ook op school verboden is.

Tot Wouters verplichte stichtelijke literatuur behoort een godsdienstboekje waaruit hij door de dominee na kerktijd wordt overhoord. ‘De titel van 't boekje weet ik niet meer’, schrijft Multatuli, ‘maar de eerste regels waren: 1e vraag: Vanwaar hebt gij, en alles wat er is, uw oorsprong?’, waarop Wouter had willen antwoorden: ‘wel, van m'n moeder... maar in 't boekje stond: Van God, die alles uit Niet heeft voorgebracht.’ De tweede vraag luidde: ‘Hoe weet gij dit?’ waar Wouter, die er niets van begreep, op had moeten antwoorden: ‘Uit de Natuur en uit de Openbaring.’ (p. 60) Na het eerste jaar catechisatie krijgt Wouter van de dominee:

‘een boekje met drie honderd vijf en zestig bijbelteksten, één en twintig gebeden, evenzoveel dankzeggingen, een vader-ons, de tien geboden en de artikelen des geloofs. Er was 'n voorschrift bij hoe dat alles moest gebruikt worden: eens per dag, 'n jaar lang; driemaal daags, 'n week lang bij herhaling, en de rest quantum sufficit. Voorin stond op 'n ingeplakt blaadje: ter beloning aan WOUTER PIETERSE omdat hij de lessen in de Noorderkerk wel heeft opgezegd en ter aanmoediging om ter ere Gods op de ingeslagen weg voort te gaan. En daaronder stonden de namen van Dominee en Ouderling met krullen die Pennewip zouden beschaamd gemaakt hebben.’ (p. 60)

62

Over Wouters schoolboeken komen we ook een en ander te weten in de

Woutergeschiedenis. De meest aangehaalde zijn de boekhoudboeken van A.B. Strabbe (1741-1805). Daarnaast komen we titels tegen van Ippel, het Leesboek tot oefening

in het kunstmatig lezen, geschiedenis-, aardrijkskundeboekjes en Pieterson's Geslachtlijst van Nederduitsche naamwoorden.

Wouters kan zijn fantasie enigszins kwijt in het lezen en bekijken van zijn collectie zogenaamde centsprenten. Dit waren al dan niet gekleurde prenten met historische figuren en taferelen. Zo'n vel was in 12 of meer vakken verdeeld en kostte twee duiten. Wanneer de koper niet kapitaalkrachtig genoeg was, werd het vel door midden gescheurd en voor de helft van de prijs verkocht.11

Zijn verzameling bestond uit: ‘de zeer nauwkeurige gecostumeerde afbeeldingen der figuren uit Macbeth, Othello, Koning Lear, Hamlet, Toverfluit, Barbier van Sevilla, Freischütz en nog 'n tal van andere stukken, waarvan het een hem nog romantischer voorkwam dan 't ander.’ (p. 110)

Wouter wordt getroffen door de helden op deze prenten. Die komt hij in de werkelijkheid niet tegen. Zijn vader is er niet meer en noch Stoffel noch de

huisdominee of meester Pennewip zijn voorbeelden voor de naar avontuur hunkerende Wouter. Dan hoort hij op school van spannende avonturenromans, te leen bij leesbibliotheken. Daarin komen mannen voor die alles hebben waar Wouter naar op zoek is: moed, heldhaftigheid en avontuurlijkheid. Het kwaad is snel geschied: Wouter wordt ‘aangestoken met de romanziekte’! En Wouter is niet de eerste en enige lezer van Glorioso. De leesbibliotheekhouder uit de Hartenstraat nam ‘uit de kast 'n deeltje dat, vet en belezen op omslag en bladzijden tekens droeg van veel onzindelijk genot’. (p. 9)

Wanneer Wouter jongste bediende wordt bij de firma Motto & Cie, die naast een tabakswinkel een leesbibliotheek beheert, hoeft hij niet langer in het geheim boeken te lezen en ze voor zijn familie te verbergen. Onder werktijd leest hij Sophia's reize

van Memel naar Saksen en Paul Clifford van E. Bulwer Lytton (p. 194). Ook leest

hij uit deze bibliotheek waarschijnlijk de streekromans, ‘dorfsgeschichten’ genoemd, waar Wouter aan denkt bij het verhaal van pater Jansen over een gedupeerde bruidegom. ‘In bijna alle Dorfsgeschichten die Wouter gelezen had, droeg zich de zaak op die wijs toe. Of zou pater Jansen de bruidegom hebben neergeveld?’ (p. 481)