• No results found

‘Van dien jongen komt nooit wat terecht!’ - Woutertje Pieterse in

pedagogisch perspectief

‘Misschien is er niemand, die zóóveel invloed gehad heeft op opvoeding en onderwijs als juist Multatuli, zij 't dan ook langs weinig zichtbare wegen...’1

Deze in 1910 door de opvoeder, vrijdenker en socialist A.H. Gerhard (1858-1948) neergeschreven woorden zijn zowel veel- als nietszeggend. Hoe kan Multatuli's invloed op onderwijs en opvoeding gemeten worden? Heeft hij zijn ideeën vastgelegd in een pedagogisch stelsel? En komt hij voor in de canon van de Nederlandse pedagogiek?

Om met de laatste vraag te beginnen. In het tweede deel van frater S. Rombouts

Historiese Pedagogiek (1927) - decennialang een standaardwerk -, waarin de

geschiedenis van het opvoedkundig denken in de negentiende en twintigste eeuw systematisch wordt behandeld, ontbreekt Multatuli's naam in het uitgebreide personenregister.2

Frater Rombouts wilde zeker niet roomser zijn dan de paus en was Multatuli niet vergeten, omdat hij niet zou passen in zijn verzuilde en daarom beperkte blik op de wereld; Sigmund Freud en Friedrich Nietzsche werden wel behandeld.3

Multatuli was voor frater Rombouts eenvoudigweg geen pedagoog.4

Ook in latere pedagogische, niet-zuilgebonden overzichtswerken, zoals Nieuwe geschiedenis der

paedagogiek (1935), Geschiedenis van

opvoe-1 A.H. Gerhard, ‘Multatuli 1910’, in: A.H. Gerhard, Socialist /vrijdenker en opvoeder (Amsterdam, 1949) p. 140-144, aldaar p. 140.

2 Fr. S. Rombouts, Historiese Pedagogiek, Tweede Deel (Tilburg, 1927).

3 Over Freud en zijn navolgers merkt frater Rombouts fijngevoelig op: ‘Wij willen [...] deze bladzijden niet bezoedelen met de uiteenzetting der walgelikheden van deze ziele- en kinderontleders, die vaak niet anders te kwalificeeren zijn dan als schunnige vergrijpen aan de kinderziel en cyniese onschuldmoorden’, in: Rombouts, Historiese Pedagogiek, p. 221. 4 Multatuli's oeuvre stond, vanzelfsprekend, op de Index. Een voorbeeld: de jezuïet H. Padberg

probeerde de katholieke achterban in een van zijn brochures te beschermen tegen het abjecte gedachtengoed van de infame godslasteraar Multatuli: ‘'k Geef veel en lange citaten. 't Kon niet anders. Want de lezer wil natuurlijk den tekst van Multatuli zelf onder de oogen hebben, maar moet van diens zeven deeltjes afblijven, omdat die, als “ex professo” trachtende de grondslagen van godsdienst en zedelijkheid te ondermijnen, tot de verboden boeken behooren.’ In: H. Padberg s.j., Multatuli's voornaamste ideeën tegen God, godsdienst en zedelijkheid (Geloof en wetenschap, Serie XIV, nr. 2), p. 3.

28

ding en onderwijs (1982) en het recente Historische pedagogiek. Verlichting, Romantiek en ontwikkelingen in Nederland na 1800 (1999) wordt Multatuli niet

genoemd.5

Binnen de literatuurwetenschap zijn enkele van Multatuli's opvoedkundige denkbeelden onderwerp van onderzoek geweest. In De schrijver Multatuli (1995) heeft Philip Vermoortel zich gebogen over de aan onderwijs en opvoeding gewijde

Ideeën. Vermoortel geeft een verklaring voor het ontbreken van een samenhangend

pedagogisch stelsel: Multatuli, een romantische individualist, achtte elk stelsel in tegenspraak met zijn liberale denkbeelden - hij haatte systemen, omdat ‘hij niet geloofde in een verbetering door verandering van systeem’.6

Lut Troch publiceerde in 1981 een korte bloemlezing van Multatuli's pedagogische opvattingen in de Ideeën, waarin ze treffend opmerkt dat zijn pedagogiek ‘een pleidooi is voor vrijheid en natuurlijkheid en voor een goede begeleiding van het kind als kind en niet als miniatuur-volwassene’. Zijn ideeën waren gericht ‘tegen getheoretiseer en geheugenwerk’.7

In dit artikel worden enkele van Multatuli's opvoedkundige oprispingen uit

Woutertje Pieterse in een (historisch-)pedagogisch kader geplaatst. Allereerst wordt

een markant receptievoorbeeld van het pedagogische gedachtengoed uit deze

Bildungsroman8

bekeken: Hoe werd Multatuli door de kweekschoollerares Ietje Kooistra opgevoerd als deskundige op het terrein van de opvoeding? Daarna wordt

Woutertje Pieterse nader beschouwd: Welke pedagogische ideeën heeft Multatuli

hierin verwerkt? Tenslotte wordt hij in een breder (historisch-)pedagogisch kader bekeken: Was Multatuli op pedagogisch terrein een Einzelgänger en wat waren zijn pedagogische opvattingen?

5 P. van Duyvendijk en J.B. Visser, Nieuwe geschiedenis der paedagogiek (Groningen/Batavia, 19354); B. Kruithof e.a. (red.), Geschiedenis van opvoeding en onderwijs (Nijmegen, 1982; 19945); Mineke van Essen & Jan Dirk Imelman, Historische pedagogiek. Verlichting,

Romantiek en ontwikkelingen in Nederland na 1800 (Baarn, 1999). Van Essen en Imelman

noemen Multatuli terloops: hij is een vertegenwoordiger van het romantisch levensbesef waarin de individuele autonomie wordt verheerlijkt (p. 49).

6 Philip Vermoortel, De schrijver Multatuli (Den Haag, 1995) p. 12-13. Zie voor Multatuli-interpretaties ook Henri A. Ett, De beteekenis van Multatuli voor onzen tijd (Amsterdam, 1947) p. 17 e.v.: ‘Multatuli is geen systeembouwer geweest.’

7 Lut Troch, ‘Multatuli's pedagogische opvattingen. Een bloemlezing uit zijn ideeën’, in: ‘De

Fonteine’ Gent - Jaarboek 1980-1981 DeelII(XXXII, Tweede reeks, nr. 24) [Opstellen voor A. van Elslander], p. 169-178, aldaarp. 169.

8 Zie hierover: S. Lublinski, Multatuli. Moderne Essays zur Kunst und Litteratur (Berlin, 1902) p. 29. Lublinski prijst Multatuli's psychologische tekening van de ontwikkeling van de

Geschichte des kleinen Walter.

Multatuli en de pedagogiek: Ietje Kooistra

In zijn studie Uit de ontwikkelingsgeschiedenis van het menschelijk denken (1913) wijdde de pedagoog R. Casimir (1877-1957) een aparte paragraaf aan Multatuli. Casimir voerde hem niet op als een soeverein opvoedkundige of wijsgeer, maar als een heraut van allerhande Aufklärungsidealen, die hij in omloop heeft gebracht door zijn schitterende stijl. Het is tekenend dat Casimir wél de bijbel- en religiekritiek, en de ideeën over zedelijkheid en ‘het natuurgebeuren [dat] naar vaste wetten geschiedt’ noemt, maar níet Multatuli's opvattingen over onderwijs en opvoeding.9

De

wetenschappelijk pedagogiek, waar Casimir een vooraanstaand vertegenwoordiger van was, beschouwde Multatuli niet als een denker over opvoedkunde. Representanten van een lager echelon, onderwijzers en andere niet-wetenschappelijke opvoeders,10

zoals Ietje Kooistra, beschouwden Multatuli daarentegen wel als een autoriteit.

Ietje Kooistra

In 1894 publiceerde Ietje Kooistra (1861-1923) haar veelgelezen boek Zedelijke

opvoeding.11

Deze opvoedingshandleiding werd geroemd door professionele opvoeders en ouders. In het tijdschrift Belang en Recht (1 maart 1898) schreef hoofdredactrice Henriëtte van der Mey, dat het boek een vraagbaak was voor nog onervaren opvoeders: ‘Niet beter laat zich het karakter en de heilzame strekking van het boek kenschetsen dan met de weinige woorden, welke een bekwaam geneesheer aan een jonge vrouw toevoegde, die haar eersteling op schoot hield: “En nu mevrouwtje, nu dadelijk

Zedelijke Opvoeding van mej. Kooistra aangeschaft!” Dat elke verstandige,

liefhebbende moeder zich dezen raad laat gezegd zijn!’12

Zedelijke opvoeding was onder andere gebaseerd op de denkbeelden van de Duitse

negentiende-eeuwse pedagoog Friedrich Herbart (1776-1841).13

Zijn

9 R. Casimir, Uit de ontwikkelingsgeschiedenis van het menschelijk denken. Deel II - Van Kant tot heden (Amsterdam z.j. [19132]) p. 233-235.

10 Vergelijk Vermoortel, De schrijver Multatuli, p. 19: ‘Als we mogen geloven wat pastoor Jonckbloet in zijn Multatuliboek schrijft, heeft Multatuli vooral onder de onderwijzers reisbereide pelgrims gevonden.’

11 I. Kooistra, Zedelijke opvoeding (Groningen/Den Haag, 19199

[18941]). In 1928 verscheen de 10de druk van dit boek. Zie over Ietje Kooistra: Ellen Buursma, ‘I. Kooistra (1861-1923). De levende zedenleer’, in: Mineke van Essen & Mieke Lunenberg (red.), Vrouwelijke

pedagogen in Nederland (Nijkerk, 1991) p. 63-76.

12 Geciteerd in: Buursma, ‘Ietje Kooistra’, p. 65.

13 Zie over Herbart o.a.: W.A.J. Meijer, Perspectieven op mens en opvoeding (Nijkerk, 1984) p. 87-102; Van Essen & Imelman, Historisch pedagogiek, p. 41-46.

30

pedagogiek schreef voor, ‘dat alle lichamelijke en verstandelijke opvoeding gericht moest zijn op zedelijkheid, op de vorming van een deugdzaam mens en dat dit werd bereikt door inzicht’. Onderwijs diende aan te sluiten bij de dagelijke leefwereld van het kind. Kooistra's kritiek op Herbarts volgelingen in Nederland, de zogenaamde neo-herbartianen, was dat de ideeën van deze pedagoog overdreven strak werden toegepast. Binnen het onderwijsveld betekende dit ‘een sterke nadruk op leerstof en kennis, intellectuele vorming, strakke methoden, een afgebakend leerplan en een centrale plaats voor de onderwijzer’.14

In Woutertje Pieterse staan diverse passages waarin Multatuli zijn afkeuring uitsprak over dit neo-herbartiaanse onderwijssysteem.15

Op de school van meester Pennewip leerde men slechts lezen, rekenen, schrijven, vaderlandse geschiedenis, psalmzingen, ‘wollenaaien’, breien, merken en godsdienst. (p. 23) Pennewips school was in Multatuli's woorden ‘ledig, en de banken zagen eruit, alsof de leerlingen daarop al hun verveling hadden achtergelaten’. (p. 31) Multatuli zou het roerend eens zijn geweest met Ietje Kooistra's opvatting, dat het het kind zichzelf moet helpen: ‘Het moet ertoe worden gebracht, al zijn krachten in te spannen: zoo komt het tot kennis van die krachten en daardoor tot zelfvertrouwen, dat een voorwaarde voor het welbewust willen is.’16

Of in Multatuli's woorden: ‘Ieder moet handelen naar z'n overtuiging, en mag handelen naar z'n smaak.’ (p. 361) In Zedelijkheid en opvoeding besteedde Kooistra in het hoofdstuk dat handelt over eerlijkheid, maar liefst vijf pagina's aan Woutertje Pieterse. Liegen, stelen en klikken waren in Kooistra's zedenleer belangrijke moreel-pedagogische problemen. Een moeder, zo betoogde zij, vindt het erg dat haar kind een leugenaar is, maar de gedachte: ‘Mijn kind heeft gestolen: mijn kind is een dief! - dat is vreeselijk.’17

Volgens Kooistra ligt er in de (moederlijke) wanhoop iets conventioneels wanneer ‘een kind de hand slaat aan het eigendom van een ander’, omdat hieruit blijkt dat het rechtsgevoel (nog) niet voldoende ontwikkeld is. Maar, zo betoogde Kooistra, ‘er zijn zoowel bij leugen als bij diefstal graden van zondigheid, en de hoogste graden bij leugen zijn vrij wat erger dan de laagste bij een diefstal’. Kooistra maakt in dit geval onderscheid tussen de ‘gemeene leugen, gemeene huichelarij’ en de

‘bijna-onschuldige diefstal’. Van deze laatste zonde was Woutertje Pieterse's gedrag in Kooistra's ogen een exempel.18

Het verhaal is bekend: in de ogen van de ‘fatsoenlijke’ Hallemannetjes was

14 Buursma, ‘Ietje Kooistra’, p. 68.

15 Geciteerd wordt uit: Multatuli, Woutertje Pieterse (Amsterdam, 19954

) Uitgeverij Contact/Pandora Pockets, editie Marijke Stapert-Eggen. In het vervolg wordt in de tekst tussen haakjes - (p. ..) - de vindplaats van de citaten uit deze editie gegeven.

16 Kooistra, Zedelijk opvoeding, p. 40. 17 Ibidem, p. 230.

18 Ibidem, p. 231.

de uit een lagere stand afkomstige Woutertje een klaploper.19

De buurjongetjes hadden hem voorgerekend wat hun vriendschap met Wouter al had gekost. Om zijn

bezoedelde naam schoon te wassen, zou Wouter een gulden bijdragen voor een compagniehandel in pepermunt met de Hallemannetjes. Wouter vraagt thuis niet om de gulden: de familie Pieterse zou omvallen van schrik, zo redeneerde Kooistra. Uit moeders onbeheerde knipje stal Wouter een gulden, ‘waarmee hij de klaplooperij van zijn ziel zou wrijven’. Maar de diefstal was op zijn beurt weer een lelijke vlek: ‘Hoe die weer af te wisschen!’ Frans en Gus Halleman hadden Wouter verzekerd dat de pepermunthandel winstgevend zou zijn: ‘Van 't geld, dat hij terug zou krijgen, wou hij dadelijk een gulden in Moeders knipje leggen en, ja, er nog tien stuivers bij doen ook voor de onaardigheid van 't stelen’. Kooistra leefde met de kleine jongen mee: ‘Wat al illusies in den diefstal van één enkele gulden: eervol ontslag als klaplooper, voor tien stuivers edelmoedigheid aan Moeder [...]. Jammer, dat al die illusies behalve die van den klaplooperij in rook vervlogen door de onridderlijkheid van de fatsoenlijke Hallemannetjes. De diefstal bleef als een vlek kleven aan Wouters gemoed.’20

De Hallemannetjes door Pam Rueter. Uit: De kleine Wouter. Gekozen en ingeleid door G. Stuiveling. Amsterdam 1960.

Omdat Multatuli het verhaal niet afmaakt - de lezer blijft zitten met de vraag of de diefstal uitkomt - fantaseert Kooistra er duchtig op los. De diefstal van de gulden is juffrouw Pieterse niet ontgaan. Ze denkt dadelijk aan zoon Wouter:

19 Zie over standen: Gary Lee Baker, ‘Het esthetische leven van de hoogste en de laagste standen in Multatuli's Woutertje Pieterse en Vorstenschool’, in: Over Multatuli 1996, nr. 36, p. 29-35. 20 Kooistra, Zedelijke opvoeding, p. 231-232.

32

‘[W]ie in haar huis behalve “die jongen” zou tot stelen in staat zijn! Al haar kinderen behalve hij waren door en door eerlijk!’ In Kooistra's versie van het verhaal komt het delict uit. Wouters is een dief en iedereen - meester Pennewip, juffrouw Laps, Stoffel en alle anderen - vallen over hem heen. ‘En van alle kanten krijgt de kleine zondaar er van langs. ‘Let eens op mijn woorden: van dien jongen komt nooit wat terecht!’ ‘Die jongen zal nog in de gevangenis komen. Die jongen groeit op voor de galg!’ ‘Die jongen brengt schande over zijn heele familie! Zijn vader mag blij zijn dat hij dit niet heeft beleefd.’ ‘Marsch, de deur uit! Zoo'n gemeenen dief kunnen we niet meer zien.’ Kooistra koos partij voor Woutertje en verzuchtte: ‘Een verstandige moeder handelt heel anders dan juffrouw Pieterse.’21

Maar hoe handelt een verstandige moeder?

Als moeder Pieterse een verstandige vrouw was geweest, dan had haar Wouter nooit gestolen, zo redeneerde Ietje Kooistra. Maar aannemende dat Wouter toch heeft gestolen, construeerde de pedagoge haar eigen versie van het vervolg. Het eerste gevoel bij de moeder (een verstandige moeder - zo benadrukte Kooistra - en dat is juffrouw Pieterse niet) is een diepe droefheid; ‘haar jongen heeft gestolen, haar jongen is een dief’. Moeder onderzoekt het gedrag van haar kind, ze roept hem ter

verantwoording. Weldra verneemt ze de toedracht van de diefstal: ‘En als de moeder hoort, dat een beschuldiging van klaplooperij hem tot diefstal heeft gebracht, dan heeft ze moeite, om die lieven, lieven jongen niet met blijdschap in de armen te nemen.’ Ontroerd schrijft Kooistra: ‘Met blijdschap, ja, want ze beseft, dat hij ondanks, zelfs om zijn diefstal hooger staat dan menigeen, die nooit gestolen heeft!’ Na haar versie van het verhaal onderscheidde Kooistra drie categorieën kinderen:

1. Kinderen die klaplopen niet zo erg vinden, zich van de beschuldiging niets aantrekken en daarom niet stelen.

2. Kinderen die zich de beschuldiging wél aantrekken en daarom stelen. 3. Niet-klaplopers die zich de beschuldiging niet aantrekken en niet stelen.

De eerste categorie was volgens Kooistra te laag, eenvoudigweg omdat een kind géén klaploper mag zijn. Woutertje's gedrag hoort thuis in de tweede categorie. Moeders als die van Woutertje zijn verheugd dat hun kind niet te laag staat, maar ze willen het opvoeren tot de derde categorie, ‘waarop men verheven is boven elke onverdiende beschuldiging, waarop men te hoog staat voor een daad als die van Wouter’.22

Kooistra's weergave van het vertrouwelijke gesprek tussen het

onfortuinlijke kereltje en zijn (verstandige) moeder is één en al begrip, een gave die juffrouw Pieterse ontbeerde:

21 Ibidem, p. 232-233. 22 Ibidem, p. 234-235.

Illustraties door Jan Damme. Afkomstig van de Multatuli-kalender voor het jaar 1925

‘Zoo, hebben die Hallemannetjes hem een klaplooper genoemd? Dat is wel heel naar. Verdient Wouter die beschuldiging? Neen? Maar dan mag hij zich er niet aan storen en dan moet hij die Hallemannetjes, die dan toch niet zoo bijzónder fatsoenlijk zijn, maar een beetje uit den weg blijven. Of verdient hij de beschuldiging wèl? Zoo, een beetje? Hoe dan? Waardoor komt dat? Doordat hij niet, zooals de andere jongens, zakgeld heeft? Dan voelt Moe zelf ook wat schuld; voortaan zal hij elke week wat zakgeld hebben, hoor! En als hij eens wat noodig heeft, moet hij 't altijd aan Moe vragen. Als ze kan en 't goed voor hem vindt, zal ze 't hem geven. En anders - moet hij 't er buiten stellen. Het zeker nooit wegnemen. Hoe zou hij 't vinden, als ze stilletjes zijn mooi prentenboek wegnamen en voor

zich zelf hielden? Akelig, nietwaar? Nu dan. - “Stelen, kind, kind, dat mogen we nooit. - Kom, geef me nu gauw een kus, en nooit weer zoo dwaas zijn, hoor!”’23

23 Ibidem, p. 235.

Ietje Kooistra plaatste met haar versie van deze gebeurtenis uit het leven van Woutertje

Pieterse de schrijver Multatuli in de reformpedagogiek, een vernieuwingsbeweging

die in de periode 1890-1940 wordt geplaatst. De reformpedagogiek uitte vooral kritiek op de normatief pedagogische ideeën en praktijk, ‘voor zover beide vaste normen en bindende voorschriften in de aanpak van kinderen inhouden’24

(zoals Kooistra het negentiende-eeuwse onderwijsveld bekritiseerde, zie hierboven). De bevrijding van het kind stond hoog in het vaandel van de reformpedagogiek: ‘Als opvoeders en onderwijzers de natuur van het kind ruim baan geven, dan zullen ze zien dat kinderen zichzelf opvoeden en ontwikkelen.’25

De zogenaamde Vom kinde

aus-gedachte stond centraal: ‘Opvoeders moeten het kind beschouwen als hun gelijke

en met alle kracht die in hen is meewerken aan de ontwikkeling van diens in aanleg aanwezige scheppende krachten.’26

De individuele ontwikkeling van het kind speelde een centrale rol. Volgens reformpedagogen was het daarom van groot belang dat er in de relatie tussen opvoeder en kind een natuurlijk evenwicht bestaat tussen gezag en vrijheid. Daarnaast is

wederzijds vertrouwen een belangrijk onderdeel van de opvoeding.27

Een belangrijke Zweedse vertegenwoordiger van de reformpedagogiek was Ellen Key. In haar werk

De eeuw van het kind (1900)28

betoogt ze dat de ‘natuur van het kind’ met rust gelaten moet worden; kinderen dienen zich vrij te kunnen bewegen en te ontwikkelen -kinderen zijn van nature goed.29

Veel ideeën uit de reformpedagogiek sluiten naadloos aan bij Multatuli's

denkwereld, waarin zaken als zelfstandig denken, het vormen van een eigen mening en niet te vergeten de individuele soevereiniteit, sleutelbegrippen zijn. In Woutertje

Pieterse schrijft Multatuli dat kinderen geen pakgoederen zijn, die je mag opstapelen

in een bedstee. Er is ‘lucht, licht, leven, beweging, genot nodig [...] tot ontwikkeling van ziel en lichaam’. (p. 110) Multatuli is hiermee een vroege voorloper van het reformpedagogische denken. Multatuli's geesteskind Woutertje Pieterse hunkert naar aandacht, tederheid en geluk, in een omgeving waarin hij zich vrij kan bewegen en ontwikkelen. Het gezin van dokter Holsma staat model voor het ideale

reformpedagogische gezin. Bij het aanzien van Holsma's kroost wreef Wouter niet voor niets z'n ogen uit en vertrouwde hij z'n oren niet. (p. 168) In het doktersgezin wordt gelachen, iedereen mag z'n zegje

24 W.A.J. Meijer, Stromingen in de pedagogiek (Baarn, 20003

[19961]) p. 19. 25 Ibidem.

26 Van Essen & Imelman, Historische pedagogiek, p. 108.

27 Zie over Kooistra en Reformpedagogiek: Nelleke Bakker, Kind en karakter. Nederlandse

pedagogen over opvoeding in het gezin 1845-1925 (Amsterdam, 1995) p. 234-235.

28 Nederlandse vertaling van het Zweede Barnets Aarhundrade. Zie over de waardering van Ellen Key's boek: Jeroen J.H. Dekker, ‘The century of the Child revisited’, in: Journal of

Children's Rights 8 (2000) p. 133-150.

35

doen, en vader Holsma speelt ongedwongen met z'n kinderen. Een van de kinderen scandeert zelfs: ‘Weg met de ouders! Roep mee papa!’ (p. 169) Vader Holsma wordt als klimpaal gebruikt: ‘Maar dat Willem, Herman en Sietske hun vader, zo'n deftige dokter, om de hals vielen, tegen hem opklauterden, en hem bijna de kleren van 't lijf plukten... ongehoord.’ (p. 168) Het gezin Holsma staat lijnrecht tegenover de opvoeding van juffrouw Pieterse, die van Wouter ‘een fatsoenlijk wezen’ (p. 397) trachtte te maken en hem zijn creativiteit en nieuwsgierigheid wilde afleren. ‘Laat het kind kind blijven’, schreef de reformpedagoog Jan Ligthart (1859-1916)30

-Multatuli zou het hartgrondig met hem eens zijn geweest.

Pedagogiek hij Woutertje Pieterse

‘Er is bijna geen schrijver van beteekenis, die niet minstens in een van zijn werken tot zijn jeugd terugkeert’, schreef Arie Querido in 1930 in het gezaghebbende tijdschrift Pedagogische Studiën. In zijn artikel over kinderfiguren in de literatuur kon hij niet voorbijgaan aan Multatuli's Woutertje Pieterse, een klassiek voorbeeld, aldus Querido, van een werk waarin een schrijver het kind ziet ‘met den

grootenmenschen-geest in miniatuur’. Querido noemt de ‘strenge logica, waarmede de daden der volwassenen in Wouters omgeving worden berecht, de tegenstelling tusschen de heldere, eenvoudige, klare kindergedachte en de verwrongen en gekunstelde denk- en doe-wijze der grooten’ in één woord ‘onkinderlijk’. De vele kritische opvattingen over God en religie zijn geen weerspiegeling van Wouters kinderlijke bevattingsvermogen, maar verwoorden Multatuli's eigen ideeën en opvattingen. Bij auteurs als Multatuli hebben de kinderfiguren een ‘secundaire bewerking’ ondergaan: ‘de niet meer terug te vinden werking van een kindergeest [is] vervangen door een volwassen interpretatie der herinnering’.31

Querido oordeelde