• No results found

Multatuli's beeld van Nederland *)

Mijnheer de Decaan, Dames en Heren Professoren, Lectoren, Docenten en Studenten aan Université de Paris-Sorbonne, ParisIV, en voorts gij allen die deze plechtigheid met uw tegenwoordigheid vereert,

Zeer gewaardeerde toehoorderessen en toehoorders,

Nederlands beroemdste schrijver van de negentiende eeuw, en misschien wel van de hele Nederlandse literatuur, is Multatuli. Dit betekent in het Latijn: Ik heb veel gedragen, ook wel vertaald als: Ik heb veel geleden. Het is het enigszins larmoyante pseudoniem van Eduard Douwes Dekker, in 1820 geboren in een van de oudste buurten van Amsterdam en in 1887 overleden in de Duitse plaats Niederingelheim. In Amsterdam staat niet ver van Multatuli's geboortehuis zijn meer dan levensgrote borstbeeld dat een eeuw na zijn dood werd onthuld. Hiermee bewees de Nederlandse natie postuum eer aan een schrijver die zich grondig aan eigen volk had geërgerd, omdat bij alle schrijversroem die hij had geoogst zijn boodschap was genegeerd.

In 1838 - hij was achttien jaar oud - ging Eduard Douwes Dekker naar

Neder-lands-Indië, waar hij carrière maakte als bestuursambtenaar. Hij zou er tot 1857 blijven. Later zou hij schrijven: ‘Myn hart klopt warm voor 't schoone land waar ik 't eigenlyk leven intrad, waar ik m'n ziel voelde geboren worden. [...] Eerst in Indië ontwaakten m'n vermogens, m'n gedachten en m'n hart.’1.

Dekkers literaire talent was al gebleken in de brieven die hij schreef en in een toneelstuk, maar de schrijver Multatuli werd pas tegen het einde van zijn verblijf geboren, puur uit ergernis over het feit dat de koloniale autoriteiten niet wilden luisteren naar zijn aanklacht dat de regent van Lebak zijn eigen volk knevelde. De zaak is bekend: op 22 januari 1856 werd Dekker benoemd tot assistent-resident van het verarmde district Lebak in West-Java, op 29 maart van hetzelfde jaar nam hij ontslag na conflicten met zijn superieuren over de wijze waarop hij de regent wilde uitschakelen en berechten. Kort daarna, op 9 april 1856 schreef hij een vurige brief aan de gouverneur-generaal. Bij nader inzien verstuurde hij die brief niet. In plaats daarvan trachtte hij persoonlijk toegang te krijgen tot de hoogste chef van het land - wat hem werd geweigerd. Een deel van zijn conceptbrief verwerkte hij twee jaar later in zijn ‘Brief aan den Gouverneur-Generaal in ruste’, een ander deel werkte hij om tot het slot van Max

Havelaar, zijn roman uit 1860 die naar het woord van een parlementariër ‘een rilling

door het land’ deed gaan. Die rilling werd teweeggebracht door de hoofdstrekking van de roman,

*) Nederlandse basistekst van de tekst, als oratie uitgesproken op 21 november 2006 aan de Université de Paris-Sorbonne (Paris iv) ter gelegenheid van de benoeming tot gewoon

dat de Javaan wordt mishandeld, en door de peroratie aan het slot over het land dat daarvoor de verantwoordelijkheid droeg, ‘een roofstaat aan de zee, tussen

Oostfriesland en de Schelde’. In de niet verzonden brief van 9 april 1856 stonden veel forsere statements, zoals: ‘Van Houtman af tot Uwe Excellentie toe heeft het Nederlandsch bestuur in Indië zich gekenmerkt door lafhartigheid jegens sterken, geweldenarij jegens zwakken, door laagheid, hebzucht, trouwbreuk jegens allen!’ Multatuli's biograaf E. du Perron merkt op: ‘De ambtenaar die deze brief schreef, deed dat met één voet, neen, met twee voeten in het graf; maar de geboorte van Multatuli heeft hier (tot in de woorden “ik heb veel geleden”) plaats.’2.

We zouden wellicht geen schrijver Multatuli hebben gehad, indien de Nederlandse autoriteiten hem in het gelijk hadden gesteld en hem een hoge positie in Indië hadden aangeboden. Terwijl Max Havelaar nog slechts in manus-criptvorm bestond, ging in regeringskringen al de mare dat Multatuli een onthullende roman had geschreven, die beter niet kon verschijnen.3.

Dekker was genegen zijn roman in te trekken, indien hem een ‘hoogst-eervolle benoeming’ ten deel viel, zijn handelwijze in Lebak werd geapprouveerd en die van het toenmalig bestuur gedesavoueerd.4.

Een benoeming als Raad van Indië zou kunnen voorkomen dat hij Multatuli werd.5.

Maar de minister van Koloniën J.J. Rochussen zag geen reden om Dekker op een hoge post te benoemen.6.

En zo werd hij Multatuli, de ‘klokkenluider’ van Lebak, en ontpopte zich als een openbare figuur met een vlammende boodschap. De zaak van Lebak is de zaak van Multatuli's fictionele alter ego Max Havelaar, de heroïsche figuur die strijdt voor de rechten van de inlanders. Deze zaak heeft Multatuli voor het leven getekend. Aanvankelijk ging het hem alleen om het misbruik van de inlander. Hij was principieel geen antikoloniaal en geloofde in het behoud van het koloniale systeem, mits op humane wijze gehanteerd. Maar toen zulk humaan beleid uitbleef, heeft hij zijn standpunt gewijzigd: in een aantekening bij zijn roman uit 1875 citeert hij het gewelddadig-apocalyptische gedicht van zijn vriend S.E.W. Roorda van Eysinga ‘De laatste dag der Hollanders op Java’, in 1876 schrijft hij aan een jonge in Indië geboren Nederlander: ‘Insulinde is 'n prachtig paard waarop 'n dief zit.’ Insulinde is Multatuli's naam voor de Indonesische archipel. Hij is ervan overtuigd dat het Hollands gezag er in betrekkelijk korte tijd zal worden verjaagd, maar hoopt alleen dat de inheemse oppositie tegen die tijd de teugels van het paard stevig in handen zal hebben7.

. In 1883 herhaalt hij zijn voorspelling: ‘Holland raakt Insulinde

kwyt. Dit is 'n feit van weinig tientallen jaren.’8.

Dit veranderde inzicht heeft te maken met het gegeven dat de Nederlandse autoriteiten zich doof hadden gehouden voor zijn aanklacht en hadden geweigerd de ambtenaar ‘Max Havelaar’ te rehabiliteren. Multatuli legt een rechtstreeks verband tussen het negeren van zijn aanklacht en het lot van Indië: ‘Nederland heeft niet verkozen recht te doen in de Havelaarszaak. Zolang tweemaal twee vier zal wezen, blyft het zeker dat dit verzuim - dat deze misdaad! - het punt van uitgang worden zal van 't verlies zyner indische bezittingen.’9.

nog een stapje verder wanneer hij verband legt tusssen ‘den toestand van ons landje,

en de wyze waarop men van machthebbende zyde voortgaat my te behandelen’.10.

Wie de roman Max Havelaar niet kent, zou wellicht kunnen denken dat het hier gaat om een tendensroman die een tijdlang de gemoederen bezighield, maar in werkelijkheid is het een complexe, gelaagde roman die nog steeds geldt als een der hoogtepunten van de Nederlandse literatuur. Dit is juist wat Multatuli zo irriteerde: dat zijn boek ‘mooi’ gevonden werd en de boodschap niet werd gehoord. Toen hij de roman publiceerde, meende hij dat iedereen de schellen van de ogen zouden vallen en dat er eindelijk gehandeld zou worden. Ondanks de rilling die door het land voer, was dit geenszins het geval. Ook Multatuli's latere waarschuwing om geen

imperialistische oorlog te beginnen tegen de rebelse provincie Atjeh werd in de wind geslagen - en zo kon het gebeuren dat na een eerste ‘chirurgische’ expeditie in 1873 de oorlog zich jaar na jaar voortsleepte, het land zeer veel geld kostte, alsook zeer veel slachtoffers onder militairen en opstandelingen. Het doet denken aan kostbare oorlogen in de Derde Wereld die zich in onze tijd jaar na jaar voortslepen, alle optimistische voorspiegelingen en berekeningen ten spijt. In 1872 had Multatuli er fijntjes op gewezen dat het Rijk van Atjeh ‘in den worstelstryd met Spanje, het eerst ons erkende als onafhankelyke staat.’11.

In 1883 overwoog hij een ‘Manifest aan 't Nederlandsche Volk’ te schrijven, waarin hij onder meer de geldverslindende Atjeh-oorlog zou behandelen. Deze had toen al een paar honderd miljoen gulden gekost en de ‘flagrante échecs’ in de oorlog hadden het prestige van het koloniaal bestuur geschaad.12.

Ik zou nog lang kunnen doorgaan met het geven van voorbeelden van Multatuli's kritiek op het Nederlandse koloniale beleid, maar ik wil mijn aandacht verleggen naar het beeld dat hij geeft van Nederland en de Nederlanders -een onderwerp dat nooit systematisch is bestudeerd. De man wiens ziel in Indië werd geboren, bekende als vijfentwintigjarige bestuursambtenaar aan zijn verloofde Tine van Wijnbergen dat hij ‘niet hollandsch gezind’ was.13.

Al slaagde zíj erin hem weer van Holland te doen houden,14.

Dekker is zich altijd kosmopoliet blijven voelen.15.

In zijn werk blijkt zijn verwantschap met de beste geesten van de Europese romantiek. We moeten Multatuli plaatsen in dit romantische kader dat zulke verschillende figuren heeft opgeleverd als Jean-Jacques Rousseau, Jean Paul, Heinrich Heine, Lord Byron, Walter Scott, Victor Hugo en Alphonse de Lamartine. Multatuli was idealistisch als Rousseau, experimenteerde met de romanvorm als Jean Paul, was satirisch als Heine, vrijheidlievend en opstandig als Byron, hij deelde Scotts fascinatie voor de

geschiedenis en de politieke ambitie van Hugo en Lamartine.

Multatuli had de onbevangenheid van de negentiende-eeuwse dilettant die zich over tal van onderwerpen uitliet. Sommige van zijn standpunten doen ouderwets aan, maar andere zijn verrassend actueel. Door hem gecreëerde nationale typen zijn opgenomen in het culturele geheugen van Nederland. Dat zijn

allereerst de typen uit de roman Max Havelaar: de koffiehandelaar Batavus Droogstoppel, die zich steeds beroept op het fatsoen maar enkel oog heeft voor de handel, voorts dominee Wawelaar met zijn lege preken en de zeurende resident Slijmering die zich achter wetten en regels verschuilt. De ondertitel van Max Havelaar luidt: De koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy. Deze in 1824 door Koning WillemIopgerichte maatschappij staat model voor het Nederlandse

eigenbelang, waarvan Batavus Droogstoppel het vleesgeworden symbool is. De drie genoemde typen hebben hun opvolgers in figuren die voorkomen in het verhaal van

Woutertje Pieterse, satirische schetsen en beschouwingen over een opgroeiende

jongen in het Nederland van Koning WillemI. Multatuli heeft deze geschiedenis als een onregelmatig feuilleton uitgestrooid over de zeven bundels Ideën die hij

publiceerde tussen 1862 en 1877. In Woutertje Pieterse wordt een

historisch-sociologisch interessant beeld geschetst van het Amsterdam uit Dekkers jeugd, van een Nederlandse samenleving waarin standsbesef en de godsdienst een uiterst discriminerende rol spelen.

Multatuli's Ideën bevatten veel méér dan deze episoden uit het leven van een arm maar fantasierijk jongetje, en wel: aforismen, parabelen, korte beschouwingen over een keur van onderwerpen tot bladzijdenlange essays. Multatuli noemde zijn Ideën de ‘Times’ van zijn ziel. Hij zegt dat hij zal schrijven ‘naar den indruk van 't oogenblik, zonder my te bekommeren, noch om verband, noch om homogeniteit, noch om eindelyke konklusie. Vandaar dan ook dat ik zoo dikwyls van onderwerp verander.’16.

Om enige samenhang te ontdekken in Multatuli's gedachten over Nederland en de Nederlanders, moeten we dus gaan sprokkelen in zijn Ideën, maar andere werken van zijn hand, zoals zijn brochure tegen Pruisen, leveren ook materiaal op, evenals de brieven en documenten die zijn gepubliceerd in deelVIIIt/mXXVvan Multatuli's Volledige werken, waarvan het laatste deel het licht zag in 1995.

Om maar met het ergste - of het mooiste - te beginnen: er is een fraaie bloemlezing samen te stellen van Multatuli's ideeën over de minder fraaie eigenschappen van Nederlanders. Het is niet zo dat Multatuli zichzelf hiervan volledig uitsluit. Ook hij is, zijns ondanks, Nederlander. In een van zijn Ideën zegt hij tegen een heetgebakerd persoon in Marseille: ‘Wees bedaard’ - om daar meteen aan toe te voegen: ‘Een imperatief, waarmee wy Hollanders gewoon zyn kalme menschen driftig, en driftige menschen dol te maken.’ Maar dol werd de aangesprokene niet: ‘Ik denk dat-i geen acht had geslagen op m'n irritant hollandisme.’17.

In diverse voordrachten die Multatuli in den lande heeft gegeven, maakte hij een onderscheid tussen deugden en hun spotvormen. Deugden zijn te prijzen, maar hun spotvormen zijn ridicuul. Bekend is de Hollandse zindelijkheid, maar ‘de boen- en schrobmanie van Nederlandsche huismoeders en zeelieden’ is de spotvorm van die deugd.18.

Zo beweerde hij, dat bedaardheid ‘inheemsch [is] in Holland als kaas en jenever’. Als tegenhanger van prikkelbaarheid en opvliegendheid, is bedaardheid inderdaad een deugd. Maar bedaardheid onder alle

omstan-digheden, ook waar actie geboden is, komt neer op ‘eene inertie, die wij met onbezielde voorwerpen gemeen hebben, in één woord: lamlendigheid, dat is de spotvorm der bedaardheid.’19.

Hij heeft evenmin veel op met het ‘salondeugdje bescheidenheid’, hij propageert juist de hoogmoed, d.w.z. de ‘moed om hoog te staan’20.

. In zijn brochure Een en

ander over Pruisen en Nederland zegt hij: ‘Wy [Nederlanders] willen ons groot

maken, door al wat uitsteekt neer te halen tot onze laagte. Dat is de ware manier niet om te stygen, want dit leidt tot voortdurende apotheose van 't kleine, en stelt premiën op middelmatigheid of erger.’21.

Multatuli verwoordt hier een klacht die ook nu nog wordt vernomen: in Holland worden bijzondere verdiensten niet naar waarde geschat. Wie boven het maaiveld uitsteekt, wordt een kopje kleiner gemaakt. Holland is wars van heroïsme en werpt een dam op tegen grootse daden. Een van de Hollandse helden is niettemin Van Speyk (1802-1831), commandant van een kanonneerboot die liever met vriend en vijand de lucht in vloog dan de vijand in handen te vallen. Volgens Multatuli zou Van Speyk, indien hij afhankelijk was geweest van het oordeel van een vergadering, het advies hebben gekregen om het kruit eerst nat te maken. Zo eist het de Nederlandsche ‘voorzichtigheid.’22.

Multatuli geeft een staalkaart van Hollandse eigenschappen: Nederlanders zijn op de penning,23.

bekrompen24.

en hypocriet, vooral in de seksuele moraal.25.

Er wordt gefronst als een vrouw ‘van deftige positie’ optreedt als actrice.26.

Veel van deze bezwaren tegen Holland kunnen worden herleid tot het overheersende

protestants-christelijke karakter ervan. In een brief aan een Vlaamse vriend van katholieken huize zet Dekker zich met de hartstocht van een renegaat af tegen zijn protestantse afkomst: ‘Protestant zyn heet eigenlyk: voordeelbrengend fatsoen, effecten-soliditeit, droogstoppels-wysheid. Een protestant offert niet, hy bespot alle offer. Hy belacht kinderlyke dwaling, en mest zich met andere dwaling die beter genoteerd staat op de beurs. [...] De protestanten zwygen in 't publiek, lasteren in 't geheim, en smoren den vrydenker die zonder eer vergaat.’27.

Multatuli is de vrijdenker die voortdurend knuppels werpt in het Hollandse hoenderhok. Nederlanders mogen de mond vol hebben van zedelijkheid, juist op dit punt is er van alles mis. Het is Multatuli de vrijdenker die meent dat ‘die vervloekte zeden [...] schande maken van wat zo lieflijk is’28.

. Die zeden, de ‘katechismus van de maatschappij’, leiden ertoe dat pasgeboren kinderen worden omgebracht, uit schaamte, omdat de moeder niet getrouwd is.29.

In een aantekening uit 1865 beweert Multatuli: ‘Liefderykheid is uitzondering. Byna overal schynt het bezit van kinderen een lastpost op de levensbegroting van geluk. Ik heb vaders - uit den beschaafden stand, ditmaal - zich in tegenwoordigheid hunner dochters horen beklagen “dat het zo moeilijk was van 'n meisje af te komen, dat jongens zoveel beter konden zorgen voor zichzelf,” enz.’30.

Met de massa van het volk is het al niet beter gesteld. In de tweede helft van de negentiende eeuw zijn in Nederland wreedheden tegen dieren toegestaan die in Frankrijk en België al niet meer voorkomen, zoals het ‘dryven van varkens’ en het

‘vervoer van kalveren met gebonden poten’. Verder ageert Multatuli tegen batbaarsheden op de kermis31.

en tegen het barbaarse volksvermaak van palingtrekken, waarbij het erom ging om vanuit een boot een glibberige paling van een over het water gespannen lijn af te trekken, met het risico om in het water te vallen.32.

Palingtrekken was sinds 1851 wettelijk verboden, maar werd nog steeds oogluikend toegelaten. Had Multatuli nu geleefd, hij zou lijstduwer hebben kunnen worden van de Partij voor de Dieren, want wreedheden tegen dieren komen nog steeds voor. Om bij de palingen te blijven: anno 2006 bestaat nog steeds de praktijk om levende palingen te laten rondkruipen in een bak met zout om hun slijmlaag af te branden, voordat ze worden gedood en voor consumptie verwerkt.

Een literaire strategie die Multatuli vaak toepast is die van de omkering. We vinden daarvan een voorbeeld in Max Havelaar, als de verteller spreekt van ‘vermeend verschil van beschaving’ tussen Europeanen en Euraziaten. In een aantekening uit 1875 relativeert hij het Europese begrip van beschaving door te stellen: ‘De Europeaan vergist zich in de mening dat de hogere beschaving waarop hy roemt, overal als 'n axioma wordt aangenomen. Ook hierin dat hy in alle opzichten beschaafder is.’33.

In Idee 451 volgt hij een vergelijkbare gedachtegang: Nederland mag dan hoog scoren als het gaat om lotelingen of bruidsparen die hun naam kunnen schrijven, maar dat duidt nog niet op intelligentie. Volgens Multatuli is de Nederlandse middenstand niet erg ontwikkeld, vooral niet in de steden. Als je de gesprekken aanhoort in de koffiehuizen, word je getroffen door ‘de verrassende onwetendheid en de nietigheid van die heeren.’ En nu komt de omkering: ‘Gewoonlyk komt by my 't denkbeeld op: dat zyn de luî die den Javaan willen beschaven, verlichten, tot mensch maken, enz., en onwillekeurig doen we de vraag, of 't niet tyd wezen zou eene aziatische

zendingzaak in 't leven te roepen, tot beschaving en verlichting van den Nederlander.’ Multatuli laat deze boutade volgen door een doodsteek aan de superioriteitsgevoelens van de koloniserende Nederlander: ‘Wy weten overigens dat in de overzeesche bezittingen de inlanders 't minst beschaafd en 't diepst verdorven zyn op de plaatsen waar ze 't meest in aanraking kwamen met Nederlanders. De intelligentie onzer natie schynt zich dus 't best te openbaren in het meedeelen van bederf, of misschien wel daarin alleen.’34.

Multatuli's omkeringen zijn herdefinities van algemeen aanvaarde begrippen. Zo geeft hij een herdefinitie van het begrip zedelijkheid. In het land waar ‘zedelijkheid’ hoog in het vaandel staat geschreven, beticht hij ministers die hun plicht niet doen van ‘onzedelijkheid’. Hij gaat immers uit van een ander soort zedelijkheid dan de heersende christelijke fatsoensnormen. In 1863 roept hij uit: ‘Waar is

ondernemingsgeest? Welke groote flinke dingen worden tot stand gebragt?’35.

In 1864, het jaar dat het Paleis van Volksvlijt wordt geopend, meent hij dat het Nederland van Koning WillemIIIlijdt aan een ‘totale absentie van

wil, geest, gevoel, smaak’, aan een ‘leêgte’ die niet anders dan ‘onzedelyk’ mag heten.36.

Deze hartenkreten van een pamflettist klinken ons al te schril in de oren. Het ingedutte postnapoleontische Nederland dat geen initiatief bezat: dat was toch het Nederland van Koning WillemI(1815-1840), de Koopman-Koning, die zich danig ergerde aan de lusteloosheid van het eigen volk? Toch was er ook in de tijd van WillemIvooruitgang geboekt, er waren kanalen gegraven en wegen aangelegd. Niet voor niets had WillemIook de bijnaam ‘Kanalen-Koning’ gekregen. Van 1825 dateert het Noordhollands Kanaal, bijna 80 km lang en leidend van Amsterdam-Noord naar Den Helder. Multatuli, die de voortzetting verdedigde van een humaan gehanteerd Cultuurstelsel in Nederlands-Indië, moet hebben geweten dat de winsten daaruit die tussen 1830 en 1870 naar de Nederlandse schatkist vloeiden, grotendeels waren gebruikt voor de aanleg van een spoorwegnet en kanalen in Nederland.37.

Het traditionele Nederlandse vertrouwen in waterwegen leidde ertoe dat pas in 1839 het eerste spoorlijntje werd geopend, maar hierna ging de ontwikkeling snel. Het is een idée reçue dat Nederland in 1851, op de wereldtentoonstelling in Londen,