• No results found

Een editie van Woutertje Pieterse: de kwadratuur van een cirkel?

De wordingsgeschiedenis van Woutertje Pieterse beslaat meer dan 25 jaar. Er waren achtereenvolgens vijf uitgevers bij betrokken. En hoewel Multatuli van plan was Wouters hele leven te beschrijven, werd zijn held slechts zestien jaar oud. In feite ìs er zelfs geen Geschiedenis van Woutertje Pieterse, er zijn alleen bundels Ideën met daarin stukken van de ‘Wouter-geschiedenis’. Kortom: een gecompliceerd geval en dus een uitdaging voor editeurs.

De wordingsgeschiedenis van Woutertje Pieterse begint, althans voorzover kan worden nagegaan, op 8 februari 1860. Max Havelaar was nog niet in druk verschenen. ‘Ik ben aan 't werk, mijn boek heet Fancy’, schreef Multatuli die dag aan Jacob van Lennep. (VW X, 211) Hij voelde zich erg onzeker: ‘Mijn werk bevalt mij niet. Ik denk dat ik die Fancy weêr verscheur’ schreef hij even verder in dezelfde brief. (VW X, 213) Vier maanden later, op 3 juni 1860, verzuchtte hij: ‘Neen, ik ben geen romanschrijver, Fancy is een vod.’ (VW X, 236) Toch liet het boek hem niet los. In 1861 ondernam Multatuli minstens drie pogingen tot publicatie van zijn (dan nog onvoltooide) werk: eerst bij Henricus Nijgh (mei 1861), vervolgens bij Frans Christiaan Günst (juli 1861) en tenslotte, in november 1861, bij Rudolf Charles d'Ablaing van Giessenburg (firma R.C. Meijer).

De ‘oer-Woutertje Pieterse’, zoals het verloren gegane manuscript van Fancy kan worden genoemd, moet in opzet een roman zijn geweest - zo karakteriseerde Multatuli het werk althans zelf. In januari 1862 was het eerste deel klaar en informeerde hij of d'Ablaing vast kon beginnen met drukken: ‘- Bestaat de mogelijkheid om door 't uitgeven van 't eerste deel der fancy wat gaauwer geld te krijgen, zoodat ik leven kan om 't 2e en 3e te schrijven.’ (VW X, 544) D'Ablaing antwoordde per kerende post: ‘Mij dunkt dat de Fancij niet wel anders dan compleet kan verschijnen, - omdat het een roman is. - Ware het een studiewerk, b.v. van Geschied- staatkundig- of

bespiegelenden aard, dan zou ik zeggen: oogenblikkelijk het eerste deel, bij wijze van een eerste studie in zich zelf compleet, doch geschikt ter voortzetting, - ter pers.’ (VW X, 545)

Rond dezelfde tijd werkte Multatuli aan zijn brochure Over vrijen arbeid, die eveneens door d'Ablaing zou worden uitgegeven. Daarin komt de bekende brief aan zijn uitgever (d'Ablaing dus) voor, waarin Multatuli zijn literaire programma ontvouwt:

Ik verzoek u de uitgaaf op u te nemen van een werk dat ik zo-even bedacht heb. Ik zal u elke week een vel druks leveren. Ja, als ik 'n kamer heb waar ik rustig zitten

kan, twee vellen in de week. Ik verbind my voorlopig tot het schryven van zes-en-twintig vellen, dat is dus - als ik geen goede kamer heb - voor een half jaar.

Geef dat uit naar uw goeddunken. By intekening, zonder intekening... voor veel geld, voor weinig geld... het scheelt my niet.

Ik zal in dat schryven trachten naar waarheid. Dát is myn program. Dat is myn enig program.

Ik zal geven: verhalen, vertellingen, geschiedenissen, parabelen, opmerkingen, herinneringen, romans, voorspellingen, mededelingen, paradoxen...

Ik hoop dat er een idee zal liggen in elk verhaal, in elke mededeling, in elke opmerking.

Noem dus myn werk: IDEEËN. Anders niet. (VW II, 261)

Het woord ‘romans’ had Multatuli achteraf, tijdens het corrigeren van de proeven, expres toegevoegd, zo schreef hij eind januari 1862 aan d'Ablaing. ‘Als 't me dan in m'n hoofd komt geef ik een hoofdstuk van de Fancy. Begrijp eens dan heb ik al een heele boel kopij klaar. Maar ik werk 't over. -’ (VW XI, 36) Dit bleek een geniale inval te zijn. Multatuli had een andere, vruchtbaarder vorm gevonden voor de

Fancy-stof waarmee hij al zo lang worstelde: een geschiedenis, die hij in porties van

verschillende omvang, al naar gelang zijn stemming van dat moment, kon voortzetten. Datzelfde jaar nog verscheen - in vijf afleveringen (maart, april, juli, augustus en november) - de eerste bundel Ideën, met daarin (omgewerkte) stukken uit het manuscript van Fancy. Deze ‘Wouter-historie’ werd voortgezet in de tweede bundel

Ideën, die, eveneens in afleveringen, uitkwam tussen september 1864 en maart 1865.

Zoals de Ideën een kader vormden voor het Wouter-verhaal, zo vormde het Wouter-verhaal op zijn beurt zèlf weer een raamwerk. Dat blijkt uit enkele brieven van Multatuli uit de periode dat hij de tweede bundel Ideën onder handen had. ‘Wouter is me een kader waarin ik alles zeg wat ik wil’ schreef hij op 21 augustus 1864 aan Mimi. (VW XI, 368) En aan J.C.P. Hotz schreef hij op 9 februari 1865: ‘d'Ablaing zegt dat er zoveel nieuwe inteekenaars op de Ideen komen telkens als ik ze van Woutertje P. vertel! En dat verssie... Kyk m'nheer, dàt is nou ereis mooi! Schreef hy maar altyd zoo inplaats van te schelden op den eminenten Thorbecke en den eerlyken Zaalberg! Zoo praten ze! Toch geef ik hun in Woutertje andere dingen in.’ (VW XI, 450) De voortzetting van de Wouter-geschiedenis in de tweede Ideën-bundel laat zien wat hij bedoelde. De familie Pieterse is verhuisd naar een fatsoenlijker buurt en de hele familie, Leentje incluis, doet pogingen zich navenant te gedragen (Idee 510). De ik-verteller lardeert zijn verhaal met kritisch-belerende uitspraken over het verband tussen mode en zoölogie, over ijdelheid bij individuen en volkeren en over

werkelijkheid en fantasie. Het einde van Idee 510 - Wouter had zijn huiswerk niet goed geleerd: hij moest dertien bergen in Azië opnoemen en wist er maar negen -vormt de aanzet tot een kritische beschouwing over het onderwijs, die heel Idee 511 in beslag neemt.

6

Het is dezelfde tactiek die Multatuli eerder in Max Havelaar toepaste, namelijk het aangenaam verpakken (in het Droogstoppel-verhaal) van een kritische inhoud (de kwestie Lebak).

Na de tweede bundel Ideën werd de Wouter-geschiedenis voor lange tijd

onderbroken. Pas in januari 1873 - inmiddels was George Lodewijk Funke Multatuli's uitgever geworden - pakte Multatuli de draad weer op. In rap tempo voltooide hij de vijfde bundel Ideën, die naar zijn zeggen geheel aan Woutertje was gewijd. Ook de twee daarop volgende bundels uit de jaren 1873-1874 en 1874-1877 zijn voor een belangrijk deel gevuld met fragmenten uit het Wouter-verhaal. Na 1877 publiceerde Multatuli geen nieuw werk meer. Hoezeer uitgever en lezers ook aandrongen, de Wouter-geschiedenis bleef onvoltooid.

Funke heeft Multatuli herhaaldelijk gevraagd het Wouter-verhaal los te maken van het ‘keurslijf van de Ideënreeks’. (VW XVI, 445) Op 5 maart 1874 bijvoorbeeld schreef hij hem: ‘Thans ligt [de Wouter-historie] verscholen onder zeven dikke bundels Ideën, die [...] f 17.50 zullen kosten en wordt enkel gekend en geroemd door de 700 bezitters van de heele collectie, en door hen die ze uit Lees bibliotheken leenen. De Wouter-epopée apart uitgegeven zou U alléén 2 à 3000 nieuwe vrienden aanbrengen!’ (VW XVI, 446) Ook critici drongen aan op een zelfstandige uitgave. G.J. Dozy bijvoorbeeld schreef naar aanleiding van de vijfde bundel in Onze Tolk: ‘Toch zal het vrees ik lang duren, voor Wouter Pieterse de populariteit verkregen heeft van Max Havelaar, en hier ligt de oorzaak voornamelijk [...] in den vorm. Een roman in afleveringen heeft hier te lande weinig kans van slagen; en van een tijdschrift koopt het publiek niet licht geheele deelen. Hier echter hebben wij een roman in den vorm van een tijdschrift, - en tot overmaat van ramp een roman, zoo kunstig

uitgewerkt, zoo vol uitweidingen, wier rechte beteekenis slechts uit den samenhang van het geheel blijkt, dat iedere aflevering op zichzelf bijkans onleesbaar is.’ (VW XVI, 112) Artistieke redenen maakten het Multatuli echter onmogelijk om de wensen van uitgever en critici te honoreren: ‘De Ideën-vorm laat my vryheid naar m'n stemming te veranderen van onderwerp. Dat gedurig afbreken en overspringen is my een noodzakelykheid. Als ik dát niet doe, moet ik zwygen’ schreef hij Funke op 12 maart 1874. (VW XVI, 457) Het is tragisch dat juist dat voortdurende switchen de lezers op den duur ging tegenstaan, vooral omdat naar hun smaak de verhouding tussen verhaal en betoog uit balans was geraakt. De ‘uitweidingen’ waarover Dozy schreef, vormen een steeds terugkerend thema in de kritieken op de latere

Ideën-bundels. Met name de berucht geworden vernietigende analyse van Bilderdijks Floris V, die meer dan een kwart van bundel V in beslag nam, werd als een hinderlijke

onderbreking gezien. Aart Admiraal bijvoorbeeld sprak van een ‘afdwaling’ en noemde het ‘een van de vele en in aantal toenemende bewijzen, dat Multatuli zich niet meer houdt aan zijn woord: “Ik schrijf teksten en geenpreeken”’ (VW XVI, 277)

Hiermee zijn we gekomen aan hèt centrale probleem van elke Woutertje

Pieterse-editie: het vaststellen welke fragmenten uit de Ideën-bundels wél en

welke niet tot het corpus behoren. Jacq. G. Robbers van uitgeverij Elsevier, die Funkes fonds eind 1880 had overgenomen, heeft Multatuli meer dan eens voorgesteld zijn eigen Woutertje Pieterse samen te stellen, maar deze wilde en kon die keuze niet maken. In de woorden van Mimi: ‘Hy verlangde toch dat zyn geschriften zouden ontvangen en gelezen worden zoo als hy ze geschreven had; bovendien zag hy er bezwaar in de Wouter-geschiedenis op een bevredigende wyze uit de Ideën te lichten, te scheiden van de uitweidingen waartoe ze aanleiding gaf.’1

[Woutertje Pieterse is] het enige werk van Multatuli dat zich enigszins

heeft onttrokken aan de overschaduwing van de Havelaar. Eep Francken

Toch verschenen er tot op heden zeven edities, alle van na Multatuli's dood.2

De eerste is van de hand van zijn weduwe. Zij zonderde 73 korte en langere fragmenten af uit het Ideën-corpus en vervaardigde aldus de standaard-Woutertje Pieterse. In het ‘Voorwoord van de verzamelaarster’ schreef zij: ‘De overige Ideën [...] en die waarin ons Wouters geschiedenis meer concreet verhaald wordt, zyn nauw verbonden. Samen ontstaan zyn ze soms zoo ineengevlochten, dat er van een grenslyn geen sprake kan zyn. Andere malen is er geschetst met zoo breede trekken, dat men voortdurend weifelt by 't hanteeren van de schaar, wier snede alleen een scherpe scheiding maken kan.’3

Haar opvolgers stonden voor hetzelfde probleem. Zonder uitzondering constateren ze dat de Wouter-geschiedenis het best tot zijn recht komt in het decor van de Ideën, juist vanwege de voortdurende wisselwerking tussen de verschillende onderdelen. Geen van hen geeft echter inzicht in de criteria waarmee ze die eenheid vervolgens toch opgesplitst hebben. Waarom bijvoorbeeld rekende Ett de bakerpreek die volgt op het befaamde salie-avondje wèl tot de

Wouter-geschiedenis en Donkersloot nìet? En waarom beginnen sommige edities met Idee 362 en openen andere edities, bij wijze van motto, met (een fragment van) Idee 361?

Een globale vergelijking van de Ideën-versie met latere edities laat bovendien zien dat de grens tussen verhaal en digressies niet altijd langs de lijnen van de afzonderlijke nummers van de Ideën loopt. Een willekeurig voorbeeld, ontleend aan de vijfde bundel, in de herziene uitgave van 1877. In Idee 1049c legt Stoffel juffrouw Pieterse uit dat het toneel niet per se onzedelijk is; zelfs heel fatsoenlijke mensen gaan naar zijn zeggen wel eens naar het theater. Hun gesprek wordt

1 Multatuli, De geschiedenis van Woutertje Pieterse. Ed. M. Douwes Dekker-Hamminck Schepel. 2 dln. Amsterdam, 1890. Het citaat in dl. 1, p. III.

2 Behalve de al genoemde editie van Mimi betreft het de uitgaven van J. van den Bergh van Eysinga-Elias (2 dln., 1920), N.A. Donkersloot (1938), G. Stuiveling (1950), Henri A. Ett (2 dln., 1958), Marijke Stapert-Eggen (1979) en Eep Francken (1980).

8

onderbroken door een uitweiding van twee pagina's, waarin Multatuli betoogt dat mensen vaak meer belangstelling hebben voor het abstracte dan voor het praktische en zakelijke (afbeelding 1). Mimi wilde deze digressie overslaan en de draad pas weer oppakken - we zijn nog steeds in Idee 1049c - als Leentje verslag doet van haar bezoek aan de komedie (afbeelding 2). Daarbij stuitte zij op het probleem dat de beginzin van het tweede fragment (‘Toch bestond hierop één uitzondering’) terugslaat op de geschrapte beschouwing. Door de formulering enigszins te veranderen, laste ze de twee fragmenten aan elkaar (afbeelding 3). Haar editie vormt wat dit betreft geen uitzondering: ook latere editeurs zijn op deze wijze te werk gegaan.

Dit voorbeeld roept mijn eerste kennismaking met Woutertje Pieterse in gedachten. In welke editie ik het las, weet ik niet meer, vermoedelijk die van Stuiveling. Ik herinner mij nog wel dat ik het las als een doorlopend verhaal met een duidelijke verhaallijn. Groot was mijn verbazing toen ik later de Ideën onder ogen kreeg en ontdekte dat de Wouter-geschiedenis deel uitmaakte van een veel groter geheel, waarbinnen Multatuli voortdurend met zichzelf en de buitenwereld in discussie ging over van alles en nog wat. Dàt was de auteur die ik kende van Max Havelaar en

Minnebrieven, met zijn associatieve stijl en zijn (op het eerste gezicht althans)

chaotische structuur. Zonder Stuiveling zou ik als scholier Woutertje Pieterse nooit gelezen hebben, dat is zeker, maar door de manier waarop hij (en ook andere editeurs) zijn bloemlezing presenteerde, waren essentiële kenmerken van Multatuli's schrijfstijl verloren gegaan.

Laat ik vooropstellen dat een editie van de Wouter-geschiedenis veel wegheeft van de kwadratuur van een cirkel: een onoplosbaar probleem dus. Maar gesteld dat men toch weer een poging zou wagen, dan zijn twee kwesties mijns inziens van cruciaal belang: trouw aan de bron en toegankelijkheid.

Trouw aan de bron betekent allereerst dat men aangeeft welke druk van de

Ideën-bundels de basis van de uitgave vormt, - iets wat in geen van de bestaande

edities is gebeurd. Een goede keus zou de laatste door de auteur herziene druk zijn. Multatuli was namelijk gewend zijn werk bij herdrukken kritisch door te nemen en, waar nodig, te verbeteren en te actualiseren. Daarmee verklaarde hij eerdere versies in feite voor vervallen. Die zogeheten basistekst moet vervolgens consequent worden overgenomen. Men kan dus bijvoorbeeld niet de omstandige en voor de negentiende eeuw zo kenmerkende hoofdstuktitels - in feite korte samenvattingen van de inhoud - zonder meer weglaten (zoals Donkersloot, Ett en Stapert-Eggen deden) of

eigenmachtig inkorten (Stuiveling). De voetnoten, waarin Multatuli nieuwe inzichten en losse invallen, die hij niet in de lopende tekst kon verwerken, een plek gaf, kunnen evenmin worden weggelaten. Ze zijn kenmerkend voor zijn manier van werken -denk bijvoorbeeld aan de ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’ bij de vierde en vijfde druk van Max Havelaar! - en hoewel ze de loop van het verhaal kunnen ophouden (een

10

Afbeelding 2. Ideën V (1877), p. 42.

12

ding binnen een uitweiding binnen...), voor de auteur hoorden ze erbij. Trouw aan de bron betekent in dit geval ook dat de editie recht doet aan de fragmenten die buìten de selectie zijn gelaten.4

Waar men zo drastisch ingrijpt in een tekst die de schrijver zelf als een onverbrekelijke eenheid beschouwde, is een verantwoording van de selectiecriteria een eerste vereiste, óók in een uitgave voor een breder publiek. Verder zou men een presentatievorm moeten ontwikkelen waarin het Ideën-kader als het ware op de achtergrond zichtbaar blijft. Een interessante, maar helaas niet consequent uitgevoerde aanzet daartoe is gegeven door Van den Bergh van Eysinga-Elias, die een aantal geschrapte fragmenten kort samenvatte in voetnoten (afbeelding 4). In elk geval moet de structuur van het origineel bewaard blijven: dus geen onzichtbare lassen aanbrengen die ten onrechte suggereren dat het verhaal gewoon doorloopt, maar wel bijvoorbeeld de (talrijke) witregels overnemen waarmee Multatuli zijn soms abrupte overgangen bewust accentueerde.

En dan de toegankelijkheid. De bekende openingsscène van Woutertje Pieterse Wouter heeft zijn Nieuwe Testament verkocht om Glorioso te kunnen lenen -introduceert twee motieven die het hele werk door een belangrijke rol blijven spelen: godsdienst en lectuur/literatuur. Door zijn bijbeltje in te ruilen voor een roman, begint Wouter zich langzaam los te maken van het milieu waarin hij is grootgebracht. Hij ontdekt dat er een andere, ‘hogere’ werkelijkheid bestaat, naast die van de

‘Burgerstand IIIe klasse, zevende onderafdeling’. Voor Multatuli's tijdgenoten was

Glorioso een begrip, wij hebben inmiddels enige toelichting nodig om te weten wat

voor boek Glorioso was en aldus de betekenis van Wouters voorliefde voor juist dit boek te kunnen begrijpen. Dat geldt ook voor titels als Valentijns dag of het schone

meisje van Perth of Sophia's reize van Memel naar Saksen, waarmee Multatuli de

letterkundige ontwikkeling van zijn held illustreert.5

Algemener geformuleerd: in het Wouter-verhaal concretiseert hij thema's die hij elders in de Ideën in abstracto aan de orde stelt. Een nieuwe editie zou die concreta weer inhoud moeten geven, zodat hedendaagse lezers de tekst (ongeveer) kunnen lezen zoals hun

negentiende-eeuwse voorgangers die lazen.6

Het thema ‘Godsdienst’ bijvoorbeeld krijgt een andere dimensie als lezers het doopsgezinde geloof van juffrouw Pieterse kunnen plaatsen naast het vrijzinniger katholicisme van Femke of de bigotte

‘Oefeningen’ van juffrouw Laps. Hetzelfde geldt voor het belangrijke motief ‘Opvoeding en onderwijs’, waarbij meester

4 Overigens lijkt het mij een goed idee om, zoals Francken heeft gedaan, de selectie van Mimi over te nemen. Zij was immers nauw betrokken bij het werk van haar man; bovendien is haar keuze de meest uitgebreide.

5 Voor meer informatie over de rol van de literatuur in Woutertje Pieterse verwijs ik naar de bijdrage van Chantal Keijsper elders in dit nummer.

6 Hiermee is een begin gemaakt door Stapert-Eggen en Francken, die hun edities voorzagen van een beknopt woord- en zaakcommentaar.

14

Pennewip met zijn rekenmethode van Strabbe een richting vertegenwoordigt die haaks staat op het huisonderwijs van dokter Holsma aan de hand van De

Nederlandsche Zeereizen van Bennet en Van Wijk.

In het literaire landschap van de negentiende eeuw is Woutertje Pieterse een van de zeldzame hoogtepunten. Zo'n werk verdient het om beschikbaar te zijn in een betrouwbare, toegankelijke en betaalbare editie, ook voor lezers in de eenentwintigste eeuw. Dat is een moeilijke, maar uiteindelijk geen onmogelijke opgave. Want zoals restaurateurs erin slagen een Rembrandt of Van Gogh van zijn patina te ontdoen, zo moeten editeurs toch een authentieke Woutertje Pieterse aan het licht kunnen brengen.

Met dank aan Reinder Storm, die mij zijn gegevens over de Woutertje

Pieterse-edities ter beschikking stelde.

Laat my maar begaan met den Wouter. Ik beloof U dat t werk klassiek wordt, en verkocht zal worden na - uwen dood zelfs. Na den mynen spreekt vanzelf, en daar heb ik zoo'n schik in! Andere onstefelykheid verlang ik dan ook niet. Multatuli in een brief aan Funke, d.d. 14 juli 1873.

De editie van Mimi Douwes Dekker-Hamminck Schepel uit 1890.

De editie van J. van den Bergh van Eysinga-Elias uit 1920.

De editie van Henri A. Ett, 2e druk uit 1958.

De meest recente Duitse Wouter-uitgave

De editie van Garmt Stuiveling uit 1950.

Dik van der Meulen