• No results found

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 · dbnl"

Copied!
182
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59. Bas Lubberhuizen, Amsterdam 2007

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_ove006200701_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

i.s.m.

(2)

[Nummer 58]

[Inleiding]

‘2 × 2 = 4’

(Multatuli, Wys my de plaats waar ik gezaaid heb,VW I:447)

‘Ik, byv. vind het geloof aan 'n God, even bespottelyk als 2 × 2 = 5’

(Multatuli, Aantekening bij Idee 855)

‘Ik ben het ermee eens, dat twee-maal-twee-is-vier een voortreffelijk ding is; maar als we toch aan het aanprijzen zijn, laat dan gezegd wezen dat twee-maal-twee-is-vijf soms ook een alleraardigst artikeltje is.’

(F.M. Dostojewski, Aantekeningen uit het ondergrondse,VW IV:163)

Zes jaar na het verschijnen van een themanummer van Over Multatuli over Woutertje Pieterse (nr. 47) is er voldoende aanleiding om opnieuw aandacht te schenken aan dit werk dat het, zoals bekend, tijdens Multatuli's leven nooit tot een zelfstandige uitgave heeft gebracht. Die aanleiding ligt voor de hand: twee nieuwe bewerkingen van Woutertje Pieterse.

Eind vorig jaar verscheen een bewerking van Ivo de Wijs. Hij heeft in zijn Wouter passages weggelaten, de taal gemoderniseerd en het boek van een slot voorzien.

Daarover verscheen op 16 december 2006 in NRC Handelsblad een vermakelijk vraaggesprek van Elsbeth Etty met de bewerker die zelf overigens de voorkeur geeft aan de omschrijving ‘bewerkt en bekort door Ivo de Wijs’. Vermakelijk omdat aan Etty's interview een misverstand ten grondslag ligt. Dat zij tegen een bewerking en hertaling is, is haar goed recht. Dat zij op verontwaardigde toon de indruk wekt dat De Wijs iets geheel nieuws heeft gedaan, wekt bevreemding. Juist bij Woutertje Pieterse is er altijd sprake van een bewerking omdat niemand het in zijn hoofd zal halen het verhaal over Woutertje in het geheel, inclusief de Ideën, uit te geven. Etty's bezwaren richten zich onder meer op de modernisering van het taalgebruik en het feit dat De Wijs er een slothoofdstuk aan heeft ‘gebreid’. Dat is op verzoek van zijn uitgever gebeurd, haast De Wijs zich te zeggen, maar evengoed had hij naar de bewerking van Karl Mischke kunnen verwijzen die aan het begin van de vorige eeuw voor zijn Duitse vertaling ook al een eigen slot had bedacht.

Dat een verhaal in een hertaling wordt uitgegeven, is vaak aanleiding voor cultuurpessimisten om gemakkelijk hun gelijk te halen. Daarentegen windt niemand zich op als er om de pakweg twintig jaar een nieuwe vertaling van een klassiek geworden buitenlands boek verschijnt. De Wijs' bewerking maakt verder geen deel uit van de Delta-reeks of serie ‘Nederlandse Klassieken’, waarin klassieke literaire werken verschijnen, maar is veeleer een uitgave die nieuwe lezers kan trekken. Jonge lezers bijvoorbeeld, voor wie het taalgebruik van Multatuli te

(3)

moeilijk is en die de vele verwijzingen niet begrijpen. Dat laatste geldt waarschijnlijk ook voor vrijwel alle hedendaagse geletterde lezers zodat we moeten wachten op de verantwoorde (want dat ontbreekt wel bij De Wijs) versie met annotaties die in 2009 of 2010 in de Delta-reeks zal verschijnen.

De Wijs' hertaling is volgens ons zeker geschikt voor jonge lezers die nog nooit iets van Multatuli hebben gelezen. We hebben de gymnasiaste Josefien van

Dusseldorp, die met haar twaalf jaar de jongste publicist in de geschiedenis van Over Multatuli is, gevraagd om De Wijs' Woutertje Pieterse te lezen en verslag van haar bevindingen te doen. Daaruit blijkt dat zijn hertaling bij haar aanslaat en ook De Wijs' slot van het boek beoordeelt zij positief. In hoeverre haar leeservaring door andere jonge lezers zal worden gedeeld, zal de toekomst leren, maar duidelijk is wel dat zijn versie geschikt is voor jonge lezers als eerste kennismaking met Multatuli's werk. Dat is belangrijk want zij zullen in de toekomst mogelijk lezers van zijn complete werk zijn, met docenten van middelbare scholen het Multatuli Museum gaan bezoeken en eventueel lid worden van het Genootschap.

Cultuurpessimisten hebben altijd gelijk en zijn nooit origineel. Daarom zijn ze ook zo vervelend en saai. Ver verheven boven de wereld laven ze zich aan

ondergangvisioenen. Je krijgt de indruk dat ze helemaal niet willen dat oude teksten worden afgeklopt, opgelapt en gepolijst. Want dan bestaat de kans dat ze worden gelezen. Wat ons betreft wordt er veel te weinig met klassieke teksten gedaan en mag er naast de bewerking en hertaling van De Wijs ook een toneelversie, een opera, een versie op rijm, een rapversie, een haiku, een Woutertje Pieterse-spel, een

‘Idols’-versie met het ‘Roverslied’ en een Woutertje-kledinglijn uitkomen. Dat zou duidelijk maken dat Multatuli springlevend is.

Er is nog een ander aspect dat bij de opwinding rond De Wijs' uitgave bijna vergeten wordt: alles wat er rónd Multatuli's werk verschijnt, krijgt - gelukkig - veel aandacht: Dik van der Meulens biografie of de dreigende sluiting van het Museum.

Over de inhoud van zijn werk zelf verschijnen daarentegen weinig nieuwe publicaties.

En dat ondanks het feit dat Multatuli enkele jaren geleden door de leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde tot de belangrijkste Nederlandse schrijver werd gekozen en dat Max Havelaar onlangs één van de vijftig vensters in de canon van Nederlandse geschiedenis en cultuur is geworden. Veel invloed op het lezen van het werk heeft dat niet: lijstjes en canons zijn richtlijnen en nemen in het triplet ‘ich’,

‘es’ en ‘über-ich’ van Freud de plaats van het ‘über-ich’ in. In Nederland heeft zich na Sötemann en Oversteegen geen hoogleraar meer substantieel met Multatuli's werk beziggehouden. Docenten aan universiteiten doen dat wel, al is het vaak zijdelings zoals blijkt uit de bijdrage van Olf Praamstra in dit nummer over de relatie tussen Busken Huet en Multatuli. Daarmee loopt hij vooruit op zijn biografie over Busken Huet die eind dit jaar zal verschijnen. In het onderzoek van de extramurale

neerlandistiek speelt Multatuli's werk daarentegen wel een grote rol. Kees Snoek, die onlangs in Parijs tot hoogleraar Nederlandse letterkunde werd benoemd, wijdde zijn oratie aan Multatuli. We hebben die in het geheel opgenomen, ook om de lezer nog

(4)

eens kennis te laten maken met een bijna vergeten academische traditie waarbij vorm en inhoud elkaar in belangrijke mate bepalen.

Tevens gaan we door met het uitgeven van brieven die in het Volledig Werk ontbreken. In dit nummer gaat het om de correspondentie tussen Multatuli (en Mimi) en zijn uitgever Funke uit de jaren 1873-1879, gelocaliseerd tijdens

conserveringswerkzaamheden van papieren erfgoed in het kader van het Metamorfozeproject.

Op de omslag ziet u ten slotte een lachende Multatuli van Jan Kruis. Het blijft niet bij deze ene tekening: binnenkort zal er opnieuw een versie van Woutertje Pieterse verschijnen met talrijke illustraties van Jan Kruis. Een interview met hem vindt u al in dit nummer. De tekst bij die uitgave is weliswaar niet hertaald maar is opnieuw wel een keuze uit Woutertje Pieterse. Op de reacties in de pers verheugen we ons nu al.

De redactie

(5)

Meerten Welleman De Wouter van Jan Kruis

Hoe ben je op het idee gekomen om een bewerking te gaan maken van Woutertje Pieterse?

Ik had natuurlijk al wel eens van Woutertje Pieterse van Multatuli gehoord, maar ik kende het niet. In 1980 ging ik naar New York op vakantie en toen kocht ik op het vliegveld een pocketeditie. Ik zag mijn kans schoon om eens te kijken wat dat verhaal nu eigenlijk inhield. Ik heb toen tien dagen door New York rondgewandeld met in mijn achterzak Woutertje. Ik vond het een leuk boek. Dat was dus mijn eerste kennismaking. Niet lang daarna kwam ik op het idee om er eens iets mee te gaan doen als ik opgehouden zou zijn met mijn strip Jan, Jans en de kinderen. Ik ben toen wel al vrij gauw begonnen met de allereerste schetsjes. Die heb ik hier nog wel ergens staan in een boekje. Maar ik kon toen nog niet weten dat het nog vijftien jaar zou duren, of langer, eigenlijk bijna twintig jaar. Ik heb Wouter daarna nog een paar keer gelezen, want het is enerzijds een boek waar je niet gemakkelijk in komt en anderzijds een boek waarin je kunt blijven lezen. Dat bracht me op het idee dat als ik er iets mee zou gaan doen ik het dan zo moest maken dat het boek er makkelijker leesbaar van zou worden. Het mocht naar mijn smaak wel wat toegankelijker worden, de gein eraan moest wat meer worden geaccentueerd. Die vorm te geven zag ik als mijn belangrijkste taak. Dat is dus het begin van dit project geweest.

Heb je er ooit over gedacht om het boek naar deze tijd toe te tekenen of te schrijven?

Nee, nooit, ik peins er niet over. Ik heb zelfs met opzet de oude spelling gehandhaafd, want Multatuli was een geweldig stilist en zonder die stijl van schrijven, het verhaal op zich, had dat nooit de waarde gehad die het nu heeft. Ook wel een beetje uit noodzaak, omdat ik ook niet zo goed zou weten welke spelling ik anders had moeten gebruiken. Maar die taal van Multatuli is nog heel goed leesbaar en naar mijn smaak zou het er minder leuk van worden als je daaraan zou tornen.

Je hebt met veel verschillende technieken gewerkt in dit boek. Dat moet voor het eerst in jaren zijn dat je dat weer doet?

Weet je, ik heb voor dit boek aan niemand verantwoording af te leggen. Het is mijn project, mijn boek, ik heb het concept helemaal zelf ontwikkeld, mijn eigen plan getrokken. En daarmee ben ik naar De Bezige Bij gegaan. En die zeiden: we vinden het leuk, we gaan het doen. Het kan dus nu per pagina, per spread [twee A3-pagina's naast elkaar, red.] anders zijn. En natuurlijk ga je op een gegeven moment herhalen, want onuitputtelijk zijn die verschillende toepasbare tech-

(6)

nieken niet. Maar dat is nu juist het leuke, de variatie, de afwisseling. Met Jan, Jans en de kinderen deed ik elke week hetzelfde kunstje. Bij het maken van Wouter paste ik het beeld steeds aan bij de stemming die de tekst opriep. Daarom staan er

fragmenten strips in, met tekstballonnen en al, want persoonlijk heb ik moeite met het tekenen van mensen die niets zeggen.

Maar met het opfrissen van al die technieken die je ooit had geleerd had je geen moeite?

Dat was af en toe even zoeken en zwoegen. Maar het zat er allemaal nog.

Ik neem aan dat je je de meeste gebruikte technieken hebt eigen gemaakt in de tijd dat je veel reclamewerk maakte?

Ja, en in de periode daarna toen ik illustraties maakte voor de bladen, zoals Margriet en zo. In de jaren vijftig en zestig deed ik dat vooral. In 1970 ben ik begonnen met Jan, Jans en de kinderen in Libelle waardoor de rest van mijn werk wat naar de achtergrond verschoof.

En staan er nu ook tekeningen in het boek waarvan je de eerste keer het gevoel had dat ze niet helemaal uit de verf kwamen?

Natuurlijk, maar omdat ik geen deadline had, heb ik er veel langer over kunnen doen.

Ik ben steeds terug gaan kijken en als ik niet tevreden was, heb ik tekeningen overgemaakt. Bovendien heb ik bij dit project het voordeel dat het om veel prenten gaat. Dan maakt het wat minder uit dat er paar tekeningen bij zitten die niet helemaal geworden zijn wat je ervan hoopte. Dat is onvermijdelijk.

Het boek is een mengeling van illustraties en strips geworden.

Ja, ik probeer alle vormen uit die het verhaal duidelijk kunnen maken. Maar omdat ik vind dat in illustraties een tekstje hoort, zul je dus ook in de plaatjes veel tekst aantreffen. Zo is het een grafische multimediashow geworden.

Maar er zitten toch ook pure stripelementen in?

Je hebt gelijk, er zitten duidelijke stripinvloeden in, maar het kan mij eigenlijk niet zoveel schelen hoe je het noemt.

Soms zie je scènes à la Jan, Jans en de kinderen.

Ja, maar dan van een paar honderd jaar geleden.

(7)

Is dat per ongeluk gebeurd?

Nee, ik kan niet anders. [Lacht]

Er is dus geen sprake van een bewuste, vooraf gemaakte keuze?

Nee. Ik ben namelijk eerst gaan selecteren in de tekst. Daar ben ik trouwens wat drastischer in geweest dan Multatuli's weduwe Mimi. Tijdens dat selecteren en lezen heb ik wat in me opkwam bij bepaalde scènes in schets op papier gezet. Uiteraard heb ik wel geprobeerd een balans in de verschillende technieken aan te brengen. Ik ben het verhaal dus wel gaan indelen. Maar daar waar ik echt een stripverhaal nodig had, heb ik dat ook gebruikt.

Je hebt het boek dus niet helemaal, integraal overgenomen?

Nee, ik heb het boek, zoals ik al zei, naar mijn smaak toegankelijker gemaakt. In Idee 1065 zegt Multatuli: ‘Ik gis en vrees dat velen de Wouter-geschiedenis lezen om... nu ja, om iets wat my bijzaak is. Doch zonder die velen zou m'n uitgever weldra genoodzaakt zijn, m'n kopie te weigeren.’ Die bijzaak werd voor mij hoofdzaak.

Mijn eerste doel is de verhaallijn van het leven van Wouter zo helder mogelijk te maken. Daarom heb ik, nog meer dan Multatuli's weduwe al had gedaan in de Elsevier-uitgave van 1890, het verhaal ontdaan van uitweidingen en breedsprakigheid.

Wie ook maar een greintje bescheidenheid bezit, doet zoiets niet zonder er een groot schuldgevoel aan over te houden. Want wie ben ik om in de tekst van Multatuli in te grijpen. Maar anderzijds moest ik ook ruimte veroveren voor mijn illustraties.

Heel veel waarde hecht ik aan de herkenbaarheid van het levensverhaal. Of het nu om de lezer uit Multatuli's tijd of om de lezer van nu gaat, de meeste mensen zullen de dromen en fantasieën, de belevenissen, de vreugde en het verdriet van Wouter herkend hebben en herkennen. Het is niet voor niets één van Multatuli's meest gelezen en meest populaire boeken. Ook hadden Multatuli en vele van zijn tijdgenoten de gewoonte elk hoofdstuk te beginnen met een voorbeschouwing van wat er stond te gebeuren. Die hoofdstukkenindeling heb ik laten vervallen en de geschiedenis ingedeeld met verwijzing naar de nummers van de Ideën. Door mijn ingrijpen in de tekst zouden immers de tekstjes van de voorbeschouwingen mogelijk niet meer kunnen kloppen.

Je hebt de eerste druk gebruikt van Woutertje Pieterse?

Jazeker, die had ik al enige tijd in huis. Van het Multatuli Museum heb ik een tweede set te leen gekregen om mee te kunnen werken.

(8)

‘De lachende Multatuli’, door Jan Kruis geschetst op verzoek van Jos van Waterschoot, die ervan overtuigd is dat Multatuli ondanks alles toch veel gelachen moet hebben.

(9)

Is er nog een bruggetje te leggen naar Jan, Jans en de kinderen?

Ja hoor. Dat heeft natuurlijk veel met de beperkte mogelijkheden van de tekenaar te maken. Je oeuvre is hoe je het wendt of keert een beperkt reservoir waaruit je kunt putten. Ik vind die Pennewip bijvoorbeeld een heel leuke figuur om te laten acteren.

En onbewust gaat die dan toch een beetje lijken op opa uit Jan, Jans en de kinderen.

Maar je hebt doelbewust de figuren uit je strip niet als figuranten opgevoerd.

Kijk eens op de eerste pagina, daar zie je de rode je-weet-wel kater uit Jan, Jans en de kinderen zitten. En ook verderop in het verhaal komt hij nog eens terug.

Heb je je veel moeten documenteren?

Ja, maar dat is wel leuk. Om je te verdiepen in de Romantiek, Biedermeier, de tijd van Lodewijk Napoleon. Het ene moment heeft hij het over de keizer, drie bladzijden later over de koning. Er zit geen continuïteit in. Bij het gezin van Woutertje Pieterse is het van hetzelfde laken een pak: in het begin heeft hij drie jongere broertjes en zusjes. Een paar hoofdstukken verder is Wouter weer de jongste. Multatuli is wat dat betreft wat chaotisch.

Zijn er nog bepaalde historische illustraties waardoor je je hebt laten leiden?

Nee, ik heb me wel ingelezen en illustraties gezien die bij Woutertje Pieterse gemaakt zijn, maar die vond ik allemaal niks. Juffrouw Laps werd bijvoorbeeld altijd nogal negatief afgebeeld, als een oude, lelijke kwezel. Maar ik had vanaf heb begin het gevoel dat het een jonge en best aardige vrouw is. Ik voelde wel wat voor haar. In de loop van de geschiedenis Geschiedenis begon ik haar steeds sympathieker te vinden. Daarom heb ik haar niet als monster afgebeeld. Maar historische illustraties als inspiratiebron, nee, ik vond ze niet goed voor zover ze er al zijn. En dat beeldje dat op de Noordermarkt staat vind ik als leidraad ook niks. Multatuli wilde in zijn Wouter hoog en laag vatten in één greep. Het motto van het boek is niet voor niets:

een parelduiker vreest den modder niet.

Het boek geeft een goed beeld van die periode?

Nou dat betwijfel ik. Want de periode waarin het boek zich afspeelt, de eeuwwisseling, ik vind niet dat hij daar een echt beeld van geeft. De historische context is overigens in Woutertje Pieterse een verhaal apart. Als je een historische geschiedenis gaat illustreren, is het van groot belang te weten wanneer het verhaal zich afspeelt en dat is in de Wouter niet eenvoudig. Het verhaal begint al gelijk met de zinsnede: ‘Het jaar weet ik niet.’ Voorts heeft Multatuli er schik in

(10)

de lezer in verwarring te brengen. In Idee 1090 is hij daar expliciet over. Hij zegt daar dat hij op het Wouter-verhaal geen jaartal wil plakken ‘1. gemakshalve en 2.

om waar te kunnen blijven in hoofdzaken’. In Idee 1156 begint hij er nog eens over:

‘Vooreerst heeft m'n verhaal geen dagtekening - de welberekende fout die my de vryheid verschaft naar hartelust rondtegrabbelen in de aard der dingen...’ Het ging Multatuli dus niet in de eerste plaats om het chronologisch geschetste leven van het jongetje Wouter, maar om de omgeving, het milieu en de sfeer waarin hij opgroeit en de ideeën die Multatuli daarover had. Voor mij steekt het wat de

verschijningsvormen betreft dus ook niet op een jaartje. Ik heb het gesitueerd in de eerste tien, twintig jaar van de negentiende eeuw.

Jij bent al jaren geleden met dat boek begonnen...

Ja, ik had het Multatuli Museum ook al eens bezocht, toen Jos nog geen idee had dat het bestond, heel lang geleden. Dat was toen naar aanleiding van mijn kennismaking met Woutertje Pieterse. Jos bezocht op zijn beurt een paar jaar geleden als

stripliefhebber het net geopende Stripmuseum in Groningen en daar zag hij toen schetsjes hangen die ik van het Wouterverhaal gemaakt had. Jos barstte toen tot verbazing van zijn rondleider, Klaas Kuperus, in citaten uit. En die zei toen: jij moet eens contact opnemen met Jan Kruis, want die vindt dat wel leuk. En toen zat Jos hier drie dagen later. Jos heeft me toen uitgenodigd een nachtje te komen doorbrengen in het geboortehuis van Multatuli. Daar hebben we toen ook de allereerste afspraak met De Bezige Bij gemaakt. En daar is het project dus echt opgestart.

Maar wat voor rol speelde Jos nu precies? Hoe zou jij dat willen noemen? Redacteur?

Nee, dat gaat te ver. De redacteur zit bij De Bezige Bij. Jos is mijn vraagbaak en dat is niet onbelangrijk. Ik krijg er een prettig gevoel van. Hij kent Woutertje Pieterse en Multatuli, en moedigde mij steeds aan dit boek af te maken.

Wat maakt Woutertje Pieterse nu zo'n uniek boek? Er zijn toch veel van dat soort verhalen geschreven?

Het is natuurlijk niet toevallig dat dit verhaal zoveel mensen aansprak en nog steeds aanspreekt. Vóór Woutertje Pieterse werden kindertjes beschreven volgens de vaste patronen van eerzaamheid en deugdzaamheid. Jantje zag eens pruimen en laat ze dan hangen omdat zijn vader hem het verbood ze te plukken. Dat was het type kind dat werd beschreven. En hier gaat het om het jongetje dat alle eigenschappen heeft van een echt mens, met al zijn twijfels en zorgen, zijn angst voor de meester, voor zijn eigen falen vooral, bang omdat hij het allemaal niet kan. Dat soort getob van zo'n jongetje van een jaar of twaalf, dat was nog nooit vanuit die optiek beschreven.

(11)

Geschilderd portret van Multatuli door Jan Kruis

(Jos van Waterschoot) Het meest gelezen kinderboek tot die tijd was De brave Hendrik dat vele tientallen drukken beleefde. De braafheid droop af van Hendrik.

Kinderen herkenden zich er niet in, er werd hun geen spiegel voorgehouden, maar een voorbeeld. En toen kwam Wouter die zijn bijbeltje verkwanselde om een roverromannetje te kunnen lezen, die erover droomt een rover te worden en dat beschrijft in ‘Het Rooverslied’. Multatuli psychologiseerde. Hij beschrijft wat een kind echt voelt en denkt, waarom een kind handelt zoals het handelt.

(Jan Kruis) Hij ging daarbij uit van zijn ervaringen, dus wat hij zelf had meegemaakt, want hij had toen zelf nog geen kinderen grootgebracht. Hij had ze wel, kinderen, maar het is ons allemaal bekend hoe het daarmee is gegaan. Hij had er wel allerlei ideeën over hoe je kinderen moest opvoeden, dat zie je aan dokter Holsma in het boek. En dat je ze niet naar school moest sturen, maar ze zelf van alles moest leren. Hij was er zelf echter nooit, hij heeft zijn eigen kinderen dus niet opgevoed. Maar hij heeft zijn eigen kindzijn wel heel diep ervaren, anders kun je er zo niet over schrijven.

(12)

Je kunt dus zeggen dat Multatuli zijn tijd ver vooruit was.

Ja, kijk maar eens naar de belangrijke rol van het atheïsme in het boek. Dat was zeker niet alledaags. Ik heb dan ook de god van Michelangelo genomen als uitgangspunt en daar een brilletje op de neus getekend.

Is Multatuli voor jou als mens door dit project tot leven gekomen?

Jazeker, meer en meer. Al werkend ga je dingen afvragen, ga je biografieën lezen.

De laatste biografie bijvoorbeeld van Dik van der Meulen heb ik altijd onder handbereik. Het leuke aan dat boek is dat Van der Meulen Multatuli's leven vergelijkt met het Wouterverhaal. Bijvoorbeeld dat stuk over die pepermuntjes in Woutertje Pieterse, dat schijnt echt gebeurd te zijn. Multatuli was eigenlijk geen echte romanschrijver. Hij bedacht heel weinig zelf. Wel zijn de karakters heel sterk getekend. Die jongetjes Halleman, Wouter, Pennewip, Stoffel, dat roept allemaal om tekeningen. Het zijn door Multatuli neergezette karakters die nog niet in beeld waren gebracht. Daar lag voor mij de uitdaging. De Bezige Bij en de mensen van het Van Goghmuseum, waar een tentoonstelling over het boek komt, vonden dat daar een portret van Multatuli niet mocht ontbreken. Dat kunnen de bezoekers aan de tentoonstelling zien.

Ben je dan niet bang voor de kritiek?

Nou, er zijn volgens mij niet zoveel mensen die Woutertje Pieterse helemaal tot het einde hebben gelezen. Maar bang, nee. Je zou van de Woutertje Pieterse ook makkelijk een film of een musical kunnen maken, er is al een opera van Woutertje Pieterse gemaakt. Weet je, als de editie die ik maak je niet bevalt, kun je kiezen uit nog zoveel andere edities.

Het lijkt me voor lezers die het verhaal helemaal niet kennen een bijzonder boek te worden.

Het is heel leuk en staat wat de humor betreft in een traditie. Er loopt een lijntje van Elsschot en Carmiggelt zo terug naar Multatuli. Carmiggelt las Multatuli ook graag.

Het verhaal en het taalgebruik zijn heel erg geestig. Als er al iets op Multatuli aan te merken is, dan is het dat hij hier en daar nogal breedsprakig is. Maar ja, de meeste van zijn tijdgenoten waren nog breedsprakiger. Daar steekt hij nog heel gunstig bij af.

Ter afronding: de belangrijkste drijfveer tijdens dit project was dus om het boek toegankelijker te maken?

Ja, en daar heb ik van genoten. Ik vond het maken van dit boek verschrikkelijk leuk om te doen. Lees die scènes aan het begin, de scènes met Pennewip, die zijn

(13)

kostelijk. En door mijn tekeningen en de typografie is het leuke eraan wellicht nog duidelijker naar voren gehaald. Je hoeft de Woutertje Pieterse nu niet meer als een klein stoffig boekje te lezen, vanaf mei 2007 is er een mooi royaal tafelformaat beschikbaar met heel veel plaatjes.

Stoffel en juffrouw Laps, door Jan Kruis

Eind mei wordt de bewerking van Woutertje Pieterse gepresenteerd in het Van Goghmuseum te Amsterdam. Daar zullen dan gedurende enkele maanden de tekeningen van het verhaal te bezichtigen zijn. Ter gelegenheid van de opening zal de mini-opera ‘Het Rooverslied’ worden opgevoerd.

(14)

Jaap Grave

Wouter en het maatwerk van Procrustus

I Inleiding

Over de status van Woutertje Pieterse bestaat geen overeenstemming - onderdeel van de Ideën, illustratie van de Ideën, een roman in fragmenten of na de uitgave van Mimi Douwes Dekker in 1890 een onvoltooid gebleven roman? Als Multatuli getuige was geweest van deze Pennewipse ordeningswoede zou hij zich vermoedelijk in zijn graf omdraaien.

Woutertje Pieterse behoort als roman onmiskenbaar tot de ontwikkelings-, beter nog: Bildungsromans. Daarin gaat het om de confrontatie tussen jonge personages en de ideologie van de maatschappij. Ontevreden met het perspectief dat de omringende wereld biedt, willen zij eigen ervaringen opdoen en nieuwe wegen verkennen. Het is een populair genre en Woutertje heeft dan ook veel tijdgenoten:

denk aan Sara Burgerhart uit Betje Wolff en Aagje Dekens gelijknamige roman (1782), Wilhelm Meister uit Goethes Wilhelm Meisters Lehrjahre (1795-1796), Julien Sorel uit Stendhals Le rouge et le noir (1830) of Pip uit Charles Dickens' Great Expectations (1861). Voor de twintigste eeuw behoren onder anderen Arthur Ducroo uit Du Perrons Land van herkomst (1935) en, recenter, Theo Altink uit Thomas Rosenbooms Vriend van verdienste (1985) en Ewout Meyster uit Wessel te

Gussinklo's De opdracht (1995) tot personages uit het genre. Slechts een paar van hen - Sara Burgerhart, Pip en Ducroo - slagen er na aanvankelijke moeilijkheden in om een plaats in de wereld van de volwassenen te vinden, al blijven zij ten dele buitenstaanders. Verder zijn het overwegend mannelijke personages en, niet

onbelangrijk, behalve bij Ducroo zijn één of beide ouders van de personages al vroeg overleden. Dat kan onder meer verwijzen naar een ‘beschadigd’ leven of een verklaring zijn voor het grote ego van de personages die niet met een vaderfiguur hebben moeten concurreren.

In Nederland is weinig tot niets aan de theorievorming over Bildungsromans gedaan zodat het zinvol is naar het land te kijken waar het genre zijn naam vandaan heeft. Een genre dat zo versmolten is met dat betreffende land dat Thomas Mann van mening was dat de Bildungs- en ontwikkelingsroman een cadeau van Duitsland voor de wereld was. (Voßkamp 2005:7f) In deze bijdrage zal ik twee lijnen voorstellen die in theorieën over de Bildungsroman van belang zijn: allereerst enkele opvattingen van de filosoof Hegel en vervolgens die van de literatuurwetenschapper Wilhelm Voßkamp. De overkoepelende vraag daarbij luidt tenslotte of met behulp van de topoi van de Bildungsroman Woutertje Pieterse van een slot kan worden voorzien.

II Zwoegen

Hegel gaat in zijn ‘Vorlesungen über die ÄsthetikII’ uitgebreid in op de voorstellingen die jongeren van hun toekomst hebben: volgens hem zijn zij ‘nieuwe ridders’ die de burgerlijke maatschappij, de staat en de wetten bestrijden omdat

(15)

ze een belemmering vormen bij het bereiken van hun idealen en het verbeteren van de wereld. De jongeren bevinden zich in hun leerjaren, vervolgt hij, jaren waarin de realiteit de jongeren in een model probeert te persen. Uiteindelijk leggen de jonge volwassenen zich neer bij de bestaande verhoudingen. De voorstellingen van geluk die zij in hun jeugd hadden, wijken sterk af van de realiteit. Het einde van de rebelse jaren van de personages vormt in zijn betoog het begin van een kleinburgerlijk leven dat één grote ontluistering is. De rebel trouwt, wordt vader en een kleinburger die zijn ambities op zijn werk niet kan of wil verwezenlijken. Zijn vrouw - Hegel heeft het alleen over mannelijke personages wier uiterlijk er verder niet toe doet - verandert van een onaards en buitengewoon knap wezen in een zwoegende huisvrouw die haar unieke karakter verloren heeft. Hegel gebruikt het begrip ‘Katzenjammer’ (Hegel 1993:220) om duidelijk te maken dat de huwelijkse staat en een werkzaam leven op gespannen voet staan met de voorstellingen van geluk die de personages in hun jeugd hadden.

III Multatuli en Procrustus

In de Ideën - in het verhaal over Woutertje Pieterse - neemt Multatuli, die in het volgende citaat vanuit de eeuwigheid schrijft (en in dat opzicht heel alwetend is), negen berichten op die in de vijftigste eeuw in dagbladen verschijnen. In het achtste bericht staat onder meer het volgende:

Het verheugt ons, onze lezers te kunnen onthalen op de aangename tyding, dat onze stad dezer dagen 'n waar feestgenot heeft gesmaakt, en wel 'n genot dat meermalen zal kunnen herhaald worden.

Er is namelyk 'n aanvang gemaakt met 't verbranden van alle in onze handen vallende personen, die zich verstouten langer of korter te zyn dan onze burgemeester.

De behoefte aan dezen maatregel werd sedert lang gevoeld, maar de onwil van enige buitenmatige personen heeft ons tot-nog-toe weerhouden, gevolg te geven aan de algemene billyke wensen des volks, en de eerste beginselen van tucht, orde, godsdienst, deugd en fatsoen, (VW II:584)

Later komt hij daarop terug om de ‘pointe’ van het bericht toe te lichten. Allereerst geeft hij toe dat hij niet origineel is, maar het ook niet hoeft te zijn omdat de

‘waarheid’ oud is. Vervolgens introduceert hij Procrustus:

Lang voor brandstapels en katechiseermeesters, was er 'n man die zich vermaakte met het ‘terechtbrengen’ van de voorbygangers, door ze in zyn bedstee te leggen, en uit te rekken tot zyn maat, als ze te kort waren, of door, in 't omgekeerd geval, af te knippen wat uitstak.

Dien man heeft Theseus doodgeslagen, en daaraan deed Theseus wél.

(16)

Maar-i heeft de bedstee laten bestaan, en dat is niet goed, want de

erfgenamen van dien juiste-maatstelselaar zetten op hun gemak 't handwerk voort. (VW II:612)

Procrustus komt onder meer voor in Ovidius' Metamorphosen. Hij woonde in de buurt van Athene en nam reizigers gevangen, niet om ze van hun bezittingen te beroven maar, zoals Multatuli schrijft, om ze in zijn ‘bedstee te leggen’ en vervolgens uit te rekken of in te korten. Het is een wreed verhaal en Procrustus is als schurk de geschiedenis ingegaan. Toch heeft hij ook een zorgzame kant, want hij stelt reizigers, die van de reis wellicht vermoeid zijn, een bed ter beschikking. Hij heeft problemen met het inschatten van de juiste maat en doet dat consequent fout, steeds in hun nadeel.

Procrustus' bedden vormen als het ware een initiatie: alleen de reizigers die in een passend formaat zijn gebracht, kunnen of mogen de maatschappij betreden en daar een rol innemen. In Bildungsromans uit alle tijden blijkt dat passen en meten een constante is, een centraal motief, hoewel iedere cultuur zijn eigen Procrustus heeft:

jonge volwassenen moeten voldoen aan de eisen van de maatschappij. In

Bildungsromans uit de achttiende en negentiende eeuw blijken de meeste personages zich uiteindelijk te verzoenen met die maatschappelijke realiteit en laten ze zich in Procrustus' bed ijken. Procrustus levert maatwerk af - met alle trauma's van dien.

Uniformiteit neemt de plaats in van verscheidenheid en Multatuli noemt met ‘tucht, orde, godsdienst, deugd en fatsoen’ morele en opvoedkundige categorieën die deze eenheid ondersteunen.

IV Walging en schoonheid

Multatuli wil zich daar niet bij neerleggen en omdat deze waarheid van alle tijden is - voorkomt in de Griekse mythologie en in de vijftigste eeuw - presenteert hij in Idee 361 Woutertje Pieterse als sprookje dat Fancy zal ‘vóórzeggen’. Het uitgangspunt van Woutertje Pieterse is Multatuli's ‘walging over zoveel walglyks òm my’. Hij klaagt ‘'t verrot gebouw, dat zich 'n maatschappy noemt’ aan en ‘god die niet bestaat’

(VW II:523) maar toch passief toekijkt. Tegenover de walging plaatst hij Woutertjes schoonheid en goedheid waarbij Fancy en Multatuli zelf diens buikspreker zijn.

Schoonheid en walging zijn twee elementen die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Wie net als Wouter schoon en goed wil of moet zijn heeft een contrast nodig, namelijk een wereld waarin de meeste personages lachwekkend, lelijk en dom zijn en waarvan de structuren geen ruimte bieden aan de ontplooiing van zijn talenten.

In Idee 1209 komt dit dilemma tot uitdrukking:

Wouter moest zich leren verdedigen tegen 't kleine.

Dit nu gelukt byna allen, omdat weinigen daartoe te hoog staan. Maar tegelykertyd was hem opgedragen het grote in 't oog te houden... rein te blyven by aanraking met vuil... buigend en bukkend niet te breken...

(17)

steeds gereed te staan tot krachtig opspringen als 'n gebogen veer...

temidden van zoveel smetstof gezond te blyven... in één woord: steeds zichzelf te zyn. Dit gelukt weinigen!

Thema van dezen bundel, en in zekeren zin van de gehele Woutergeschiedenis:

1209a Een parelduiker vreest den modder niet. (VW VII:351)

Multatuli maakt duidelijk dat Wouter weliswaar de mechanismen van de maatschappij moet leren kennen, maar toch zuiver moet blijven. Hij moet ‘zichzelf [...] zyn’, de in hem aanwezige kern tot ontwikkeling brengen, los van maatschappelijke invloeden.

Hoe moeilijk dat is blijkt uit Multatuli's karakterisering van jongeren in Idee 1218.

Bij het postkantoor, waar Wouter de post voor Ouwetyd & Kopperlith moet

onderscheppen, staan ‘onrype jongeheertjes’. Multatuli karakteriseert hen opvallend negatief:

En hier werd veel kwaads uitgebroed, want in geen stadium, klasse of ontwikkelingsperiode vertoont zich de Mens lelyker dan in die van halfwassen jongeling, 'n leeftyd die door de ene helft van ons geslacht moest kunnen overgewipt worden. Al wat de Maatschappy oplevert, staat in rang boven hen: kinderen, meisjes, vrouwen, mannen, grysaards, jonkers, prinsen, soldaten, sjouwerslui, ambachtslieden... alles, tot publieke vrouwspersonen toe. Zyzelf zyn de enigen die dit niet weten, en staan verbaasd als 'n wezenlyk mens blyk geeft van den misselyken indruk dien ze op hem maken. (VW VII:388-389)

Voor een Bildungsroman is deze karakterisering opmerkelijk. Eerder betoogde Multatuli dat de maatschappij verrot was, nu voegt hij eraan toe dat jongens ook niet deugen. Het is een pessimistische visie die uitzichtloos is. Uit het boven vermelde citaat van Hegel bleek immers dat juist jongeren de structuren van de maatschappij willen veranderen. Wil een personage een volwaardig lid van de maatschappij worden, aldus de teneur van veel Bildungsromans, dan zal hij een groot deel van zijn utopische voorstellingen op moeten geven. Dat blijkt bijvoorbeeld uit Aangeraakt door goden (2003) van Wessel te Gussinklo, een ander literair werk waarin het opgroeien wordt beschreven. Net als Multatuli gebruikt Te Gussinklo de oppositie zuiver en onzuiver:

‘Niets had mij voorbereid op de onbenulligheid, de alledaagsheid, de

verwisselbaarheid van mezelf, van wie ik was [...]. En niets had mij erop voorbereid hoe warrig en groezelig je wordt - hoe bevuild - als je, ouder wordend, steeds verder het leven ingetrokken wordt [...]’. (Te Gussinklo 2003:123) Woutertje is zich daar op naïeve wijze van bewust want hij meende ‘dat het slenteren en draaien en 't schipperen met halve waarheden, tot de attributen van volwassenheid behoorde [...]’.

(VW VII:57) Woutertje is in het universum van Multatuli een van de weinige zuivere jongeren.

(18)

De oppositie deugd en ondeugd is een volgende belangrijke topos in Bildungsromans.

Die komt ter sprake in Wouters ‘Roverslied’ waarin hij het leven van een dolende ridder beschrijft. Hij beleeft avonturen, vecht met vijanden, neemt een vrouw als buit en plundert. Hij roept een wereld op die een scherp contrast vormt met de kleinburgerlijke wereld vol regels waartoe hij behoort. Tot verontwaardiging van de volwassenen gebruikt Wouter het begrip ‘genot’ voor deze avonturen en is er van deugd geen sprake. Multatuli verwijst hiermee indirect naar het beeld van de smalle en brede weg in christelijke voorstellingen waarbij een personage een keuze tussen beide moeten maken: de ene weg leidt via de wellust naar de hel, de andere via de deugd naar de hemel. Wouter lijkt in het denkkader van Pennewip voor de hel te hebben gekozen. Deze christelijke versie gaat terug op het bekende beeld van Heracles op de tweesprong. Multatuli maakt de keuze op multatuliaanse wijze gecompliceerder door onder meer in de Minnebrieven te schrijven: ‘Genot is deugd’. Dat hij de twee wegen niet samenvoegt, heeft ongetwijfeld te maken met een in de negentiende eeuw geldende ruimere opvatting van het begrip genot.

V Beelden

Een tweede constante in Bildungsromans zijn de beelden die jonge personages als voorbeeld nemen voor hun levensweg. Die beelden worden hier als utopieën opgevat die vooral in de ‘leerjaren’ te vinden zijn. Wilhelm Voßkamp betoogt in ‘Ein anderes Selbst’. Bild und Bildung im deutschen Roman des 18. und 19. Jahrhunderts (2005) dat er in Bildungsromans - en uit de Duitse aanduiding van het genre worden de begrippen direct afgeleid - drie concepten te vinden zijn: beeld (‘Bild’), algemene ontwikkeling, vorming (‘Bildung’) en verbeeldingskracht (‘Einbildungskraft’). Mij gaat het hier in het bijzonder om de beelden en de verbeeldingskracht, ook omdat

‘Bildung’ in elk land een eigen ontwikkeling heeft doorgemaakt (en nog doormaakt), waarbij het vooral gaat om de eisen die de burgers aan zichzelf hebben gesteld en de mogelijkheden die zij in een maatschappij met een bepaalde politieke cultuur hebben gekregen. Hun politieke invloed was in Duitsland (en in de staten die eraan vooraf gingen) bijvoorbeeld een heel andere dan in Nederland waardoor cultuur daar een ander soortelijk gewicht heeft gekregen.

Voßkamp laat zien dat er in Bildungsromans een specifiek gebruik van beelden kan worden vastgesteld, waarbij de beelden een tweeledige oorsprong hebben: een picturale door verwijzingen naar schilderijen of tekeningen en een literaire door topoi uit de mythologie, de bijbel of literaire werken op te nemen. Via deze beelden ontwerpen de personages een beeld van zichzelf, van anderen en van de maatschappij.

Het tweede punt betreft de verbeeldingskracht: die speelt volgens Voßkamp een centrale rol in Bildungsromans en is de drijvende kracht voor de personages om hun doelen te bereiken. Op de verbeeldingskracht berust verder de mogelijkheid om beelden te ontwerpen. Vanzelfsprekend hebben het culturele kader van een personage en de technische ontwikkelingen invloed op zijn

(19)

verbeeldingskracht. Bovendien oefenen in het bijzonder foto's en beelden uit films een andere invloed uit op romanpersonages dan literaire beelden die meer ruimte overlaten aan de verbeeldingskracht.

Wouter ruilt de deugd al snel in voor het avontuur: het Nieuwe Testament voor Glorioso. Daarmee betreedt hij ‘de toverwereld der romanlektuur’. (VW II:527) Als hij bij de firma Motto, Handel & Cie gaat werken, waar ook een leesbibliotheek is, heeft hij veel tijd om te lezen. Daar kan hij zijn behoefte aan een andere, fantastische wereld bevredigen. Een grote rol spelen verder prenten uit ‘enige in zyn tyd populaire treur- en zangspelen. Hy bezat de zeer nauwkeurig gecostumeerde afbeeldingen der figuren uit Macbeth, Othello, Koning Lear, Hamlet, Toverfluit, Barbier van Sevilla, Freischütz en nog 'n tal van andere stukken, waarvan het een hem nog romantischer voorkwam dan 't ander’. (VW VI:397) In deze fantasiewereld is hij heer en meester en kan hij vrij beschikken over de toekomst van zijn personages, waartoe ook Meester Pennewip behoort: die ‘ontving 'n splinternieuwe pruik, en wel van gouddraad, waartoe 't model werd ontleend aan den strooien krans van zekeren King Lear’. (VW VI:425)

De prenten zijn meer dan alleen een spel. Ze verwijzen ook naar Wouters eigen toekomst. Het is zijn doel om ooit zo beroemd te worden dat hij ook op zo'n prent wordt afgebeeld. Daarvoor is het nodig dat hij een belangrijke functie krijgt, bijvoorbeeld koning van Afrika wordt. Dokter Holsma legt Wouter uit dat hij ‘zweeft’

en dat het ‘gekheid’ is. Het is volgens hem gemakkelijk om over grote daden in een ver land te fantaseren, maar ze staan ‘het vervullen van onze werkelyke plichten in den weg.’ Dat is Holsma's filosofie van de ‘ware verhevenheid’ waarin het erom gaat zijn ‘naastby-liggende plicht’ te vervullen (Idee 1186). Als Wouter die opvatting overneemt, is dat het einde van zijn dromen en een overgang naar het protestantse plichtbesef van de volwassenen.

VI Besluit

In zijn biografie over Multatuli geeft Dik van der Meulen een aantal verklaringen voor het feit dat Multatuli in de laatste tien jaar van zijn leven niets meer heeft gepubliceerd en Woutertje Pieterse geen slot heeft: hij had geen aanvallen van

‘werklust’ meer, hij was teleurgesteld in zijn lezers, leed onder ‘mismoedigheid’ en was gewoon ‘uitgeschreven’, al gold dat weer niet voor zijn correspondentie. (Van der Meulen 2002: 765-769)

Om te verduidelijken wat Multatuli en de bewerkers nog hadden kunnen doen om Woutertje Pieterse van een slot te voorzien, moet ik een verschil maken tussen Woutertje Pieterse als vervolgroman in de Ideën en Woutertje Pieterse als zelfstandige Bildungsroman zoals die na zijn dood is uitgegeven. Het is opvallend dat er in het verhaal over Woutertje Pieterse in de Ideën steeds minder ruimte is voor het jongetje Woutertje en steeds meer voor de volwassen verteller. Het verliest daardoor aan vaart. Het lijkt erop dat Multatuli Woutertje als het negentiende-eeuwse achterneefje van Jezus naar Amsterdam heeft overgeplant. Woutertje blijft een positief, wat naïef personage dat voortdurend naar het goede blijft stre-

(20)

ven en daarom niet oud en volwassen mág worden. Doordat Woutertje Pieterse deel uitmaakt van de Ideën - en die Ideën samenhangen met het verhaal over Woutertje - trekt Multatuli zich niets aan van de romanconventies en hoeft hij zich daar ook niet veel van aan te trekken. Uiteiteindelijk gaat het om zijn waarheid en zijn de personages maar in beperkte mate interessant genoeg om die waarheid te belichamen.

Om het in twee zinnen samen te vatten: in eerste instantie maakt Woutertje Pieterse als fictief verhaal deel uit van de Ideën. Dat verandert en op een gegeven moment maakt Woutertje Pieterse als fictief personage deel uit van de niet-fictieve Ideën.

Wat als beschrijving van een humanistische leer misschien een juiste strategie is, is in de vorm van een roman zoals die na zijn dood is uitgegeven minder geslaagd.

Nu wordt het een Bildungsroman en uit de topoi van het genre blijkt al gauw dat Woutertje in het tweede deel van de roman weinig ontwikkeling doormaakt en er in zijn ontwikkeling nauwelijks breuken voorkomen. De stap van een jongen naar het leven van een volwassen man verloopt via initiaties. Wouter had als personage in de loop van het verhaal meer daadkracht moeten vertonen, seksueel actief moeten worden en zijn droomwereld moeten opgeven. Bovendien brengt een overdaad aan schoonheid en goedheid bij de lezer niet altijd bewondering of fascinatie teweeg maar kan die gemakkelijk omslaan in het tegendeel: in verveling of onverschilligheid. Dat leidt tot minder belangstelling voor Woutertje in het tweede deel van de roman zoals Mimi Douwes Dekker en Stuiveling hem hebben samengesteld. Daarin zitten nog te veel Ideën. Net als in Max Havelaar neemt ook in de roman Woutertje Pieterse (niet in de Ideën!) - alleen is de exacte plaats moeilijk aan te wijzen en ga ik er even van uit dat het hem is - Multatuli ‘de pen op’ en verstikt Woutertje Pieterse.

Wie Woutertje Pieterse van een slot wil voorzien moet allereerst rekening houden met de eisen van het genre. Omdat die kenmerken meer en meer naar de achtergrond verdwijnen, is het raadzaam flink te snoeien in het tweede deel. In Bildungsromans gaat het grofweg om het ontwerp van twee uitersten: een utopie of, het tegendeel ervan, een dystopie. De hemel of de hel. De utopie bestaat uit Wouters streven koning van Afrika te worden. Dat praat dokter Holsma hem uit het hoofd. Gezien Multatuli's weerzin tegen de ontwikkelingen in de wereld waarin hij leefde, was een dystopie denkbaar geweest: Woutertje als terrorist, als strijdmakker van Julien Sorel. Dat was een grote breuk met het voorgaande geweest, en, belangrijker nog, de bewerker moet Woutertje dan vanaf het begin als een genie presenteren dat uiteindelijk ten onder gaat en sterft. Ten slotte kan hij Wouters geslaagde overgang naar de wereld van de volwassenen beschrijven (Sara Burgerhart, Pip en Ducroo). Die mogelijkheid ligt het meest voor de hand en is daarom vermoedelijk voor Multatuli nooit een optie geweest. Voor de bewerkers wel, maar dat maakt nu net het verschil uit tussen Multatuli en de bewerkers.

(21)

Literatuur

- Baker 1991 - Gary Lee Baker, ‘Object van verlangen en ongewenste kennis in Multatuli's Woutertje Pieterse’, in: Over Multatuli, jg. 13, nr. 26, p. 54-65.

- Te Gussinklo 2003 - Wessel te Gussinklo, Aangeraakt door goden. Amsterdam.

- Hegel 1993 - G.W.F. Hegel, ‘Vorlesungen über die ÄsthetikII’, in: Werke 14.

Auf der Grundlage der Werke von 1832-1845 neu edierte Ausgabe. Redaktion Eva Moldenhauer und Karl Markus Michel. Frankfurt am Main 19932. und 3. (=

Suhrkamp-Taschenbuch Wissenschaft; 614).

- Kets-Vree 2001 - Annemarie Kets-Vree, ‘Een editie van Woutertje Pieterse: de kwadratuur van een cirkel’, in: Over Multatuli, jg. 23, nr. 47, p. 4-14.

- Leibfried 2002 - Erwin Leibfried, ‘Multatulis zweite Antwort. Oder: taugt der Wouter als Messias? Multatulis Roman vom kleinen Walther (1862-1874) im Kontext europäischer Narrativik’, in: Bernd Schenk & Hans-Jürgen Fuchs (Hrsg.), Mitteilungen der Internationalen Multatuli-Gesellschaft Ingelheim.

BandVIII, 2002, p. 44-64.

- Keijsper 2001 - Chantal Keijsper, ‘‘'t Staat in 'n boek... omdeliefdewil, geloof me... 't staat in 'n boek.’ Literatuur in Woutertje Pieterse, in: Over Multatuli, jg.

23, nr. 47, p. 54-66.

- Van der Meulen 2002 - Dik van der Meulen, Multatuli. Leven en werk van Eduard Douwes Dekker. Nijmegen.

- Voßkamp 2005 - Wilhelm Voßkamp, ‘Ein anderes Selbst’. Bild und Bildung im deutschen Roman des 18. und 19. Jahrhunderts. Göttingen. (= Essener Kulturwissenschaftliche Vorträge. Bd. 15)

(22)

Josefien van Dusseldorp Vrolijk, dapper en stoer

Josefien (12 jaar) leest Ivo de Wijs' bewerking van Woutertje Pieterse De redactie van Over Multatuli heeft mij gevraagd het boek Woutertje Pieterse te lezen. Dat heb ik dan ook met plezier gedaan. Ik zal eerst even in het kort vertellen waar het over gaat: Wouter Pieterse is een jongen die deel uit maakt van een vrij christelijk gezin. Hij heeft een broer, Stoffel, die erg slim is. Zijn moeder zit vaak te kletsen met andere vrouwen uit de buurt. Wouter zelf is ook wel slim, maar toch is zijn meester niet altijd tevreden over hem en bovendien heeft Wouter een oogje op Femke. Femke is een meisje uit de buurt. Ze zit niet bij Wouter op school. Hij wil later met haar trouwen. Op een gegeven moment maakt hij zijn school af en zal hij een beroep moeten kiezen. Hij wordt handelaar, maar na een tijdje gaat dat niet zo goed. Hij raakt zijn kleren kwijt en maakt ondertussen van alles mee. Hoe het boek eindigt, verklap ik niet.

Ik vond het een heel leuk boek omdat je heel erg wordt meegesleurd in zijn wereldje. Er zit een hoop spanning en humor in. Soms merkte ik dat ik - zonder dat ik het doorhad - vaak lachte om Wouter en de dingen die hij meemaakte. Ik vind dat er een soort van speciale spanning in het boek zit. Spanning om dingen zoals:

- hoe zal zijn moeder reageren?

- wat zal er gebeuren met Femke en Wouter?

- wat zal meester Pennewip zeggen?

Allemaal spanning om kleine dingen. Er zat ook wel spanning in om grotere gebeurtenissen, maar dat was toch minder.

Wat me heel erg opviel, is dat Wouter zo snel groeide. In het hele boek is hij toch een flink aantal jaren gegroeid en zelf had ik dat niet zo goed door onder het lezen.

Ikzelf dacht dan soms: ‘Hé, hij is weer een stuk ouder’. Dat vond ik niet zo leuk.

Multatuli had beter moeten laten merken dat hij groeide. En wat me ook opviel, is dat Wouter heel veel straf krijgt. Alles moet volgens de regels en zoals God het wil.

Maar dat hoort natuurlijk ook bij het geloof en de familie Pieterse is streng gelovig.

Wouter kreeg ook een behoorlijke straf toen hij niet had gedaan wat de meester hem had gezegd. Hij had wel een gedicht geschreven, maar niet over de deugd. Het gedicht dat hij had geschreven heette ‘Het Roverslied’ en het maakte sommige mensen erg boos.

Op sommige bladzijdes stonden wel veel moeilijke woorden/zinnen die ik niet begreep, maar meestal kon ik de betekenis wel een beetje raden. Ik vond het wel erg leuk dat er woorden werden gebruikt als: mot, segge, sijn, nie enz. Er worden ook wel wat woorden in gebruikt die ik vrij ouderwets vind, maar meestal kon ik de betekenis wel raden.

Het stukje waarin juffrouw Laps protesteert omdat ze een zoogdier is, vind ik heel erg grappig. Dat is echt lachwekkend. Het is natuurlijk waar dat juffrouw

(23)

Laps een zoogdier is, maar zelf vindt ze dat echt belachelijk. Het hoofdstuk ‘Moord en doodslag’ vind ik ook erg leuk. Juffrouw Laps is daar helemaal van slag en zit te klagen over de moordenaars die in de stad rondlopen omdat haar aardappelen zijn gestolen! Ik had verwacht dat ze was overvallen of dat er iets heel ergs was gebeurd.

Dan even over de personen... (ik vertel niet over alle hoofdrolspelers uit het boek).

Femke vind ik een heel aardig meisje. Ze is heel zorgzaam en lief voor Wouter. Ik vind het dan ook heel leuk dat ze op het eind gaat trouwen met Wouter. Leentje vind ik ook een leuk meisje. Ze is heel vrolijk, dapper en stoer. Ik vind het wel heel sneu dat ze doodgaat. Stoffel weet alles en zegt vaak wijze dingen. Er wordt vaak iets gezegd als: ‘vind je niet Stoffel?’ Mevrouw Pieterse kwebbelt vaak met andere vrouwen uit de buurt. Het is heel leuk dat de familie Pieterse zo verschillend is.

Alleen de vader komt er niet in voor. Juffrouw Laps vind ik een akelig mens. Meestal doet ze heel kattig, maar als Wouter bij haar thuis komt, gaat ze opeens heel erg slijmen. Juffrouw Laps is niet te vertrouwen! Natuurlijk moet ik ook iets over de hoofdpersoon vertellen: Wouter Pieterse. Ik vind het een slimme, aardige en moedige jongen maar in het boek uit hij zijn gevoelens niet. Hij huilt niet of vertelt niet aan anderen hoe hij zich voelt. Wouter is heel slim, maar hij laat dat pas merken op school als Femke dat tegen hem zegt.

Heel veel dingen in het boek zijn anders dan nu en dan heb ik het over bijvoorbeeld dat ze vroeger geen wasmachine hadden. De inhoud is eigenlijk heel ouderwets en het boek is heel modern hertaald. Meester Pennewip heeft, zoals ze vroeger hadden, een pruik op. De was wordt gedaan met een wastobbe en de school is ook heel ouderwets. Maar dat was heel normaal in die tijd. Ik heb het boek met veel plezier gelezen, hoewel er dus wel een paar minpunten bijzaten. Ik vind het zeker een aanrader!

Multatuli, Woutertje Pieterse. Hertaald en bezorgd door Ivo de Wijs.

Uitgeverij Hoogland & Van Klaveren 2007. Paperbackeditie € 17,50;

gebonden editie € 24,50.

(24)

Kees Snoek

Multatuli's beeld van Nederland

*)

Mijnheer de Decaan, Dames en Heren Professoren, Lectoren, Docenten en Studenten aan Université de Paris-Sorbonne, ParisIV, en voorts gij allen die deze plechtigheid met uw tegenwoordigheid vereert,

Zeer gewaardeerde toehoorderessen en toehoorders,

Nederlands beroemdste schrijver van de negentiende eeuw, en misschien wel van de hele Nederlandse literatuur, is Multatuli. Dit betekent in het Latijn: Ik heb veel gedragen, ook wel vertaald als: Ik heb veel geleden. Het is het enigszins larmoyante pseudoniem van Eduard Douwes Dekker, in 1820 geboren in een van de oudste buurten van Amsterdam en in 1887 overleden in de Duitse plaats Niederingelheim.

In Amsterdam staat niet ver van Multatuli's geboortehuis zijn meer dan levensgrote borstbeeld dat een eeuw na zijn dood werd onthuld. Hiermee bewees de Nederlandse natie postuum eer aan een schrijver die zich grondig aan eigen volk had geërgerd, omdat bij alle schrijversroem die hij had geoogst zijn boodschap was genegeerd.

In 1838 - hij was achttien jaar oud - ging Eduard Douwes Dekker naar

Neder-lands-Indië, waar hij carrière maakte als bestuursambtenaar. Hij zou er tot 1857 blijven. Later zou hij schrijven: ‘Myn hart klopt warm voor 't schoone land waar ik 't eigenlyk leven intrad, waar ik m'n ziel voelde geboren worden. [...] Eerst in Indië ontwaakten m'n vermogens, m'n gedachten en m'n hart.’1.Dekkers literaire talent was al gebleken in de brieven die hij schreef en in een toneelstuk, maar de schrijver Multatuli werd pas tegen het einde van zijn verblijf geboren, puur uit ergernis over het feit dat de koloniale autoriteiten niet wilden luisteren naar zijn aanklacht dat de regent van Lebak zijn eigen volk knevelde. De zaak is bekend: op 22 januari 1856 werd Dekker benoemd tot assistent-resident van het verarmde district Lebak in West-Java, op 29 maart van hetzelfde jaar nam hij ontslag na conflicten met zijn superieuren over de wijze waarop hij de regent wilde uitschakelen en berechten. Kort daarna, op 9 april 1856 schreef hij een vurige brief aan de gouverneur-generaal. Bij nader inzien verstuurde hij die brief niet. In plaats daarvan trachtte hij persoonlijk toegang te krijgen tot de hoogste chef van het land - wat hem werd geweigerd. Een deel van zijn conceptbrief verwerkte hij twee jaar later in zijn ‘Brief aan den Gouverneur-Generaal in ruste’, een ander deel werkte hij om tot het slot van Max Havelaar, zijn roman uit 1860 die naar het woord van een parlementariër ‘een rilling door het land’ deed gaan. Die rilling werd teweeggebracht door de hoofdstrekking van de roman,

*) Nederlandse basistekst van de tekst, als oratie uitgesproken op 21 november 2006 aan de Université de Paris-Sorbonne (Paris iv) ter gelegenheid van de benoeming tot gewoon

(25)

dat de Javaan wordt mishandeld, en door de peroratie aan het slot over het land dat daarvoor de verantwoordelijkheid droeg, ‘een roofstaat aan de zee, tussen

Oostfriesland en de Schelde’. In de niet verzonden brief van 9 april 1856 stonden veel forsere statements, zoals: ‘Van Houtman af tot Uwe Excellentie toe heeft het Nederlandsch bestuur in Indië zich gekenmerkt door lafhartigheid jegens sterken, geweldenarij jegens zwakken, door laagheid, hebzucht, trouwbreuk jegens allen!’

Multatuli's biograaf E. du Perron merkt op: ‘De ambtenaar die deze brief schreef, deed dat met één voet, neen, met twee voeten in het graf; maar de geboorte van Multatuli heeft hier (tot in de woorden “ik heb veel geleden”) plaats.’2.

We zouden wellicht geen schrijver Multatuli hebben gehad, indien de Nederlandse autoriteiten hem in het gelijk hadden gesteld en hem een hoge positie in Indië hadden aangeboden. Terwijl Max Havelaar nog slechts in manus-criptvorm bestond, ging in regeringskringen al de mare dat Multatuli een onthullende roman had geschreven, die beter niet kon verschijnen.3.Dekker was genegen zijn roman in te trekken, indien hem een ‘hoogst-eervolle benoeming’ ten deel viel, zijn handelwijze in Lebak werd geapprouveerd en die van het toenmalig bestuur gedesavoueerd.4.Een benoeming als Raad van Indië zou kunnen voorkomen dat hij Multatuli werd.5.Maar de minister van Koloniën J.J. Rochussen zag geen reden om Dekker op een hoge post te benoemen.6.En zo werd hij Multatuli, de ‘klokkenluider’ van Lebak, en ontpopte zich als een openbare figuur met een vlammende boodschap. De zaak van Lebak is de zaak van Multatuli's fictionele alter ego Max Havelaar, de heroïsche figuur die strijdt voor de rechten van de inlanders. Deze zaak heeft Multatuli voor het leven getekend. Aanvankelijk ging het hem alleen om het misbruik van de inlander. Hij was principieel geen antikoloniaal en geloofde in het behoud van het koloniale systeem, mits op humane wijze gehanteerd. Maar toen zulk humaan beleid uitbleef, heeft hij zijn standpunt gewijzigd: in een aantekening bij zijn roman uit 1875 citeert hij het gewelddadig-apocalyptische gedicht van zijn vriend S.E.W. Roorda van Eysinga ‘De laatste dag der Hollanders op Java’, in 1876 schrijft hij aan een jonge in Indië geboren Nederlander: ‘Insulinde is 'n prachtig paard waarop 'n dief zit.’

Insulinde is Multatuli's naam voor de Indonesische archipel. Hij is ervan overtuigd dat het Hollands gezag er in betrekkelijk korte tijd zal worden verjaagd, maar hoopt alleen dat de inheemse oppositie tegen die tijd de teugels van het paard stevig in handen zal hebben7.. In 1883 herhaalt hij zijn voorspelling: ‘Holland raakt Insulinde kwyt. Dit is 'n feit van weinig tientallen jaren.’8.

Dit veranderde inzicht heeft te maken met het gegeven dat de Nederlandse autoriteiten zich doof hadden gehouden voor zijn aanklacht en hadden geweigerd de ambtenaar ‘Max Havelaar’ te rehabiliteren. Multatuli legt een rechtstreeks verband tussen het negeren van zijn aanklacht en het lot van Indië: ‘Nederland heeft niet verkozen recht te doen in de Havelaarszaak. Zolang tweemaal twee vier zal wezen, blyft het zeker dat dit verzuim - dat deze misdaad! - het punt van uitgang worden zal van 't verlies zyner indische bezittingen.’9.Hij gaat

(26)

nog een stapje verder wanneer hij verband legt tusssen ‘den toestand van ons landje, en de wyze waarop men van machthebbende zyde voortgaat my te behandelen’.10.

Wie de roman Max Havelaar niet kent, zou wellicht kunnen denken dat het hier gaat om een tendensroman die een tijdlang de gemoederen bezighield, maar in werkelijkheid is het een complexe, gelaagde roman die nog steeds geldt als een der hoogtepunten van de Nederlandse literatuur. Dit is juist wat Multatuli zo irriteerde:

dat zijn boek ‘mooi’ gevonden werd en de boodschap niet werd gehoord. Toen hij de roman publiceerde, meende hij dat iedereen de schellen van de ogen zouden vallen en dat er eindelijk gehandeld zou worden. Ondanks de rilling die door het land voer, was dit geenszins het geval. Ook Multatuli's latere waarschuwing om geen

imperialistische oorlog te beginnen tegen de rebelse provincie Atjeh werd in de wind geslagen - en zo kon het gebeuren dat na een eerste ‘chirurgische’ expeditie in 1873 de oorlog zich jaar na jaar voortsleepte, het land zeer veel geld kostte, alsook zeer veel slachtoffers onder militairen en opstandelingen. Het doet denken aan kostbare oorlogen in de Derde Wereld die zich in onze tijd jaar na jaar voortslepen, alle optimistische voorspiegelingen en berekeningen ten spijt. In 1872 had Multatuli er fijntjes op gewezen dat het Rijk van Atjeh ‘in den worstelstryd met Spanje, het eerst ons erkende als onafhankelyke staat.’11.In 1883 overwoog hij een ‘Manifest aan 't Nederlandsche Volk’ te schrijven, waarin hij onder meer de geldverslindende Atjeh-oorlog zou behandelen. Deze had toen al een paar honderd miljoen gulden gekost en de ‘flagrante échecs’ in de oorlog hadden het prestige van het koloniaal bestuur geschaad.12.

Ik zou nog lang kunnen doorgaan met het geven van voorbeelden van Multatuli's kritiek op het Nederlandse koloniale beleid, maar ik wil mijn aandacht verleggen naar het beeld dat hij geeft van Nederland en de Nederlanders -een onderwerp dat nooit systematisch is bestudeerd. De man wiens ziel in Indië werd geboren, bekende als vijfentwintigjarige bestuursambtenaar aan zijn verloofde Tine van Wijnbergen dat hij ‘niet hollandsch gezind’ was.13.Al slaagde zíj erin hem weer van Holland te doen houden,14.Dekker is zich altijd kosmopoliet blijven voelen.15.In zijn werk blijkt zijn verwantschap met de beste geesten van de Europese romantiek. We moeten Multatuli plaatsen in dit romantische kader dat zulke verschillende figuren heeft opgeleverd als Jean-Jacques Rousseau, Jean Paul, Heinrich Heine, Lord Byron, Walter Scott, Victor Hugo en Alphonse de Lamartine. Multatuli was idealistisch als Rousseau, experimenteerde met de romanvorm als Jean Paul, was satirisch als Heine, vrijheidlievend en opstandig als Byron, hij deelde Scotts fascinatie voor de

geschiedenis en de politieke ambitie van Hugo en Lamartine.

Multatuli had de onbevangenheid van de negentiende-eeuwse dilettant die zich over tal van onderwerpen uitliet. Sommige van zijn standpunten doen ouderwets aan, maar andere zijn verrassend actueel. Door hem gecreëerde nationale typen zijn opgenomen in het culturele geheugen van Nederland. Dat zijn

(27)

allereerst de typen uit de roman Max Havelaar: de koffiehandelaar Batavus Droogstoppel, die zich steeds beroept op het fatsoen maar enkel oog heeft voor de handel, voorts dominee Wawelaar met zijn lege preken en de zeurende resident Slijmering die zich achter wetten en regels verschuilt. De ondertitel van Max Havelaar luidt: De koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy. Deze in 1824 door Koning WillemIopgerichte maatschappij staat model voor het Nederlandse

eigenbelang, waarvan Batavus Droogstoppel het vleesgeworden symbool is. De drie genoemde typen hebben hun opvolgers in figuren die voorkomen in het verhaal van Woutertje Pieterse, satirische schetsen en beschouwingen over een opgroeiende jongen in het Nederland van Koning WillemI. Multatuli heeft deze geschiedenis als een onregelmatig feuilleton uitgestrooid over de zeven bundels Ideën die hij

publiceerde tussen 1862 en 1877. In Woutertje Pieterse wordt een

historisch-sociologisch interessant beeld geschetst van het Amsterdam uit Dekkers jeugd, van een Nederlandse samenleving waarin standsbesef en de godsdienst een uiterst discriminerende rol spelen.

Multatuli's Ideën bevatten veel méér dan deze episoden uit het leven van een arm maar fantasierijk jongetje, en wel: aforismen, parabelen, korte beschouwingen over een keur van onderwerpen tot bladzijdenlange essays. Multatuli noemde zijn Ideën de ‘Times’ van zijn ziel. Hij zegt dat hij zal schrijven ‘naar den indruk van 't oogenblik, zonder my te bekommeren, noch om verband, noch om homogeniteit, noch om eindelyke konklusie. Vandaar dan ook dat ik zoo dikwyls van onderwerp verander.’16.Om enige samenhang te ontdekken in Multatuli's gedachten over Nederland en de Nederlanders, moeten we dus gaan sprokkelen in zijn Ideën, maar andere werken van zijn hand, zoals zijn brochure tegen Pruisen, leveren ook materiaal op, evenals de brieven en documenten die zijn gepubliceerd in deelVIIIt/mXXVvan Multatuli's Volledige werken, waarvan het laatste deel het licht zag in 1995.

Om maar met het ergste - of het mooiste - te beginnen: er is een fraaie bloemlezing samen te stellen van Multatuli's ideeën over de minder fraaie eigenschappen van Nederlanders. Het is niet zo dat Multatuli zichzelf hiervan volledig uitsluit. Ook hij is, zijns ondanks, Nederlander. In een van zijn Ideën zegt hij tegen een heetgebakerd persoon in Marseille: ‘Wees bedaard’ - om daar meteen aan toe te voegen: ‘Een imperatief, waarmee wy Hollanders gewoon zyn kalme menschen driftig, en driftige menschen dol te maken.’ Maar dol werd de aangesprokene niet: ‘Ik denk dat-i geen acht had geslagen op m'n irritant hollandisme.’17.

In diverse voordrachten die Multatuli in den lande heeft gegeven, maakte hij een onderscheid tussen deugden en hun spotvormen. Deugden zijn te prijzen, maar hun spotvormen zijn ridicuul. Bekend is de Hollandse zindelijkheid, maar ‘de boen- en schrobmanie van Nederlandsche huismoeders en zeelieden’ is de spotvorm van die deugd.18.Zo beweerde hij, dat bedaardheid ‘inheemsch [is] in Holland als kaas en jenever’. Als tegenhanger van prikkelbaarheid en opvliegendheid, is bedaardheid inderdaad een deugd. Maar bedaardheid onder alle omstan-

(28)

digheden, ook waar actie geboden is, komt neer op ‘eene inertie, die wij met onbezielde voorwerpen gemeen hebben, in één woord: lamlendigheid, dat is de spotvorm der bedaardheid.’19.

Hij heeft evenmin veel op met het ‘salondeugdje bescheidenheid’, hij propageert juist de hoogmoed, d.w.z. de ‘moed om hoog te staan’20.. In zijn brochure Een en ander over Pruisen en Nederland zegt hij: ‘Wy [Nederlanders] willen ons groot maken, door al wat uitsteekt neer te halen tot onze laagte. Dat is de ware manier niet om te stygen, want dit leidt tot voortdurende apotheose van 't kleine, en stelt premiën op middelmatigheid of erger.’21.Multatuli verwoordt hier een klacht die ook nu nog wordt vernomen: in Holland worden bijzondere verdiensten niet naar waarde geschat.

Wie boven het maaiveld uitsteekt, wordt een kopje kleiner gemaakt. Holland is wars van heroïsme en werpt een dam op tegen grootse daden. Een van de Hollandse helden is niettemin Van Speyk (1802-1831), commandant van een kanonneerboot die liever met vriend en vijand de lucht in vloog dan de vijand in handen te vallen. Volgens Multatuli zou Van Speyk, indien hij afhankelijk was geweest van het oordeel van een vergadering, het advies hebben gekregen om het kruit eerst nat te maken. Zo eist het de Nederlandsche ‘voorzichtigheid.’22.

Multatuli geeft een staalkaart van Hollandse eigenschappen: Nederlanders zijn op de penning,23.bekrompen24.en hypocriet, vooral in de seksuele moraal.25.Er wordt gefronst als een vrouw ‘van deftige positie’ optreedt als actrice.26.Veel van deze bezwaren tegen Holland kunnen worden herleid tot het overheersende

protestants-christelijke karakter ervan. In een brief aan een Vlaamse vriend van katholieken huize zet Dekker zich met de hartstocht van een renegaat af tegen zijn protestantse afkomst: ‘Protestant zyn heet eigenlyk: voordeelbrengend fatsoen, effecten-soliditeit, droogstoppels-wysheid. Een protestant offert niet, hy bespot alle offer. Hy belacht kinderlyke dwaling, en mest zich met andere dwaling die beter genoteerd staat op de beurs. [...] De protestanten zwygen in 't publiek, lasteren in 't geheim, en smoren den vrydenker die zonder eer vergaat.’27.

Multatuli is de vrijdenker die voortdurend knuppels werpt in het Hollandse hoenderhok. Nederlanders mogen de mond vol hebben van zedelijkheid, juist op dit punt is er van alles mis. Het is Multatuli de vrijdenker die meent dat ‘die vervloekte zeden [...] schande maken van wat zo lieflijk is’28.. Die zeden, de ‘katechismus van de maatschappij’, leiden ertoe dat pasgeboren kinderen worden omgebracht, uit schaamte, omdat de moeder niet getrouwd is.29.In een aantekening uit 1865 beweert Multatuli: ‘Liefderykheid is uitzondering. Byna overal schynt het bezit van kinderen een lastpost op de levensbegroting van geluk. Ik heb vaders - uit den beschaafden stand, ditmaal - zich in tegenwoordigheid hunner dochters horen beklagen “dat het zo moeilijk was van 'n meisje af te komen, dat jongens zoveel beter konden zorgen voor zichzelf,” enz.’30.

Met de massa van het volk is het al niet beter gesteld. In de tweede helft van de negentiende eeuw zijn in Nederland wreedheden tegen dieren toegestaan die in Frankrijk en België al niet meer voorkomen, zoals het ‘dryven van varkens’ en het

(29)

‘vervoer van kalveren met gebonden poten’. Verder ageert Multatuli tegen

batbaarsheden op de kermis31.en tegen het barbaarse volksvermaak van palingtrekken, waarbij het erom ging om vanuit een boot een glibberige paling van een over het water gespannen lijn af te trekken, met het risico om in het water te vallen.32.

Palingtrekken was sinds 1851 wettelijk verboden, maar werd nog steeds oogluikend toegelaten. Had Multatuli nu geleefd, hij zou lijstduwer hebben kunnen worden van de Partij voor de Dieren, want wreedheden tegen dieren komen nog steeds voor. Om bij de palingen te blijven: anno 2006 bestaat nog steeds de praktijk om levende palingen te laten rondkruipen in een bak met zout om hun slijmlaag af te branden, voordat ze worden gedood en voor consumptie verwerkt.

Een literaire strategie die Multatuli vaak toepast is die van de omkering. We vinden daarvan een voorbeeld in Max Havelaar, als de verteller spreekt van ‘vermeend verschil van beschaving’ tussen Europeanen en Euraziaten. In een aantekening uit 1875 relativeert hij het Europese begrip van beschaving door te stellen: ‘De Europeaan vergist zich in de mening dat de hogere beschaving waarop hy roemt, overal als 'n axioma wordt aangenomen. Ook hierin dat hy in alle opzichten beschaafder is.’33.In Idee 451 volgt hij een vergelijkbare gedachtegang: Nederland mag dan hoog scoren als het gaat om lotelingen of bruidsparen die hun naam kunnen schrijven, maar dat duidt nog niet op intelligentie. Volgens Multatuli is de Nederlandse middenstand niet erg ontwikkeld, vooral niet in de steden. Als je de gesprekken aanhoort in de koffiehuizen, word je getroffen door ‘de verrassende onwetendheid en de nietigheid van die heeren.’ En nu komt de omkering: ‘Gewoonlyk komt by my 't denkbeeld op:

dat zyn de luî die den Javaan willen beschaven, verlichten, tot mensch maken, enz., en onwillekeurig doen we de vraag, of 't niet tyd wezen zou eene aziatische

zendingzaak in 't leven te roepen, tot beschaving en verlichting van den Nederlander.’

Multatuli laat deze boutade volgen door een doodsteek aan de superioriteitsgevoelens van de koloniserende Nederlander: ‘Wy weten overigens dat in de overzeesche bezittingen de inlanders 't minst beschaafd en 't diepst verdorven zyn op de plaatsen waar ze 't meest in aanraking kwamen met Nederlanders. De intelligentie onzer natie schynt zich dus 't best te openbaren in het meedeelen van bederf, of misschien wel daarin alleen.’34.

Multatuli's omkeringen zijn herdefinities van algemeen aanvaarde begrippen. Zo geeft hij een herdefinitie van het begrip zedelijkheid. In het land waar ‘zedelijkheid’

hoog in het vaandel staat geschreven, beticht hij ministers die hun plicht niet doen van ‘onzedelijkheid’. Hij gaat immers uit van een ander soort zedelijkheid dan de heersende christelijke fatsoensnormen. In 1863 roept hij uit: ‘Waar is

ondernemingsgeest? Welke groote flinke dingen worden tot stand gebragt?’35.In 1864, het jaar dat het Paleis van Volksvlijt wordt geopend, meent hij dat het Nederland van Koning WillemIIIlijdt aan een ‘totale absentie van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de volgende zinnen heeft iemand een hoop onzin bedacht.. Markeer de zin- volle zinnen met een „J“ en de onzinnige met

Buschkens-Dijkgraaf (tevens secretaresse), mr. Quarles van Ufford, mr. Vonhoff en mr. Ingesteld werd tevens een Radio- en Televisiecommissie. Voorzitter van deze

Voor een westers iemand kan dat zijn: “Ik wil niet bedlegerig zijn, iets kunnen doen, hobby’s kunnen uitoefenen, naar buiten kunnen gaan.” Terwijl een patiënt met

Blijf deze straat een eindje volgen en neem de eerste straat rechts, aan huisnummer 33, waar een bord met pijl naar "Bovenhoek 35 to 51" jou de weg wijst.. Dit is een

Het Belgische wetsvoorstel werd een top story – er is een reportage, een infografiek en er zijn opiniestukken en een debat – en journaliste Christiane Amanpour spitte het thema uit

Wat de werkloosheid betreft, kan het RESOC Gent het relatief positieve verhaal niet aanhouden: zowel globaal, als voor jongeren, ouderen en vrouwen noteert het minder gunstige

Wat zou er gebeurd zijn als de gebroeders Wright (zie “100 Jaar vliegtuigen - maar deze waren niet de eerste vliegende machines!”) 4 postmodernisten zouden geweest zijn.. Zouden

Als nu de steenen gebakken zijn, kan de metselaar met kalk en steen het huis opbouwen Hiermede is hij op dit plaatje bezig.. Er zijn dus heel wat menschen noodig om een huis gereed