• No results found

Veroorzakers grensoverschrijdend gedrag

In document Marjan Olfers & Anton van Wijk (pagina 142-146)

Ervaringen van oud-sporters

5.6 Veroorzakers grensoverschrijdend gedrag

De oud-sporters konden in de survey aangeven wie de veroorzakers waren van het grensoverschrijdende gedrag. Uit onderstaande figuur blijkt dat het overgrote deel van de respondenten (95%) aangeeft dat de trainer de dader was.

Figuur 5.5 Veroorzakers grensoverschrijdend gedrag (n=133) 7

In de survey heeft een aantal oud-sporters ook namen genoemd van trainers die grensoverschrijdend gedrag hebben vertoond. We noemen in deze rapportage geen namen van personen of verenigingen die de respondenten in de survey en/

of interviews hebben genoemd, dus ook niet van de beschuldigde trainers. Om de problematiek in perspectief te plaatsen, zijn de namen van de betreffende trainers geteld: Hoe vaak komt welke trainer voor in relatie tot het veroorzaken van grens-overschrijdend gedrag? Uit onderstaande tabel blijkt dat er duidelijk een top twee te noemen is (trainers A en B genoemd), gevolgd door namen van trainers die min-der of slechts een keer zijn genoemd in de survey door de oud-sporters.

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Trainers Medesporters Ouders Omstanders KNGU/bond

Overig

Tabel 5.3 Trainers naar aantal keer genoemd in survey

Trainer Aantal trainers man vrouw Aantal keer genoemd

A 1 1 - 11

B 1 1 - 10

C 1 1 - 6

D 1 1 - 5

E 1 1 - 4

F 1 1 - 3

G 7 4 3 2

H 16 7 9 1

Verschillende respondenten noemen de trainers die zich schuldig maakten aan grensoverschrijdend gedrag bij naam, maar ook veel respondenten hebben het slechts over de trainer of trainster. Dat wil zeggen dat de tabel een beeld geeft om hoeveel personen het ongeveer gaat en welke personen eruit springen, hetgeen overigens in de interviews is bevestigd.

In de interviews is bij sommige trainers (met name de top 5) uitgebreid inge-gaan op de wijze waarop ze zich richting de sporters gedroegen en wie zij als per-soon waren. Gemeenschappelijke noemer is dat de oud-sporters (en ouders) deze trainers in verband brengen met grensoverschrijdend gedrag en dat de prestatie voor de persoon ging. Qua gedrag en persoon zijn ze verschillend. Hieronder volgt een aantal impressies uit de interviews over drie verschillende trainers. Hierbij zijn omwille van de anonimiteit delen uit verschillende interviews bij elkaar genomen.

Over trainer A zeggen verschillende oud-sporters:

“A schreeuwde minder of minder hard dan C. Ik vond A eigenlijk een sulletje in het begin. Het begon al op de eerste dag. Hij vroeg aan mij of ik met-een mee wilde doen. Ik zei dat ik eerst wilde kijken. En ik dacht, dan ben ik een dag vrij. Daar begon het mee, dat hij zei: ‘Ja, maar de zondagtraining is heel saai om te zien en om te kijken.’ Ik zei dat ik toch wilde kijken. Hij bleef pushen en vroeg of ik een pakje mee had. En dus moest ik meedoen terwijl ik geen zin had. Niemand praatte in de kleedkamer. Niemand vroeg wie ik was.

In de zaal waren er al een paar meisjes op een matje als een soort vogeltje. Ik kreeg geen complimentjes. Hij zag ons als materiaal, als object. We mochten niet praten. Zes uur per dag een begrafenisstemming. Je voelde dat iedereen ongelukkig was en een robotje was geworden. Toen hij de zaal inkwam, was het meteen trainen. Vanaf het begin was je niemand. Voelde mij altijd grof-vuil bij hem. Hij zag niet het nut in van magnesium op de brug, waar ik soms

vanaf viel omdat het glad was. Toen ik zestien was, voelde ik mij helemaal dood vanbinnen. Ik had geen persoonlijkheid meer. Kon niets meer voelen.

Kreeg steeds meer sociale angst. Ging toen ik geblesseerd was me voor mijn lichaam schamen. Ik ging heel erg naar beneden met mijn gewicht nadat mijn diëtiste zei dat 1400 calorieën genoeg was voor turnsters. Het is altijd het handigst geweest je emoties niet te laten zien omdat ik nooit huilde, en A heel boos kon worden. Hij werd heel gefrustreerd, dan zei hij: ‘Ga dan jan-ken, trut.’ Hij zei dat we allemaal te dik waren en dat hij zich schaamde voor ons allemaal. Hij zei dingen als: met die putbillen, worstjes. Ik haatte hem.

Naarmate ik mij ongelukkiger voelde, ging het eten ook steeds minder. Ik dacht heil te kunnen vinden in het turnen.”

“Technisch gezien was B een goede trainer. In het begin was hij streng, maar het ging wel. Maar het ging van kwaad tot erger. Hij werd een echte bul-lebak. Veel turnsters gingen weg. Ouders haalden ze ervan af. Er bleef een klein clubje over. B voelde zich machtig. B begon met schreeuwen, schelden, gvd strek je poten… domme koe. Ook kneep, duwde en trok hij. Toen besefte ik al dat het niet oké was. Maar het zal er wel bij horen of we hebben het verdiend. Eigen schuld want je doet niet je best. Ik zat bijvoorbeeld op de brug, hij keek elke seconde naar ons. Ik fronste een keer. Toen gooide hij een slipper naar me. Frons niet naar me! Ik werd continu gecorrigeerd in wat ik deed. Ik keek eerst naar hem om te zien wat hij ervan vond. Hij was een spiegel voor me… Hoe deed ik het, zag ik aan hem. Als ik een fout maakte, moest ik aan de kant zitten en na de training was ik alleen met hem. Dan kreeg ik persoonlijke aandacht van hem. Dat was heel naar. Ik werd belache-lijk gemaakt. Het was nooit genoeg. Technisch foutje en dan aan de kant…

Het was vernederend. Ik was heel angstig om iets fout te doen. B had een machtige positie. Hij had akkefietjes met een andere trainer en gooide een kandidaat voor een belangrijke wedstrijd eruit. Het leek wel een competitie tussen de trainers. Het leek wel een wedstrijd wie de meeste macht had. Ik was ook bang om mijn plek te verliezen. B riep dat ook vaak: ‘En waag het niet om tegen je ouders te zeggen want dan ben je niet jarig’, dan durf je echt niets te zeggen tegen je ouders. Hij stond op een voetstuk. Ik merkte dat hij anders deed dan andere trainers. Die maakten grapjes, compliment-jes. Streng was niet erg. Anderen waren ook meer persoonlijk. Gaat het goed met je? Bij B was dat niet zo. Niet zeiken, anders bereik je nooit de top. Ik was daarvan onder de indruk. Ik heb het toch lang volgehouden. Ik ging op de automatische piloot. Ik had vaak dat als een turnster stopte, ik jaloers

was. Ik wilde dat ook maar had niet het lef. Mijn droom was Olympische Spelen. Dat heb je dan ook voor ogen, had ook gekund. Ik praatte het goed voor mezelf, het is gewoon topsport. Daar worstelde ik toen mee. Ik had veel angsten en heb ook een eetstoornis ontwikkeld. Ik raakte steeds meer afge-zonderd van iedereen. Ik zag mijn ouders door de week helemaal niet meer.

Het was geen leuke tijd. Ik werd een soort zombie. Ik sloot me af. Ik voelde toen niets. Alles draaide om B die controle wilde hebben, macht vond hij fijn, naast prestaties. Het ging in elk geval niet om mij en mijn gevoel.”

Naast de mannelijke trainers noemen oud-sporters ook vrouwelijke trainsters die zich grensoverschrijdend gedroegen in de turnzaal en soms niet onderdeden voor de mannen. Daarbij worden de zogenoemde Oost-Europese trainingsmethoden genoemd.

“Of ik kwaad ben op trainers? Dat wisselt. Sommigen wil ik niet tegenko-men. Trainster G was een heks. Zij was echt verschrikkelijk. Echt een Oost-Europese trainster. Hardhandig van de balk trekken, slaan, schelden. Ik weet nog goed dat ik met mijn buik uitstond. Dat mocht niet. Mijn vader keek toen toevallig op het juiste moment. G gaf een mep op mijn buik. Mijn vader was helemaal woest, stormde de zaal in. Blijf van mijn dochter af. Het werd toen wel iets minder. Soms waren mijn knieën krom en kreeg ik een tik erop. Het was heel normaal als klein meisje, gebeurde bij iedereen. Niet lang erna ben ik gestopt met de sport.“

‘’Als ik een element niet goed turnde dan liep de trainster weg. De trainster was een Oost-Europese. Ze liet me dan links liggen. Ik vond dat niet leuk. Zij ging dan naar anderen toe. Dan was ik alleen aan het rommelen. Zij vond dat ik niet goed mijn best deed en zij ‘triggerde’ mij door te negeren.’’

Als veroorzakers van grensoverschrijdend gedrag staan in de survey in enkele geval-len ook medesporters genoemd. Onder de sporters heersten veel pesterijen en jaloezie, die deels terug te voeren waren op de onderlinge en soms hevige concur-rentiestrijd. Deels hadden ook de trainers hierin een aandeel door hun negatieve gedrag richting sommige sporters, waarin medesporters meegingen en het gedrag imiteerden. De oud-sporters maken ook melding van het feit dat trainers andere sporters bewust opzetten tegen een individuele sporters, bijvoorbeeld uitlachen, belachelijk maken en pesten. Een oud-sporter vertelt hoe ze werd verlinkt door haar medesporter bij de trainer, omdat zij snoep had gegeten.

De oud-sporters, die de ouders als veroorzakers van het grensoverschrijdende gedrag aanwijzen, doelen volgens de toelichting op de prestatiedruk die ze obrachten op hun sportende kinderen. Sporters durfden niet aan de ouders te ver-tellen wat er in de turnzaal gebeurde en geven aan hoe onveilig en ongelukkig ze zich soms hierdoor voelden.

Over de omstanders, die grensoverschrijdend gedrag vertoonden, is in de sur-vey geen nadere informatie gegeven. In de interviews zijn daarover evenmin gege-vens naar voren gekomen.

Enkele oud-sporters wijzen de KNGU aan als veroorzaker van het grensover-schrijdende gedrag. Uit de geschreven toelichtingen is duidelijk dat het gaat om niet in behandeling nemen van klachten en het uitoefenen van invloed op de selec-tie van (inter)nationale toernooien. De rol van de KNGU in het veroorzaken/laten voortduren van grensoverschrijdend gedrag is herhaaldelijk in de interviews geme-moreerd. Hier gaan we later uitgebreider op in.

5.7 Wetenschap grensoverschrijdend gedrag ouders en

In document Marjan Olfers & Anton van Wijk (pagina 142-146)