• No results found

Over Multatuli. Jaargang 30. Delen 60-61 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Over Multatuli. Jaargang 30. Delen 60-61 · dbnl"

Copied!
150
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Over Multatuli. Jaargang 30. Delen 60-61

bron

Over Multatuli. Jaargang 30. Delen 60-61. Bas Lubberhuizen, Amsterdam 2008

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_ove006200801_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

i.s.m.

(2)

[Nummer 60]

‘wie geen buik heeft, is verkeerd geboren’

(Multatuli, Japanse gesprekken)

In het vorige nummer heeft u al het een en ander kunnen lezen over de wijze waarop Multatuli's werk buiten Nederland is gelezen, hoe het daar terecht kwam, wie zijn vertalers en uitgevers waren en met welke schrijvers hij werd vergeleken. In dit nummer publiceren we nog enkele bijdragen: Hans Vandevoorde schrijft over Multatuli in België, in het bijzonder over de wijze waarop de auteurs rond het tijdschrift Van Nu en Straks Multatuli's werk hebben gelezen. Verder gaat Jerzy Koch uitgebreid in op de receptie van Multatuli's werk in Polen en Srđan Nikolić beschrijft de receptie in de landen die tot voor kort Joegoslavië vormden.

Niet alleen uit de bijdragen maar ook en vooral uit de correspondentie met de auteurs is duidelijk geworden dat die receptie complex is en het verre van eenvoudig is om die in één enkele bijdrage en volledig in kaart te brengen. Dat heeft praktische redenen (er zijn grenzen aan het zoeken en niet elke bezoek aan een archief levert materiaal op), maar ook methodologische. Eén van de vragen luidt bijvoorbeeld of je de receptie van Multatuli's werk als een geïsoleerd verschijnsel moet beschouwen of dat je een veel bredere beweging moet beschrijven waarvan zijn werk deel uitmaakte en aandacht moet besteden aan de nieuwe netwerken waarin Multatuli's werk functioneerde. We verwachten dat de stukken die in dit en het vorige nummer zijn verschenen niet het eind maar juist het begin van meer en intensiever onderzoek naar de rol en betekenis van Multatuli's werk zullen vormen.

Verder vindt u in dit nummer een reactie van Ivo de Wijs op de kritiek die zijn bewerking van Woutertje Pieterse in de pers heeft gekregen. Hans Smelik beschrijft in ‘Duymaer van Twist, gentleman of gewetenloze schurk?’ het leven van deze gouverneur-generaal in Nederlands-Indië die door Multatuli's Max Havelaar een twijfelachtige reputatie heeft gekregen - in de ‘Aantekeningen en ophelderingen’ bij de Max Havelaar heeft Multatuli het over de ‘luie’ en ‘ellendige’ Van Twist.

Het is verheugend dat er steeds meer belangstelling komt voor Multatuli en zijn werk - een uitvoerig bericht daarover vindt u in de ‘Kroniek’ van Jos van Waterschoot.

En dat is nog maar het begin, want er staat nog veel meer te gebeuren met en over Multatuli: in 2010 wordt het honderdjarig bestaan van het Multatuli Museum gevierd en in hetzelfde jaar wordt het feit herdacht dat Max Havelaar 150 jaar eerder is verschenen. Niet alleen voor het Multatuli Museum, voor het Multatuli Genootschap maar ook voor de redactie van Over Multatuli komen er dus enkele drukke jaren aan.

Daarom hebben we besloten met Francisca van Vloten een vierde redacteur op te

nemen. Zij debuteerde enkele jaren geleden in Over Multatuli met een artikel over

de relatie tussen Frederik van

(3)

3

Eeden en Multatuli en in dit nummer bespreekt zij Ab Gietelinks toneelversie van Max Havelaar. We verwachten dat we met haar kennis en energie ook in de komende tijd twee keer per jaar een goed en verrassend nummer van Over Multatuli kunnen presenteren.

De redactie

(4)

Hans Vandevoorde

Multatuli in het land van Leopold II Een geval van ‘histoire croisée’

‘Het citeren van Multatuli heeft mij getroffen want hij is de enige Nederlandstalige prozaschrijver die ik bewonder.’

1

Willem Elsschot, die dit in een brief schreef, heeft ook elders zijn bewondering uitgedrukt voor Multatuli.

2

Bekend is het kattebelletje dat als inleiding diende voor een bundel Essays over Multatuli, die in 1950 ter gelegenheid van de publicatie van het Verzameld werk verscheen. Daarin noemde Elsschot hem een ‘ware Prometheus’, uit wiens as de hele moderne Nederlandse literatuur is opgeflakkerd. Hij gebruikte hem tevens als meetlat voor jong talent.

Maar vooral is Multatuli's strategie om zich in de figuur van Droogstoppel voor te doen als een zakenman met oogkleppen, ook die van de schrijver van Kaas.

Ger Schmook, die samen met Julius Pée en Philip Vermoortel de drie Vlaamse multatulianen vormt die naam waardig, vermoedde al dat de waardering voor Multatuli veel massaler is geweest dan men wel eens doet uitschijnen.

3

De ontvangst was veel omvattender dan de kritische receptie op het eerste gezicht lijkt aan te tonen. In mijn bijdrage zal ik betogen dat die relatieve populariteit - relatief omdat ze zich

grotendeels beperkte tot vrijdenkende, dus liberale of socialistische milieus - een misschien nooit meer herhaald hoogtepunt bereikte in de periode 1890-1914. Multatuli werd toen als een sociaal vernieuwer gerecipieerd, waarin hij te vergelijken is met Ibsen en Nietzsche. Die waardering kan niet los gezien worden van de

maatschappelijke en politieke context van België, waar de Franstaligen de Nederlandstaligen en de katholieken de vrijzinnigen domineerden.

Multatuli transnationaal

‘Door zijn verblijf te Brussel en zijn optreden als spreker te Gent en te Antwerpen is zijn persoon in Vlaanderen populair gebleven.’

4

Zo luidde het antwoord van de liberaal-flamingante hoogleraar Jozef Vercouillie op een enquête die het Nederlandse tijdschrift De Ploeg in 1910 hield naar de betekenis van Multatuli. Kwantitatief gezien is het echter opvallend dat slechts twee Vlamingen op de enquête antwoordden en dat er in Vlaanderen weinig artikelen over deze auteur geschreven werden vóór 1937.

5

De meeste stonden dan nog op naam van één persoon: Julius Pée (1871-1951).

Een dergelijk beeld is echter het resultaat van een verengde nationale, taalgebonden

en eenzijdig literatuurkritische benadering die nog steeds in receptiestudies en studies

naar cultural transfer wordt gepraktiseerd. Ik laat me hier leiden door nieuwe

ontwikkelingen in de studie van die transnationale cultuurtransfer, met name door

het inductieve en pragmatische principe van de

(5)

5

‘histoire croisée’,

6

dat de (diachronische) studie van cultuurtransfer en de (synchrone) vergelijkende methode probeert te combineren. Het principe houdt in dat er minder uitgegaan wordt van vastliggende referentiekaders, maar eerder van de contexten die het transferproces schept. Automatisch komen bijvoorbeeld andere auteurs en andere nationale recepties in het geding, wanneer we het spoor van één auteur volgen in één bepaald land. Wanneer we de weg van de receptie van Multatuli in België aan het einde van de negentiende eeuw volgen, leidt die bijvoorbeeld onvermijdelijk naar Ibsen en Nietzsche.

7

Hun afzonderlijke trajecten van receptie blijken verbonden en scheppen samen een veelgelaagd geheel van kruisingen.

Multatuli werd in de eerste plaats gerecipieerd in het rijtje van sociale denkers, utopisten en hervormers. In zijn roman Wouters jonge jaren. Bladzijden uit het levensboek van een idealist (1900) wil de liberale vrijzinnige Omer Wattez dat Woutertje Multatuli net zoals Tolstoj, Ibsen, Björnson, Hauptmann en Bellamy leert kennen.

8

Emmanuel de Bom (1868-1953) vernoemde hem in zijn Ibsen-studie uit 1893.

9

Het is tekenend dat de katholieke criticus Jules Persyn kort voor de Eerste Wereldoorlog naast Ibsen ook Douwes Dekker voor het katholieke publiek tot op zekere hoogte aanvaardbaar maakte. In het fin de siècle werd Nietzsche in België en elders in West-Europa als een links-anarchistische auteur beschouwd. Opvallend is de parallel die tussen Multatuli en Nietzsche getrokken werd door de Nederlandse toneelcriticus Leo Simons:

Sedert onze laatste briefwisseling heb ik voor het eerst met Nietzsche kennis gemaakt zijn ‘Genealogie der Moral’ nl. - Wat een geweldig explodist. Er zijn momenten waarin ie me aan Multatuli doet denken. Er zit dezelfde kracht van denksuggestie in; maar doordringender, omdat hij meer kruit in zijn geweer draagt. Hij heeft weer veel oude ideeën in me opgewekt, en me ook tot tegenspraak geprikkeld. Zoo langzaam aan begint mijn sociaal-beschouwing zich neer te zetten. Dat vordert tijd, omdat zooveel heterogeens zich amalgameeren moet: een sterk individualisme, een sociaal-aristocratie [...].

10

Zoals Nietzsche werd Multatuli beschouwd als een anarchist of minstens als een

auteur die als voorloper of verwante van het anarchisme beschouwd kon worden.

11

Hij werd bovendien vertaald door anarchisten en werd vaak in dezelfde anarchistische

of anarchiserende tijdschriften besproken. In tijdschriften als de Revue des deux

mondes en de Mercure de France, uitingen van het kosmopolitisme in het Frankrijk

van het einde van de negentiende eeuw, kwamen Nietzsche en Multatuli broederlijk

naast elkaar aan bod. Ook in Nederland en België, waar je nochtans een grotere

kennis van Multatuli's ware ideologische positie zou mogen verwachten, werd

Multatuli als anarchist beschouwd.

12

Hoelang Multatuli als zodanig werd gerecipieerd,

blijkt uit het artikel van Kim Andringa

(6)

in de vorige aflevering van Over Multatuli. Nog in 1937 werd hij door de Nederlandse anarchist A.L. Constandse in het blad L'En-dehors vanwege zijn antiburgerlijke opvattingen opgevoerd.

13

In België spelen vooral de hoofdzakelijk Franstalige intellectuele kringen rond de Université de Bruxelles een belangrijke rol in de linkse receptie van Multatuli (en Nietzsche). De tijdschriften L'Art moderne en La Société Nouvelle zijn uit dat milieu voortgekomen. Multatuli zou trouwens een van de eersten geweest zijn om bij de oprichting van het laatstgenoemde tijdschrift positief te antwoorden op de oproep van de stichter, Fernand Brouez, om mee te werken.

14

De ‘histoire croisée’ heeft nog meer belangrijke implicaties. We keren ons af van het nationale perspectief en van het eenzijdig literaire. Hoezeer het aangewezen is om het nationale perspectief los te laten, blijkt nogmaals impliciet uit het artikel van Andringa. De receptie van onze Nederlandse auteur in Frankrijk was niet los te koppelen van die in België, ook niet na de Eerste Wereldoorlog. Deze complexe relaties worden nog ingewikkelder door het feit dat onder die Belgische bemiddelaars zich een niet onaanzienlijk deel van Franstalige Vlamingen bevond die Nederlands en van Nederlandstalige Vlamingen die goed Frans kenden. Van Louis van

Keymeulen, Julius Pée en Jef Verbeeck

15

tot Jan Schepens, Raymond Brulez en Lode (of Louis) Roelandt.

16

Zij hadden immers naast hun moedertaal het Frans als cultuurtaal op school of thuis geleerd. Daardoor kan het Vlaamse literaire veld niet los gezien worden van het Franse en Frans-Belgische veld, evenmin als van het Nederlandse.

Dat we bij het onderzoek naar cultuurtransfer best ook het binationale perspectief loslaten, blijkt uit de aanwezigheid van Nederlanders in België die een band met Frankrijk hebben. In die receptie via vertalingen en inleidingen op het werk spelen in de eerste plaats Nederlandse anarchisten een rol die tijdelijk in België verbleven (Cohen) of er regelmatig een forum vonden (Domela Nieuwenhuis). In de tweede plaats deed ook iemand als Neel Doff, maîtresse van Brouez van de Société nouvelle, dienst als bemiddelaar.

17

Niet alleen het eng-nationale uit de receptie of het binationale perspectief uit de vergelijkende literatuurschap moet verruimd worden, ook het literaire perspectief tout court. Jaap Grave heeft in de vorige aflevering van Over Multatuli terecht ervoor gepleit om zoveel mogelijk disciplines bij het onderzoek te betrekken.

18

Dat kan gaan van geschiedenis en sociologie tot kunst- en vertaalwetenschap. Dat laatste wordt goed geïllustreerd als we vertrekken van de figuur van de al genoemde Julius Pée.

Hij voert ons naar de francofone Vlaming Emile Van Heurck (1871-1931), zoon van een bekende Antwerpse botanist Henri Van Heurck. Van Heurck studeerde

natuurwetenschappen toen ook Pée aan de toen nog eentalig Franse universiteit Gent

Germaanse filologie volgde, maar gaf de brui aan zijn studies. Op een bepaald moment

afficheerde de rijke burgerzoon zich in een brief aan Pée als anarchist, waar deze

onderwijzerszoon die voor zijn studies moest werken, niet akkoord mee

(7)

7

kon gaan.

19

Van Heurck hielp Pée met zijn bibliografie, terwijl Pée diens vertalingen corrigeerde.

Er zijn aanwijzingen dat Van Heurck aan een groots opgezette studie over Multatuli werkte. In de ‘Préface aux “Idées” de Multatuli’, die in 1893 in het Waalse blad La Nervie verscheen,

20

werd een werk aangekondigd onder de titel A travers l'oeuvre de Multatuli. In een brief aan Pée was sprake van ‘trois volumes sur Multatuli’. Van Heurck verzocht Pée in zijn ‘Critische bibliographie der Fransche

Multatuli-vertalingen’ (1894) een notitie daarover op te nemen. Zij werd er inderdaad als volgt in afgedrukt: ‘La matière des trois volumes est là, mais je recule devant les frais d'édition; seuls les livres obscènes ou de pi(é)té trouvent du débit en Belgique.’

21

In die jaren vertaalde Van Heurck werk van Multatuli voor het Gentse symbolistische tijdschrift Le Réveil en voor het anarchiserende Société Nouvelle. Zijn vertalingen werden ook overgenomen in het literaire supplement van Les temps nouveaux, het anarchistische tijdschrift van Jean Grave. ‘La Sainte Vierge’, de vertaling die in 1898 in de Spectateur catholique verscheen (ook als aparte druk), was blijkbaar al sinds eind 1893 klaar en werd gemaakt op vraag van Pée.

22

Portret dat de Brugse schilder Jef van de Fackere (1879-1946) maakte van Julius Pée als studieprefect

te Brugge (foto: stadsarchief Lokeren)

(8)

Brief van de Multatuli-bewonderaar Aloïs Van Lerberghe aan Julius Pée (briefwisseling Pée, stadsarchief Lokeren)

Van Heurcks netwerk voert ons naar andere Multatuli-vertalers. Hij had contacten

met de Nederlandse anarchist Alexander Cohen, die dan weer in verbinding stond

met een andere Multatuli-vertaler, Roland de Marès.

23

Via Aimé Pfinder (Aimé

Geens), een medewerker aan Le Réveil, leerde hij de Antwerpse

(9)

9

dichter en latere folklorist Victor De Meyere kennen.

24

De met het anarchisme sympathiserende De Meyere maakte toen deel uit van de kringen rond het Vlaamse avant-gardetijdschrift Van Nu en Straks. Volgens hem was Van Heurck van plan een complete vertaling van Multatuli in het Frans te maken. Waarschijnlijk bedoelt De Meyere de in La Nervie aangekondigde uitgave, die opgezet kan zijn als een soort becommentarieerde ‘pages choisies’ in vertaling. ‘Na zijn kennismaking met Max Elskamp viel dat voornemen weg [...].’

25

De breuk van Pée met Van Heurck eind 1895-begin 1896 zat daar mogelijk voor iets tussen, of het feit dat Van Heurck door de Franstalige Antwerpse dichter een nieuwe passie vond: de folklore.

Een laatste implicatie van de ‘histoire croisée’ is de terugkeer naar de veelgesmade studie van concrete invloeden. Onder de meer impliciete of vagere vormen van cultuurtransfer kan men de invloed rekenen. Invloed werd door de (post)structuralisten lang verguisd en vervangen door het concept van de intertekstualiteit, dat losgemaakt is van de auteur en ook rekenschap aflegt van onbewuste en onrechtstreekse tekstuele verbanden. Met deze correcties en die van de theorie van cultuurtransfer en ‘histoire croisée’ in het achterhoofd is het perfect mogelijk en zelfs noodzakelijk om invloed opnieuw als valabel onderzoeksterrein in ere te herstellen. Het is een vorm van acculturatie en dus impliciete cultuurtransfer die daadwerkelijk sporen nalaat. Bij de studie ervan dient meer dan vroeger rekening te worden gehouden met conjuncturele en diachronische verschuivingen. Zo is het nodig te erkennen dat de groeiende zelfstandigheid van het Vlaamse veld tevens een grote afhankelijkheid van het Frans-Belgische en zelfs een ondergeschiktheid aan het Noord-Nederlandse inhield.

Terwijl normaal gezien de Franstalige literatuur de Nederlandse domineerde, krijgen we in het geval van Multatuli een zeldzaam geval van receptie in de omgekeerde richting, al was die sterk afhankelijk van vertalingen in het Frans en van het heersende kosmopolitisme. Tevens is het nodig dat veel meer dan vroeger ‘kleine’, marginale auteurs in het onderzoek worden betrokken. In verband met Multatuli noemt Schmook bijvoorbeeld de liberale onderwijzer Alfons de Cock, de uit Nederland afkomstige, joodse germanist Marten Rudelsheim, de eveneens Nederlandse Floris van

Westervoort (Kettman) en Leo Augusteyns, op wie ik nog terugkom.

26

De studie van al die condities van cultuurtransfers kan leiden tot een grondige herziening van de literatuurgeschiedenis.

In het volgende deel van mijn bijdrage probeer ik de voordelen van de ‘histoire croisée’ met elkaar te combineren. Ik focus op de periode voor 1914, die politiek gezien beheerst werd door de figuur van Leopold II , die regeerde van 1865 tot 1909.

Die regeerperiode valt nagenoeg samen met de tijd van de eerste Multatuli-receptie, die in 1866 begon en in 1910 culmineerde in een herdenking. In deze periode zal ik het vermeende anarchisme als ‘kruispunt’ nemen. Want: ‘Het is vooral in kringen van anarchisten en socialisten dat Multatuli als meer dan schrijver blijft

voortbestaan.’

27

(10)

‘Een van de helden’

We kunnen de receptie van Multatuli in België ook anders indelen en drie fasen onderscheiden: de receptie tijdens zijn leven; die in de periode tot 1937, het jaar van de eerste grote Multatuli-herdenking; en de periode na de oorlog wanneer

‘vanzelfsprekendheid’ in de waardering voor Multatuli heerste.

28

De vroegste Multatuli-receptie is al herhaaldelijk in kaart gebracht, in de eerste plaats door de studies van Ger Schmook en Philip Vermoortel, die vooral zijn contacten met Vlaanderen behandelden. Die relaties gingen aanvankelijk uit van flamingante en Groot-Nederlandse liberalen: Julius De Geyter, Julius Sabbe, Julius Vuylsteke en Max Rooses, en hun periodieken en organisaties. Na Multatuli's dood zette een nieuwe generatie die propaganda voort: Julius Pée en zijn studiegenoten aan de Gentse universiteit en hun tijdschrift De Goedendag, zijn daar een exponent van.

Hoe vruchtbaar de ijver van de eerste generatie Multatuli-fans was, komt naar voren uit een enquête door Pol De Mont, een van de leidende figuren in de

voorzichtige literaire vernieuwing in de richting van meer autonomie van de literatuur (los van didactiek en Vlaamse Beweging), in 1892 voor het onderwijzerstijdschrift De Toekomst. Toen bleek dat de Max Havelaar het populairste Noord-Nederlandse boek in Vlaanderen was.

29

In Nederland ging de Camera obscura de Havelaar vooraf bij een gelijkaardige enquête een jaar vroeger in De Nederlandsche Spectator.

30

Dat Multatuli die betekenis van ideologische vernieuwer toen ook had voor de avant-gardeliteratoren blijkt uit het werk van Karel van de Woestijne, exponent van de jongere generatie die in de tweede reeks van Van Nu en Straks (1896-1901) het woord greep. In de roman De leemen torens die hij tijdens de Eerste Wereldoorlog met Herman Teirlinck schreef, typeert hij een oude anarchist op de volgende manier:

Wij wisten heel wat meer dan hij, ook van de revolutionaire schriften die zijne lievelingsboeken waren. Wij hadden allang Multatuli achter den rug:

voor hem nog lievelingslectuur, al was ze hem wat tam. Maar wij luisterden naar zijn commentariën, die alles wonderbaar wisten te belevendigen, gedrenkt als ze waren met het beste dat woelde en wentelde in zijn groot menschenhart.

31

De tweede reeks van het tijdschrift Van Nu en Straks was openlijk anarchistisch en

ook Van de Woestijne heeft kortstondig met het anarchisme geflirt. Maar zowel in

de eerste als de tweede reeks van Van Nu en Straks is het moeilijk om één referentie

aan Multatuli in de teksten terug te vinden. Alleen in een artikel van de Nederlander

Domela Nieuwenhuis ‘Een omkeer in de zedelijke begrippen’ komt zijn naam voor.

32

Bijgevolg kon Schmook stellen:

(11)

11

‘Van Nu en Straks’ houdt niets in, dat rechtstreeks aan Dekker denken doet! Waar de filosofische, de geestelijke en ook politiek-intellectualistische houding van leiders en lezers, in het teken van het anarchisme, en het anti-parlementarisme, toch als 't ware direct voortvloeien uit Multatuli's concepties. In der waarheid staat de keurbende van het nieuwe tijdschrift, literair én artistiek, geestelijk, veel dichter bij Dekker, dan - enkele uitzonderingen niet te na gesproken - dan al wat in leuzen schrijft en wrijft in 't beste van daarvoor: ‘De Nederlandsche Dicht en Kunsthalle’ van Coopman en dela Montagne!

33

De Van Nu en Straks'ers volgen hem volgens Schmook in zijn afwijzing van het socialisme als stelsel, maar zullen ‘echter Multatuli's egocentrische, individualistische stelregels’ niet aanvaarden. Ze combineerden hun pleidooi voor meer individualisme met propaganda voor een gemeenschapskunst.

34

Schmook ziet Ferdinand Domela Nieuwenhuis, die in de tweede reeks van Van Nu en Straks een podium kreeg, als ‘brug tussen het Vlaamse anarchisme en Multatuli’.

35

De verbindingsfiguur tussen August Vermeylen (1872-1945) en Multatuli is volgens Schmook Arthur Cornette, een merkwaardig vrijzinnig denker uit de jaren zeventig en de tachtig van de negentiende eeuw. Maar wellicht speelt ook het Brusselse kunstgenootschap De Distel in de bemiddeling van Multatuli een rol. In dat genootschap zwaaide een zekere J.M. Brans tot ongenoegen van de jonge garde de plak.

36

Wat hen op het eerste gezicht verbond was dat hij een volbloed multatuliaan was: ‘Hij heeft altijd Multatuli willen navolgen - doch heeft hem niet begrepen,’

sneerde Vermeylen echter in een brief aan Emmanuel De Bom.

37

Ook lid van De Distel was zijn vriend de katholieke, smartelijke dichter Prosper van Langendonck, die niet aan de aantrekkingskracht van die andere gemartelde kon ontsnappen.

38

De jonge Vermeylen was zoals de ouderen en de jongeren in de ban van Multatuli.

P.H.S. van Vreckem vermoedt invloed van diens Parabels op een onafgewerkte naturalistische studie waaruit een fragment verscheen als ‘Uit “Labor”’ (1891).

39

Een openlijke belijdenis van Vermeylens voorliefde voor Multatuli is te vinden in ‘Onze Ballade. Openingstuk voor Dikke Trommel’, verschenen in Jong Vlaanderen 1889.

Hij noemt er Multatuli de ‘grijzen arend door het gespuis uitgejouwd’.

40

Vermeylens

kennis van de Max Havelaar blijkt uit een brief uit Berlijn waarin hij een Duitser

met ‘den Stern uit Max Havelaar’

41

vergelijkt. Fundamenteler is echter dat een aantal

visies van Vermeylen ook overeenkomsten met die van Multatuli vertonen, al valt

moeilijk met zekerheid te bewijzen dat ze op hem teruggaan. Schmook citeert een

uitspraak tegen de middelmatige mens uit 1890 die goed overeenkomt met Multatuli's

elitaire opvattingen.

42

De betekenis van Multatuli is dus beslist groter geweest dan

Vermoortel meende toen hij schreef dat Multatuli slechts ‘in zeer beperkte mate’ de

pionier van een nieuw klimaat was.

43

Vermoortel

(12)

beroept zich op Vermeylens getuigenis van jaren later in een interview met Elias d'Oliveira:

Van Holland wisten we weinig. Zooals vanzelf spreekt, Multatuli met zijn opruiende geschriften trok ons aan. Hij leek ons een van de helden in de nieuwere literatuur. Ook voor een man als Kloos hadden wij enorm veel ontzag. Maar - we waren te jong om klaar te zien in hun werk. 't Ging te hoog voor onze geesten. En hun invloed op ons zal dan ook wel niet zoo heel groot zijn geweest.

44

Maar Multatuli's betekenis wordt door de zopas al geciteerde briefwisseling De Bom-Vermeylen wel degelijk in de verf gezet. Daaruit blijkt immers ook dat Vermeylens kompaan bijna het complete werk van Multatuli tegelijk met dat van Darwin kocht.

45

Het jaar daarop maakte hij een reisje naar Duitsland, waarbij hij niet verzuimde het huis van Multatuli in Ingelheim te bezoeken.

46

Een broer van hem, Willem De Bom, had overigens in augustus 1886 Multatuli daar een bezoek gebracht.

47

Ook andere Van Nu en Straks'ers lieten zich niet onbetuigd wanneer het erom ging hun erkentelijkheid aan de meester te betuigen. Buysse en Teirlinck ondertekenden behalve Pée de omzendbrief voor een Max Havelaarfonds in 1910.

48

Rond Van Nu en Straks cirkelde bovendien een nieuwe generatie van minder getalenteerde auteurs, bij wie de betekenis van Multatuli nog duidelijker blijkt. Zo zijn er Lode Baekelmans en zijn zwager Victor Resseler. In Baekelmans' sleutelroman De mannen van ‘Elck wat wils’ (1925) leent het alter ego van de schrijver, Willem, de Max Havelaar in de stedelijke bibliotheek.

49

In 1909 publiceerde Resseler in zijn aanvankelijk duidelijk anarchistisch tijdschrift Ontwaking een opstel van de liberale volksvertegenwoordiger Leo Augusteyns in verband met ‘Multatuli's Ideën over opvoeding en onderwijs’.

50

Hier spreekt de Antwerpse après-Van Nu en

Straks-generatie, waartoe ook Elsschot en Jan Van Nijlen behoorden. Elsschot, die al tijdens zijn schooljaren op het Antwerpse atheneum samen met zijn vriend Ary Delen - de latere conservator van het Antwerpse museum - met Multatuli dweepte:

‘Onze boekenclub, Multatuli, Kloos, Gorter en Verwey.’

51

Zoals De Bom later in De Ploeg van 1910 getuigde, was Multatuli ‘een vrijmaker geweest van vele jongeren’.

52

Van Nijlen bevestigt dit in zijn memoires.

53

De auteur van de Max Havelaar, van de Minnebrieven en het ‘Gebed van den onwetende’ werd druk gelezen.

54

Zijn werk had een zodanige weerklank onder schoolmeesters en arbeiders dat De Bom in zijn antwoord op de enquête van De Ploeg korzelig reageerde: ‘De Multatuli-lezer van beroep is een doorgaans

onuitstaanbaar exemplaar. Er zijn er veel onder schoolmeesters en diamantbewerkers.

Zij hoesten en snuiten hun neus als de Meester, en achten zich daarom “vrije

geesten”.’

55

Over die onderwijzers, hun verenigingen en bloemlezingen,

56

hebben

Schmook en Vermoortel al geschreven, maar de receptie door socialisten

(13)

13

moet nog op systematische wijze onderzocht worden. Enkele gegevens zijn al bekend.

Bij zijn eerste lezing in Gent vormden de arbeiders een groot deel van het talrijk opgekomen publiek.

57

Multatuli-bewonderaars als de jonggestorven socialistische burgerzoon Emile Moyson, de patron van de Gentse socialisten Edward Anseele, de zich als Spiridio vermommende Camille Huysmans

58

en de grondlegger van de socialistische partij César de Paepe vormen het pendant van de liberalen die de Multatuli-vlam ontstaken. In de Germinal-reeks van Vooruit verscheen in 1911 ‘Het gebed van den onwetende’ en ander proza in de vertaling van De Paepe.

59

Het verbaast niet dat een socialistisch amateur-gezelschap zich in de jaren zeventig van de negentiende eeuw herdoopte tot Multatuli's kring.

60

De Bom - die men met Schmook en Pée ook tot het socialistische kamp mag rekenen

61

- noemde de Antwerpse diamantbewerkers als Multatuli-adepten, onder wie zich geschoolde Amsterdamse joden bevonden. In Gent lieten Nederlandse ‘zendelingen’ zich niet onbetuigd: ‘In 1892 werd door een jonge Nederlandse militant, Jan Koenraad Vanderveer, een Ontwikkelingsclub opgestart, waar het werk van onder anderen Multatuli en

Kropotkine op de leestafel lag.’

62

Ook de namen van de latere socialistische activist Steven Prenau uit Limburg en van de toneelcriticus Pieter Jan D'Hoedt moeten hier genoemd worden.

63

Oscar Roelandts (1874-1950), beter bekend als geschiedschrijver van de socialistische beweging onder zijn nom de plume Avanti, schrijft aan Pée over zijn jeugd dat ze toen ‘allen dweepten met Multatuli’.

64

Multatuli from below

De socialistische Multatuli-verering, de idolatrie onder onderwijzers en in allereslei verenigingen en genootschappen,

65

de concrete invloed van zijn werk die onder meer bleek uit Wouters jonge jaren van Wattez, de toch wel meer dan ‘slechts tien artikelen’

die Schmook via de bibliografie van Roemans vond - wanneer men ook de kleine

tijdschriften én kranten turft en met de Franstalige tijdschriften rekening houdt -,

66

zijn aanwezigheid in bloemlezingen, de lezingen over zijn werk, de talrijke

vermeldingen van citaten of zijn naam in literaire werken of titels van kringen en

tijdschriften,

67

en het voortleven van die naam in de vorm van pseudoniemen

(Multafero, Multavidi, Meditavi, etc.)

68

duiden op een waarachtige, zij het relatieve

populariteit in de periode 1890-1914. Over de latere receptie is nog verder onderzoek

nodig. IJkpunren zijn de opeenvolgende herdenkingen (1910, 1920, 1930, 1937,

1947, 1960, 1987, 1995) en de toneelopvoeringen. Van echt belang voor de literatuur

in Vlaanderen werd Multatuli pas in de jaren twintig en dertig, toen een generatie

aan het woord kwam die de vruchten had geplukt van de Multatuli-gekte van hun

voorgangers. Naast Elsschot spraken ook Paul Van Ostaijen, Gerard Walschap,

Richard Minne en Louis-Paul Boon hun waardering uit voor de auteur.

69

Tegelijk

verbreedde zich de belangstelling. Naast de Havelaar konden ook Woutertje Pieterse

en de Ideën boeien. Aan Jessurun d'Oliveira verklaarde Minne in 1960:

(14)

Ja, Woutertje Pieterse is natuurlijk een boek, dat ik altijd graag gelezen heb, trouwens, in onze jonge tijd, en dan spreek ik van voor de oorlog van '14-18 - dan was Multatuli dé man in onze schoolopvoeding, of tenminste buiten de schoolopvoeding. En dan is natuurlijk w.p. het: sleutelboek van het Multatuliaans geloof dat we toen koesterden. Het meest wat we kenden was Max Havelaar en Woutertje Pieterse. De Ideeën zijn slechts nadien gekomen. Daar hebben we zoveel niet in gelabeurd. We hadden natuurlijk vrienden - ik herinner me zo iemand, die alle Ideeën van Multatuli van buiten kende, en als we dan aan discussie waren, dan zei hij, ja Multatuli heeft dat gezegd, Idee zoveel, en dat klopte altijd. Dat was die vent z'n specialiteit trouwens.

70

Wie was die onbekende kenner van Multatuli's werk? In een herdenkingsartikel uit 1920 vermeldt De Bom hoe op de redactie van de Volksgazet hem van alle kanten

‘beroemde aanhalingen, bekende regelen uit zijn werken’ werden toegeroepen. Wie waren deze naamloze redacteurs? Een typisch voorbeeld van een de vele kleine aanbidders, over wie per toeval wel iets geweten is, is Aloïs van Lerberghe (Woumen 1870-Gent 1915).

71

Schmook vermeldde hem op gezag van Pée in zijn Multatuli in de Vlaamse gewesten.

72

Pée drukte drie brieven van mevrouw Douwes Dekker aan hem af in Reisbrieven aan Mimi.

73

Volgens de annotaties van Pée was Aloïs

handelsvertegenwoordiger van de Antwerpse vernisfabriek Resseler, de fabriek van de oom en vader van Victor Resseler. In het archief van Pée is een brief van Aloïs terug te vinden, gedateerd 10 januari 1904, en komen een paar brieven voor van zijn neef Karel en een van Victor Resseler met inlichtingen over Van Lerberghe. Van Lerberghe stelt zichzelf aan Pée voor als ‘als verzamelaar van al wat hem [= Multatuli]

aanbelangt, want m'n vereering van dien grooten mensch, is oneindig.’

74

Hoe leerde Van Lerberghe de boeken van Multatuli kennen? Waardoor was hij zo geboeid? Hoe stelde hij zijn verzameling van handschriften, artikelen en boeken samen? De geschiedenis van de onbekende Multatuli-lezer moet nog geschreven worden.

Bibliografie over Multatuli in België

Bracke, Gustaaf e.a., Met de kracht van een oprechte aanklacht:

Multatuliherdenking Vlaanderen 1987’. Gent, 26 maart 1987. Gent 1987.

Brouwers, Jeroen, ‘Multatuli en Vlaanderen’. In: De Nieuwe Gazet, 7 maart 1970 (ook in: Gwennie

Debergh (red.), Brouwers in Brussel 1964-1976. Brussel 2000, p. 141-144).

Christiaens, A.G., ‘Multatuli te Brussel’. In: De Standaard, 22 maart 1947.

Coolsaet, Jozef, ‘Multatuli te Brussel (1859-1860)’. In: Dietsche Warande &

Belfort 105 (1960), p. 377-379.

Duytschaever, Maurice, ‘Multatuli in Antwerpen’. In: De Basis 6 (1993) 17, p.

4-5 & 19, p. 9-10.

Hageland, A. van, ‘“Max Havelaar” werd te Brussel geschreven’. In: Brabant

12 (1960) 5, p. 28-30.

(15)

15

Hellemans, Frank, ‘De convulsieve geboorte van een schrijver. Multatuli in Brussel’. In: Saskia de Bodt & Frank Hellemans, Taverne du Passage.

Nederlandse schilders en schrijvers in België. Rekkem 2006, p. 19-28.

Hegman, W.E., ‘Multatuli in het Van Crombrugghe's genootschap te Gent’. In:

De Vlaamse Gids 51 (1967) 7, p. 289-297.

Janssens, Marcel, ‘Multatuli in Brussel’. In: Over Multatuli 8 (1985) 14, p. 1-10.

Keersmaekers, Aug., ‘Multatuli in Vlaanderen’. In: Dietsche Warande &

Belfort 106 (1961), p. 499-509.

Joël Neyt, ‘Multatuli’

http://www.literair.gent.be/html/lexicondetail.asp?ID=5&AID= 461&M.

Over Multatuli 7 (1984) 13, ‘Vlamingen over Multatuli’.

Persyn, Jules, ‘Multatuli en de Vlamingen’. In: Dietsche Warande & Belfort 23 (1923), p. 927-957 en 1170-1187.

Schmook, Ger, Multatuli in de Vlaamse Gewesten, 1860-1900. Antwerpen 1949.

Id., ‘Multatuli, een weldaad voor Vlaanderen’. In: Multatuli. Essays. Amsterdam 1950, p. 58-64.

Id., ‘Over Multatuli, Brussel en Prosper van Langendonck’. In: Al moeite om niet? Hasselt 1966, p. 77-93 (eerder in Nieuw Vlaams Tijdschrift 5 (1951), p.

544-556).

Id., ‘Multatuli in de Vlaamse gewesten omnipresent’. In: Multatuli, Hasselt 1970 (Genie en Wereld), p. 273-298.

Vanacker, Daniël, ‘Hoe Multatuli erelid werd van het Van Combrugghe's Genootschap in Gent’ http://www.liberaalarchief.be/nieuws-klnieuws0306.html.

Vermoortel, Philip, Multatuli in Vlaanderen. Wommelgem 1987.

Id., ‘Multatuli in Vlaanderen’. In: Dietsche Warande & Belfort 134 (1989), p.

31-38.

Id., ‘Naar Gent, om in leven te blijven. Multatuli's memorabelste optreden in Vlaanderen’. In: Marco Daane & Dirk Leyman (red.), Gent, de dubbelzinnige.

Amsterdam 2000, p. 52-68.

Id., ‘Een onbekende brief en twee handschriften van Multaculi’. In: Over Multatuli 26 (2004) 52, p. 2-15.

Eindnoten:

1 Willem Elsschot, Brieven. Amsterdam 1993, p. 971: brief nr. 1142 aan Jan van Houts op 22 juni 1957.

2 Menno ter Braak e.a., Over Multatuli. Amsterdam 1950, p. 4. Ook opgenomen in Willem Elsschot, Zwijgen kan niet verbeterd worden. Ongebundelde teksten. Ed. A. Kets-Vree met medewerking van Gerd de Ley. Amsterdam/Borsbeek 1979, p. 145; id., Brieven, o.c., p. 792 en id., Nagelaten werk. Amsterdam 2006, p. 101.

3 Schmook 1949, p. 2. In zijn aanvulling daarop schrijft hij: ‘Het is trouwens merkwaardig hoe de Multatuli-cultus haast van dag op dag geactiveerd wordt; de details groeien in aantal steeds aan’ (Schmook 1970, p. 290).

4 Ook geciteerd door Schmook 1949, p. 2.

(16)

Tijdschrift voor levende talen 17 (1951), p. 3, vgl. Schmook 1949, p. 398.

6 ‘Pragmatic induction thus implies starting from the object of study and the situations in which it is embedded, according to one or more points of view - previously defined, it is true, but subject to continual readjustments in the course of empirical investigation.’ (Michael Werner

& Bénédicte Zimmermann, ‘Beyond comparison: histoire croisée and the challenge of reflexivity’. In: History and theory 45 (2006), p. 47).

7 Voor de receptie van Ibsen en van Nietzsche in Vlaanderen, zie respectievelijk Hans Vandevoorde, ‘De Bom en de theatervernieuwing in het Zuiden. Een voorlopige balans’. In:

Verslagen & Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 113 (2004) 3, p. 307-319 en Benjamin Biebuyck & Hans Vandevoorde, ‘Überaffen uit het koffiehuis. Nietzsche en het Duitslandbeeld in Vlaanderen tijdens het fin de siècle’. In: Marnix Beyen, Greet Draye en Hubert Roland (Hrsg.), Deutschlandbilder in Belgien, 1830-1940.

Münster/New York/München/Berlin, 2008 (te verschijnen).

8 Zie Schmook 1949, p. 402; Vermoortel 1987, p. 115.

9 Emmanuel De Bom, Hendrik Ibsen en zijn werk. Gent/Amsterdam 1893. Zie Schmook 1966, p. 88.

10 Brief aan De Bom van 28 juli 1895 ( AMVC S 623/ B nr. 91.792/40).

11 Ook na 1900 is dat nog het geval. Multatuli werd door Kropotkin zelfs vernoemd in een artikel over anarchisme voor de Encyclopaedia Britannica (1910), niet als anarchist maar als een van die auteurs (onder wie ook Nietzsche) wier werk het geestesklimaat van die tijd vormden.

http://recollectionbooks.com/siml/library/anarchismEncyBrit.htm.

12 Zie in Nederland bijvoorbeeld de kringen van de theosoof Willem Meng en zijn blad Licht en waarheid (1894-1895).

13 Kim Andringa, ‘Van anarchist tot altermondialist’. In: Over Multatuli jrg. 29 (2007) no. 59, p.

46.

14 Brief van Van Heurck aan Pée, op 22 januari 1894 ( AMVC -Letterenhuis, H 585).

15 De artikelen van de Brusselaar Joseph Verbeeck verschenen in het Franstalige, door het esoterisme beïnvloede tijdschrift Le mouvement littéraire van 23 april, 8 mei en 23 mei 1892 (p. 48, 54 en 64). Verbeeck komt alleen voor in de bibliografie van Françoise Delsemme, Les littératures étrangères dans les revues littéraires belges de la langue française publiées entre 1885 et 1899, contribution bibliographique à l'étude du cosmopolitisme littéraire en Belgique.

Bruxelles 1973, 3 vol., p. 387.

16 Zie A.J. de Mare, Lijst der geschriften van en over Eduard Douwes Dekker. Leiden 1948.

17 Zij vertaalde ‘Impresario’, ‘Chresos’ en ‘Kruissprook’ uit de Minnebrieven als ‘Trois Contes’, voor de Société Nouvelle van april 1887, p. 331-341. De verduidelijking van de initialen C . D ., door Brouez aan Van Heurck meegedeeld, werd door Pée in zijn ‘Critische bibliographie der Fransche Multatuli-vertalingen’ (Nederlandsch Museum 20 (1894), p. 225-236) overgenomen.

Voor de relatie Doff-Brouez, zie Eric Defoort, Neel Doff, leven na Keetje Tippel. Antwerpen 1993.

18 Jaap Grave, ‘Multatuli in het licht van cultural transfer’. In: Over Multatuli jrg. 29 (2007) no.

59, p. 5.

19 Brief van Van Heurck aan Pée, op 30 december 1893 ( AMVC -Letterenhuis, H 585) en brief van Pée aan Van Heurck, op 15 januari 1894 ( AMVC -Letterenhuis, P 254). Zie voor het anarchisme in Vlaanderen: Jan Moulaert, Rood en Zwart. De anarchistische beweging in België 1880-1914.

Leuven 1995 en David Gullentops & Hans Vandevoorde (red.), Anarchisten rond Emile Verhaeren. Brussel 2005.

20 ‘Préface aux “Idées” de Multatuli’. In: La Nervie (december 1893), p. 177-178. In 1895 publiceert hij alleen nog ‘Autour de Multatuli’. In: Les temps nouveaux. Supplément littéraire (1895) 26, p. 205-206.

21 Pée, ‘Critische bibliographie’, o.c., p. 233.

22 Brief van Van Heurck aan Pée op 30 december 1893 ( AMVC -Letterenhuis H 585). Medio 1893 is er al sprake van dat Van Heurck de vertaling, ondanks het vele werk dat hij heeft, omwille van Pée zal maken (brief van Van Heurck aan Pée, op 8 juli 1893; AMVC -Letterenhuis H 585).

Uit latere brieven blijkt dat Van Heurck lange tijd met deze vertaling heeft geleurd (zie de brief van Van Heurck aan Pée op 7 januari 1895; AMVC -Letterenhuis H 585).

23 De Marès noemt Cohen ‘notre ami’ in het artikel ‘Autour d'une bombe’ (Journal de Gand, 17

december 1893, p. 3), waarin bericht wordt van diens arrestatie. In Ronald Spoors uitgave van

(17)

de brieven van Cohen (Brieven 1888-1961. Amsterdam 1997) komt geen brief aan De Marès of Van Heurck voor.

24 Victor De Meyere, ‘In memoriam Emile H. van Heurck’. In: Nederlandsch Tijdschrift voor Volkskunde 36 (1921), p. 176.

25 De Meyere, ‘In memoriam Emile H. van Heurck’, o.c., p. 176.

26 Schmook 1970, p. 282, 283 en 289.

27 Vermoortel 1987, p. 143.

28 Vermoortel 1987, p. 151.

29 Schmook 1949, p. 395-396.

30 Leen van Dijck, J.P. Lissens & Toon Saldien (eds.), Het ontstaan van Van Nu en Straks, een brieveneditie. Annotaties. Antwerpen 1988, p. 101n3.

31 Karel van de Woestijne, Verzameld werk, zevende deel. Brussel 1948, p. 399. Zie ook Schmook 1970, p. 282.

32 Ferdinand Domela Nieuwenhuis, ‘Een omkeer in de zedelijke begrippen’. In: Van Nu en Straks 1 (1896) 1, p. 100-122.

33 Schmook 1949, p. 398-399.

34 Voor Van Nu en Straks, zie Raf De Bont, Geraldine Reymenants & Hans Vandevoorde (red.), Niet onder één vlag. Van Nu en Straks en de paradoxen van het fin de siècle. Gent 2005.

35 Schmook 1943, p. 399.

36 Voor De Distel, zie Greet Draye, Smartelijk te handelen. Een politiek-culturele biografie van het Brusselse kunstgenootschap De Distel (1881-1928). Brussel 2004.

37 Leen van Dijck, J.P. Lissens & Toon Saldien (eds.), Het ontstaan van Van Nu en Straks, een brieveneditie. Teksten. Antwerpen 1988, p. 250.

38 Ger Schmook, ‘Prosper van Langendonck en zijn verhouding tot De Distel (1882-1908)’. In:

Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent 1957, p. 467; Schmook 1966.

39 P.H.S. van Vreckem, De invloed van het Franse naturalisme in het werk van Cyriel Buysse.

s.l. [Brussel] 1968, p. 26.

40 ‘Onze Ballade. Openingstuk voor Dikke Trommel’. In: Jong Vlaanderen 1 (29 september 1889) 1, p. 1 (opgenomen in Verzameld werk, eerste deel. Brussel 1952, p. 488-489).

41 Van Dijck, e.a., Het ontstaan van Van Nu en Straks. Annotaties, o.c., p. 145. Ook in Twee vrienden (1943), een geromanceerde terugblik op zijn anarchistische periode, wordt op Multatuli gezinspeeld. Zie: Schmook 1970, p. 290.

42 Schmook 1950, p. 62-63; Schmook 1951, p. 87.

43 Vermoortel 1987, p. 146.

44 E. d'Oliveira, De mannen van '80 aan het woord. Amsterdam 1909, p. 149. http://www.dbnl.

org/tekst/olivoo1manno1-01/olivoo1manno1-01-0008.htm.

45 Brief van 13 mei 1890 van De Bom aan Vermeylen (Van Dijck, e.a., Het ontstaan van Van Nu en Straks. Teksten, p. 3).

46 Van Dijck, e.a., Het ontstaan van Van Nu en Straks. Annotaties, o.c., p. 73n3. De Bom schreef later in De Volksgazet nog twee onbeduidende artikelen over Multatuli: ‘Kunst en letteren.

Multatuli’, Volksgazet, 16 januari 1920 en ‘Het eeuwfeest van Multatuli’, 2 maart 1920. Ze bestaan vooral uit citaten van anderen over Multatuli. In 1936 besprak hij de reprise van Vorstenhuis in Antwerpen ( NRC , 30 april 1936) en in 1937 Pée's Multatuli en de zijnen in 1937 (Verslagen en Medelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde 46 (1937), p. 83-86.

47 Julius Pée, Multatuli en de zijnen. Amsterdam 1937, p. 302; Schmook 1949, p. 375; Vermoortel 1987, p. 118.

48 Schmook 1949, p. 404; Vermoortel 1987, p. 146.

49 Lode Baekelmans, De mannen van ‘Elck wat wils’. Amsterdam z.j. [1925], p. 131.

50 Schmook 1949, p. 405. Over Augusteyn, zie Reginald de Schryver e.a. (red.), Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Tielt 1998, p. 370-371.

51 Elsschot, Brieven, o.c., p. 723.

52 ‘De Max Havelaar-herdenking’. In: De Ploeg 2 (1909-1910), p. 323-324. Zie ook Schmook 1949, p. 404 en Vermoortel 1987, p. 147.

53 Zie Schmook 1970, p. 285.

54 Voor ‘het gebed van den ontwetende’, zie: Schmook 1970, p. 289.

55 De Bom, o.c., p. 324.

(18)

Dekker prominent voor.

57 Zie Schmook 1949, p. 161; Vermoortel 1987, p. 47 en Vermoortel 2000.

58 Schmook 1970, p. 282.

59 Schmook 1970, p. 289.

60 Vermoortel 1987, p. 177-178.

61 Pée werd in 1928 lid van de socialistische partij. Zie voor een analyse van dit socialisme Katlee Fremout, De jonge jaren van Pettel (Julius Pée), oktober 1889 tot einde 1898. Leuven 1991 (ongepubliceerde licentieverhandeling), p. 61-71.

62 Guy Vanschoenbeek, Novecento in Gent. Antwerpen 1995, p. 117.

63 Voor Prenau, zie Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, p. 2507. Over Prenau en Multatuli, zie: Schmook 1949, p. 391. P.J. D'Hoedt schreef over ‘Multatuli en Mina Krüseman’

in het theatertijdschrift Lucifer 4 (1904), p. 10. Zie: Liselotte Vandenbussche, Het veld der verbeelding. Het aandeel en de receptie van niet-confessionele publicistes in Vlaamse, literaire en algemeen-culturele tijdschriften, 1870-1914. Gent 2006 (onuitgegeven proefschrift).

64 Brief van 17 maart 1937, archief Pée, Stadsarchief Lokeren. Met dank aan archivaris Nico van Campenhout.

65 De Antwerpse onderwijzersvereniging Diesterweg, het Brussels kunstgenootschap De Distel, de studentengenootschappen als het Gentse 't Zal wel gaan en het Brusselse Help u zelve, De Vlaamsche Kring te Antwerpen en Het Taalverbond (1887-1900?), opgericht als tegenacademie tegen de te katholiek geachte Vlaamse Academie. Voor de culturele verenigingen, zie: Schmook 1970, p. 288. In de Nederlandstalige loge Marnix van Sint-Aldegonde werd in 1902 over Multatuli's Minnebrieven gesproken; zie: Christophe Verbruggen, Een sociale geschiedenis van het schrijverschap tijdens de Belgische belle époque. Gent 2006 (onuitgegeven proefschrift), p. 229.

66 De bibliograaf Rob. Roemans, een oud-leerling van Pée, telde alleen al dertien bijdragen van Pée in het Nederlandsch Museum (brief van 1 maart 1937, archief Pée, Lokeren). Daarnaast publiceerde hij in die tijd ook over Multatuli in De Violier, Het Tijdschrift van het Willemsfonds, e.a.

67 Voor het tijdschrift De Zaaier (1906), zie: Schmook 1970, p. 291.

68 Schmook 1949, p. 398.

69 Voor Van Ostaijen, zie Schmook 1949, p. 406 en voor Walschap, Schmook 1970, p. 284. Voor Boon, zie: Jerzy Koch, ‘Boon en Multatuli: aantekeningen van een buitenstaander ofwel Enkele aspecten van het schrijversbestaan in de Lage Landen’. In: De kantieke schoolmeester (1992) 1-2, p. 222-233.

70 http://www.dbnl.org/tekst/jess001sche01 - 01/jess001sche01 - 01 - 0008.htm. Voor Multatuli en Minne, zie: de biografie van Marco Daane, De vrijheid nog veroveren. Richard Minne 1891-1965. Amsterdam/Antwerpen 2001. Minne schreef dat zijn leeftijdgenoten Multatuli plagieerden (p. 50). Deze bleef ook voor hem op latere leeftijd als een van de weinige auteurs over (p. 502).

71 Het was de achterkleinzoon van zijn broer Romain die in 2004 nog een onbekende brief van Multatuli aan Julius Sabbe en twee lange stroken handschrift aan het Multatuli Museum schonk.

Zie Vermoortel 2004, die de figuur van A. Van Lerberghe blijkbaar niet goed kon plaatsen.

72 Schmook 1949, p. 401.

73 Multatuli, Reisbrieven aan Mimi en andere bescheiden. Met aanteekeningen in het licht gegeven door Julius Pée. Amsterdam 1941, p. 308-311.

74 Archief Pée, stadsarchief Lokeren.

(19)

20

Jerzy Koch

Het wel en wee van de receptie De ontvangst van Multatuli in Polen Hoe dit onderzoek begon

Aan het begin van mijn onderzoek naar de Poolse receptie van Multatuli staan twee Multatuli-mannen of misschien wel multatulianen. Als jong neerlandicus, afgestudeerd extra muros, sprak ik in 1984 tijdens een bezoek aan Nederland met J.J. Oversteegen.

Ik werkte toen aan de bibliografie van de vertalingen uit de Nederlandstalige literatuur in het Pools (Koch & Morciniec 1985, 1986) en zag iets bijzonders met het werk van Douwes Dekker gebeuren. Hij kreeg namelijk belangstelling van allerlei vreemde figuren. In eerste instantie viel me Julian Baltazar Marchlewski (1866-1925) op, een Poolse revolutionair die bij de oprichting van de Sociaaldemocratische Partij van het Koninkrijk Polen en Litouwen (1899, SDKP iL) met Rosa Luxemburg samenwerkte, medeoprichter van de Spartacusbund (1916) in Duitsland was en allerlei

gezagsondermijnende activiteiten ondernam. Marchlewski blijft tot op de dag van vandaag vooral berucht als oprichter van het ‘Poolse Tijdelijke Revolutionaire Comité’

waarin hij samenwerkte met de ‘bloedige Felix’, dat wil zeggen Feliks Dzierżyński, de peetvader van de eerste bolsjewistische geheime dienst. Dat Comité ondernam in 1920 een poging om onder gevelde sovjetbajonetten een Poolse Radenrepubliek te stichten. Deze poging, net als de gehele oorlog van 1919-1921 tussen de Sovjet-Unie en Polen, mislukte en het Rode Leger was daardoor niet in staat om de vlam der revolutie over het lijk van het bourgeois-Polen verder naar Europa te brengen - om heel even de toenmalige retoriek op te roepen.

1

Dat Polen, Marchlewski's

herkomstland, na meer dan 125 jaar bezetting door drie mogendheden en verwoede opstanden, zopas (1918) zijn onafhankelijk had herwonnen, vond Marchlewski zonder betekenis: de installatie van de dictatuur van het proletariaat was voor hem veel belangrijker dan het bestaan van de natie.

2

Hoe kwam deze man op Multatuli, was mijn vraag, en hoe haalde hij het in zijn hoofd om in augustus 1901 een lang artikel aan de Nederlandse auteur te wijden en een vertaling van ‘Geschiedenissen van gezag’ uit Minnebrieven voor een

vooraanstaand sociaal-politiek en literair weekblad voor te bereiden? (Marchlewski 1901,1901a, 1901b). Jaap Oversteegen vond mijn verhaal zeer interessant omdat deze persoon naar zijn mening overeenkomsten vertoonde met typische figuren die ook in andere landen het recipiërende milieu vormden en hij verwees naar zijn eigen publicatie over de ontvangst van Douwes Dekker in het buitenland (Oversteegen 1962). Of het karakteristieke verloop van die receptie ook parallellen met de Poolse vertoonde, was zeer de vraag en het werd nu mijn taak me daarmee bezig te houden.

Oversteegen gaf mij tevens een exemplaar van Multatuli in het Duitse cultuurgebied,

het proefschrift van René Vanrusselt,

(20)

voor wie hij de in de promotiecommissie had gezeten (Vanrusselt 1982; De Leeuwe 1983). Het jaar daarop, één jaar speurwerk rijker, ontmoette ik in Polen Marcel Janssens, de ‘Doktorvater’ van Vanrusselt. Het gesprek met hem was voor mij eveneens belangrijk omdat de Poolse receptie kwantitatief veel kleiner was dan de Duitse en ik twijfels had of het mogelijk zou zijn om op basis van dit corpus teksten een proefschrift te schrijven.

Ik kan het niet laten om nog even de volgende persoonlijke noot te vermelden:

uiteindelijk vormt mijn eigen onderzoek ook een schakel in de Multatuli-receptie.

Mijn zoontje hoorde in de daaropvolgende jaren zo dikwijls het pseudoniem

‘Multatuli’ dat hij dit verwarde met ‘mój tatulu’ (in een Pools dialect ‘mijn pappie’) en als ‘moei tatuli’ uitsprak. Dat geeft een idee van de intensiteit van het omgaan met het materiaal dat steeds omvangrijker werd omdat ik tegelijkertijd het initiatief nam om de Poolse Havelaar-vertaling uit 1903 te reviseren en opnieuw uit te brengen.

Ten slotte, op nadrukkelijk verzoek van de uitgever, kwam dit neer op een nieuwe vertaling van mijn hand (Multatuli 1994). Gelukkig, want een meesterwerk dient voor bijna elke generatie opnieuw vertaald te worden (Taalschrift 1994). De Poolse Maks Havelaar is in 1994 in de prestigieuze reeks ‘Biblioteka Narodowa’ (Nationale Bibliotheek) verschenen en is voorzien van een lijvige inleiding van honderd zeventig bladzijden en bijna duizend voetnoten.

3

Theoretische basis

En hoe liep het met mijn onderzoek af? Het wel en wee van de receptie ging gepaard met het wel en wee van mijn naspeuringen. Ook al kon de verdienstelijke studie van Vanrusselt op de een of andere manier als model voor ander receptieonderzoek fungeren, maakte ik kennis met de typische problemen van de Poolse bibliograaf en literatuurbeschouwer die in een land werkt dat getekend is door verwoesrende oorlogen, verbrande bibliotheken en gedwongen volksverhuizingen - wat desastreuze gevolgen had voor het boeken- en archiefbezit. Bovendien wilde ik een eigen theoretisch perspectief ontwikkelen dat zou passen bij het empirische materiaal en omdat ik geen genoegen nam met het klassieke receptiehistorische perspectief zoals dat toen in veel studies werd toegepast. Ik bediende me daarbij van concepten van Frans van Coetsem (1988) die in plaats van een algemene term zoals taalinterferentie, een onderscheid maakte tussen twee wezenlijk andere soorten taalbeïnvloeding:

borrowing, dat wil zeggen de invloed van de minder goed beheerste taal op de taal die men beter machtig is (vooral lexicaal), en imposition, het proces van de

overbrenging van de structuren van de moedertaal naar een vreemde taal (vooral uitspraak en syntaxis). In overeenstemming met deze taalkundige zienswijze heb ik een onderzoeksvoorstel geformuleerd, en zelf geprobeerd dit te realiseren, om bij de ontleding van de buitenlandse receptie de nadruk te verplaatsen ván de structuren van ontlening (borrowing) náár de analyse van de structuur van projectie of

overbrenging (imposition) (Koch 1995). Traditioneel gesproken beschouwt men de

(21)

22

vertaalde literatuur analoog aan lexicale ontleningen, en het onderzoek eindigt in het beste geval in een uiteenzetting ovet de beeldvorming van de verraalde literatuur, maar dikwijls ook in de ‘gebibliografiseerde’ verhandelingen of zelfs

‘invloedologische’ trakraatjes. Ik heb geprobeerd te breken met de visie op cultutele verschijnselen als een systeem van communicerende vaten. Receptiegeschiedenis is slechts ten dele waarderingsgeschiedenis wanr ‘een literaire vertaling wordt gemaakt niet alleen - of zelfs niet vooral - met het oog op de cultuur van de originele taal maar (ook) met het oog op de cultuur van de taal van de vertaling. De receptie is volgens deze opvatting een daad van projectie’ (Koch 1995: 151-152).

Een vertaling en alles wat met haar ontstaan en werking gepaard gaat, wordt door literatuurbeschouwers te vaak gezien als dé manier waarop kennis wordt genomen van een andere (nationale) literatuur en cultuur en te weinig als een wezenlijk bestanddeel van een eigen literair systeem. Dit blijkt onder andere duidelijk uit het feit dat bij afbakening van de periodes nauwelijks rekening wordt gehouden met de massa vertaalde literatuur. Men heeft gewoonlijk alleen oog voor beroemdheden die vertaald worden op momenten van vernieuwing en als wegbereiders van nieuwe artistieke concepten in een andere literatuur gezien kunnen worden. Maar ook zij en hun werken worden niet beschouwd als een onvervreemdbaar deel van de literatuur in de doeltaal.

Een vertaald werk functioneert niet (meer) in de literatuur in de brontaal maar in de literatuur waarin de vertaling ontstaat en die door het toedoen van deze vertaling veranderd wordt. De vertaalde literatuur naar waarde en relevantie te schatten wil niet alleen zeggen een onderzoek insrellen naar het literaire veld en de daarin opererende actoren, maar dit ook volgens de systeemtheorie in verband te brengen met de litetaire en culturele traditie in de doeltaal. Deze traditie dient dan beschouwd te worden als de natuurlijke omgeving van de vertaling en de toevloed van de vertaalde literatuur moet op dezelfde manier behandeld worden als de toevloed van werken die direct in de brontaal, de taal van een nationale literatuur, ontstaan. De onderzoeker moet zich steeds de vraag stellen in hoeverre het recipiërende systeem door middel van verwachte patronen zijn eigen literatuur- en cultuurmodellen naar de buitenlandse gerecipieerde literatuur overbrengt. Zo ontstond mijn proefschrift waarop ik in december 1991 in Leuven ben gepromoveerd (Koch 1991)

4

en waarin ik op basis van de Multatuli-receptie een nieuw voorstel heb geformuleerd met betrekking tot de terminologie en periodisering van de Poolse literaire cultuur van de eeuwwisseling (Koch 1995: 163-172). Naast een aantal begeleidende artikelen verscheen er ook een bibliografie van mijn hand waar het wel en wee van de Poolse Multatuli-receptie is vastgelegd en met mijn eigen Havelaar-vertaling en de organisatie van de

tentoonstelling tond Douwes Dekker werd ikzelf tot een van zijn bemiddelaars.

5

(22)

Julian Marchlewski en twee constanten in de Poolse receptie

En hoe liep het met Julian Marchlewski af? Hij presteerde het in de jaren twintig om een van de topdiplomaten van de Sovjet-Unie te worden en overleed in 1925 tijdens een kuur in Italië, kort voor de grote zuiveringen in het land van de eerste

volksdemocratie begonnen. Precies een kwarteeuw eerder was deze Poolse revolutionair op Multatuli gestuit. Marchlewski's interesse voor Multatuli is spectaculair en daarom al frappant.

Reden genoeg om verder over hem uit te weiden en zijn belangstelling tot de rode draad van de uiteenzetting te maken. Bovendien zijn de vertalingen van Multatuli en een opstel over hem van de hand van deze radicaal in enkele opzichten kenmerkend voor de gehele Poolse receptie, zowel rond 1900 alsook na 1945, niet alleen in persoonlijk, individueel perspectief maar ook in het algemeen wat inspiraties, verloop en een aantal andere facetten betreft.

Marchlewski toonde zijn bewondering voor Multatuli in zijn hoedanigheid van kritisch econoom en overtuigd marxist en eveneens van Vollmensch, zoals een van de Poolse critici van toen hem noemde (Nowaczyński 1903). Marchlewski publiceerde verscheidene artikelen over moderne kunstrichtingen en literatuur en samen met een vriend richtte hij in München in 1902 ‘Dr. J. Marchlewski & Co., Verlag Slavischer und Nordischer Literatur’ op, een kleine uitgeverij die tot haar faillissement in 1905 toch nog ongeveer vijftig titels in het Duits, Pools en Russisch op de markt bracht.

Het project was humanistisch en ethisch geïnspireerd: het ging onder andere om de verzekering van de auteursrechten van de Poolse en Russische schrijvers en de garantie dat ze hun tantièmes zouden krijgen, daar Rusland in 1886 niet tot de Conventie van Bern was toegetreden en de auteursrechten door menig vertaler en uitgever in het Westen op laakbare wijze geschonden werden. Ik noem dit initiatief om deze voorstander van de dictatuur van het proletariaat in een ander en meer genuanceerd licht te stellen.

Een ander facet van Marchlewski als criticus van de burgerlijke samenleving wordt duidelijk als men ziet dat hij zijn essay over de door hem bewonderde Multatuli opbouwt rond de figuur ‘Mynheer van Koek’, ontleend aan Heinrich Heines gedicht Das Sklavenschiff (1854).

6

Van deze formulering maakre Heine in de tweede versie van het gedicht gebruik (oorspronkelijk stond er ‘der Herr van Koek’

7

) en in navolging van Heine behoudt Marchlewski in zijn Poolse essay de Nederlandse aanspreekvorm.

‘Mynheer’ wordt in zijn spilfunctie retorisch ten volle uitgespeeld om de individuele dimensie met een generalisatie aan te vullen - Marchlewski zegt iets over ‘mynheer Lennep’ wanneer hij het over details uit Douwes Dekkers leven heeft of over

‘mynheer-Bourgeois’ en ‘mynheer-staatsregering’ wanneer hij zijn eigen sociaal-economische en politieke stellingen personifieert.

Met dit laatste aspect hangt een interessante overeenkomst qua tijd samen tussen

Marchlewski's interesse voor Multatuli en zijn kritiek op de economi-

(23)

24

sche uitbuiting door de Europese mogendheden van de overzeese wingewesten (Marchlewski (1896, 1897). Hij haalde in Zürich in 1896 zijn doctorstitel in de economie, dus zijn belangstelling voor de koloniale uitwassen had een professionele basis. Uit de bibliografie van deze criticus van het imperialisme blijkt dat het aantal artikelen per jaar over de koloniale kwesties kort vóór 1901 begon te groeien: in 1897 drie, in 1898 drie, in 1899 zeven en in 1900 zeven (Kaczanowska 1954). Daarna zet er een daling in, wat verband kan houden met zijn werk als uitgever en zijn politieke betrokkenheid bij de revolutie 1905-1907 (Przeniosły & Wiecha 2005)

8

om vervolgens weer sterk toe te nemen: in 1908 vijftien, in 1909 negen, in 1910 dertien, in 1911 zestien en in 1912 twaalf bijdragen per jaar. Daar is een zekere wisselwerking tussen Marchlewski's ontvankelijkheid voor het optreden van Europese mogendheden op andere continenten en zijn kritiek op de koloniale exploitatie én anderzijds zijn interesse voor Multatuli uit af te leiden.

Vanuit zijn positie in Zwitserland (Zürich 1893-1896) en Duitsland (Copitz/Dresden 1896-1898 en München 1898-1905) volgde Marchlewski de politieke en

sociaal-economische ontwikkelingen in het Duitse cultuurgebied nauwkeurig en van dichtbij. Hij deed dit beroepshalve, onder andere als medewerker van Poolse en Duitse periodieken (Sächsische Arbeiter-Zeitung, Vorwärts, Neue Zeit, Leipziger Volkszeitung en Münchener Post). De golf Duitse Multatuli-vertalingen ontging hem niet maar in tegenstelling tot menig ander vertaler had hij consciëntieus zijn erkenning aan Wilhelm Spohr (1868-1959) gegeven als bron voor zijn eigen vertalingen. Deze Duitse vertaler, die niet weg te denken is uit de Wirkungsgeschichte van de auteur van de Max Havelaar, werd al in 1910 door Marchlewski een ‘vurig aanbidder’ van Multatuli genoemd (Koch 2000a: 30).

Uit het bovenstaande zijn reeds twee constanten in de Poolse receptie zichtbaar die later - soms minder, soms meer spectaculair - steeds weer hun bevestiging zullen krijgen: ten eerste het sociale en dikwijls ook politieke engagement van Poolse Multatuli-vertalers, critici en bemiddelaars en ten tweede het Duits als talig tussenmedium. Op deze plaats verdient vooral de kwestie van de Duitse taal als medium onze aandacht, op het eerste element ga ik later nog wat dieper in.

Het Duitse cultuurgebied als transitohaven: casus van de literaire historiografie en encyclopedische werken

In 1962 schreef Oversteegen: ‘In vele landen verschijnen uitgaven van Max Havelaar,

bijna altijd naar het Duits van Spohr vertaald. Ik noem de Deense vertaling van 1901,

de Zweedse van 1902, de Poolse van 1903, de Russische van 1908’ (Oversteegen

1962: 145). De eerste directeur van de Stichting voor Vertalingen (1955) bracht op

die manier de feiten rondom de buitenlandse lotgevallen van Multatuli met elkaar in

een logisch verband. Bijna tien jaar later was de werkingssfeer van Multatuli niet

beter in kaart gebracht en als auteur van de bloemlezing kritieken over Multatuli

constateerde hij: ‘Over de merkwaardige lotge-

(24)

vallen van Multatuli's werk buiten ons taalgebied is er zelfs geen volwassen werk waarnaar ik verwijzen kan [...]’ (Oversteegen 1970: 9 [cursivering JK ]). Pas het werk van Vanrusselt en de publicaties van enkele andere onderzoekers (Luger 1973;

Kolenberg 1969, 1971, 1971a) begonnen voor een deel Oversteegens (1970: 9) onderzoeksvoorstel te realiseren, namelijk de bestudering van Multatuli als een internationale figuur. En dit bevestigde overduidelijk het belang van de Duitse receptie voor de verdere verspreiding van Multatuli naar het Oosten en de doorslaggevende rol die Wilhelm Spohr daarin speelde. Vanrusselt noemt het Duitse taalgebied een

‘transitohaven’ of ‘transito-land’ (Vanrusselt 1982: 388) en voor de Poolse receptie is dat een zeer treffende omschrijving (Koch 1992: 13-28). Zelfs indien we de reacties vóór de komst van Spohr - dé Multatuli-bemiddelaar bij uitstek (Grave 2001) - buiten beschouwing laten, blijft de rol van de Duitse taal ontegenzeglijk belangrijk: de Poolse receptie nam reeds in maart 1876 haar aanloop dankzij een opmerkelijke vermelding van de vertaling van Theodor Stromer (Multatuli 1875) in de

correspondentie uit Duitsland van de romancier Józef Ignacy Kraszewski (1812-1887) (Koch 1990a).

9

De rol van het Duits blijkt zelfs uit een zekere afhankelijkheid van Poolse

naslagwerken over de wereldliteratuur van hun Duitse voorgangers. Nog groter was de navolging van de Duitse Konversationslexica in de Poolse encyclopedieën. De waarde van deze twee soorten bronnen - in het receptieonderzoek niet zelden stiefmoederlijk behandeld - voor de afbakening van de receptie en voor de

karakteristiek van haar verloop blijkt enorm te zijn: alle soorten naslagwerken maken deel uit van de processen van de canonvorming. Omdat op het gebied van het encyclopedisch en literair-historisch werk de Duitse wetenschap in de negentiende eeuw toonaangevend was, lag die afhankelijkheid voor de hand. De meest relevante conclusies laten zich wat Multatuli betreft als volgt recapituleren (Koch 2000: 50-92, 1991c).

Uit de periode 1880-1914 dateren acht Poolse geschiedenissen van de

wereldliteratuur die een wijd spectrum omvatten: van een schoolboek tot een echte literatuurgeschiedenis. Drie van deze vermelden Multatuli. In de verpoolsing van de zesde druk van Allgemeine Geschichte der Literatur - het standaardwerk van Johannes Scherr

10

- staat in 1883 dat Douwes Dekker ‘volgens de Hollanders het grootste talent van hun moderne literatuur’ is (Scherr 1881-1883 II : 566).

11

Twee andere

vermeldingen, respectievelijk uit 1903 en 1908, zijn hierover minder enigmatisch.

In Przegląd dziejów literatury powszechnej uit 1903 wordt na De Genestet, Schimmel en Bosboom-Toussaint ook genoemd de begaafdste van hen, Edward [sic!] Douwes Dekker (pseudoniem Multatuli, 1820-1887), een scherpzinnig waarnemer,

pessimistisch ingesteld, die de alle vrijmoedige gedachten en dappere wil

onderdrukkende koopmanswereld met haar enge denkbeelden afbeeldde alsook het

Hollands bewind op Java, vol misbruik en willekeur (Max Havelaar, Plantacye Kawy

[Koffieplantages, sic!]). Zijn drama's Narzeczona [De bruid daarboven] en Szkoła

książąt [Vorstenschool] zijn van geringere betekenis (German 1903: 215).

(25)

26

In Krótki zarys literatury powszechnej uit 1908 daarentegen leest men:

Nederlandse koloniën werden voor de nieuwste romanciers een interessant onderwerp zowel ten opzichte van het exotische alsook het realistische. I.

Sen [sic!] Brinks schreef in deze materie realistische schetsen, en in onze tijd werd Max [sic!] Dekker beroemd (bekend onder zijn pseudoniem Multatuli), die op een ruwe manier de wildheid en de gruweldaden van de Hollanders weergaf tegenover de plaatselijke bevolking op het eiland Java (Max Havelaar). In de laatste tijd verwierf de romancier Cooperus [sic!]

(Królowa [Koningin]) in Nederland bekendheid (Lange 1908: 102-103).

12

In de laatste twee gevallen is de afhankelijkheid van de Duitse voorbeelden moeilijk met harde feiten te staven, en toch wijst de foutieve schrijfwijze van de namen eerder op de slordige overname uit bronnen in andere talen dan eigen speurzin en kennis van de literatuurhistorici.

13

Maar iets anders is hier opmerkelijk: de vermeldingen uit 1903 en 1908 zijn zo op het oog minder cursorisch en generaliserend dan die uit 1883, maar gezien het verloop van de receptie (een golf vertalingen in de Poolse pers en in boekvorm) zijn zij zeer beperkt en de bibliografische basisinformatie verstrekt helemaal geen gegevens over de reeds uitgegeven en besproken Poolse

Multatuli-vertalingen en hun herdrukken uit de periode 1901-1907, niet eens de titels.

Er zijn naar alle waarschijnlijkheid drie redenen voor een dergelijke cursorische presentatie van Multatuli. Ten eerste de tamelijk late ontwikkeling van

wetenschappelijk gefundeerd onderzoek naar de literatuurgeschiedenis in Polen. Ten tweede het uitgesproken nationale karakter van de Poolse cultuur en

geesteswetenschappen (aan kunst en wetenschap werd in de hele negentiende eeuw, tot 1918, de taak opgedragen van nationale opvoeding en behoud van

gemeenschappelijke waarden van het volk dat enkele generaties lang verdeeld over drie door Rusland, Pruisen en Oostenrijk bezette gebieden leefde). Ten derde de dominante positie van de geschiedenis in de negentiende-eeuwse wetenschap met als gevolg dat men wetenschappelijke maatstaven pas op definitief afgesloten literaire processen toepaste: het jaar van de opstand tegen Rusland 1863 - terminus ad quem van de Poolse Romantiek - fungeerde hier als grens en wat daarna lag, kon object zijn van slechts subjectief gekleurde literaire kritiek (Koch 1991d: 295-296].

Het aantal encyclopedieën was in Polen omstreeks de eeuwwisseling veel groter

dan de naslagwerken over de wereldliteratuur - het positivisme versterkte duidelijk

de behoefte om de groeiende hoeveelheid informatie systematisch te bewerken en

wist in deze presentatievorm de wetenschappelijke functie met de voorlichtende te

combineren. Er verschenen verscheidene Poolse encyclopedieën van diverse omvang,

formaat en doel. Ik neem meteen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar Banning had mij destijds gevraagd de titel Tijd en Taak te mogen gebruiken, die stond namelijk in mijn verzenbundel Elementen. En tegelijk vroeg hij mijn medewerking voor

Ook uitspraken van Dekker zèlf doen dat niet, zelfs niet wanneer ze op de wisselingen in zijn houding tegenover allerlei zaken doelen: ‘Ik ben de secretaris van mijn gemoed.’

Deze periode uit Multatuli's leven is nog lang niet uitputtend onderzocht. Illustratief hiervoor is de wijze waarop we beschikken over één van de belangrijkste bronnen voor onze

4) Hoe verklaar je dat Stern op zo korte tijd zo goed Nederlands heeft geleerd? In de slotrede ironiseert Multatuli zelf zijn eigen procédé met de woorden: ‘Ik heb u in 't

Om deze weerklank gedurende zo lange tijd bij het publiek te behouden - daarvoor moet de kunstenaar over kunde en talent beschikken. Vooral vereist is stembeheersing zodat zijn

Sinds het verschijnen van Multatuli's roman Max Havelaar: of de koffijveilingen der Nederlandsche Handel-maatschappij in mei 1860 is er een enorme vloed van secondaire literatuur

Later werd de vraag, zegt Multatuli, hem eens gesteld door een ‘bijzonder vervelend jongmensch’, maar ‘Denk alsjeblieft niet, dat ik toen antwoordde: - “jou” -’. Toch moest

Misschien dat Podulke via het Multatuli Genootschap te weten kwam dat Gerrit Komrij (zelf geen lid van het Genootschap 14 bezig was een keuze te maken uit de Ideën en dat een