• No results found

Aard grensoverschrijdend gedrag

In document Marjan Olfers & Anton van Wijk (pagina 130-135)

Ervaringen van oud-sporters

5.5 Grensoverschrijdend gedrag

5.5.1 Aard grensoverschrijdend gedrag

De respondenten die ervaringen hebben gehad met grensoverschrijdend gedrag geven aan dat het zowel psychisch als fysiek gedrag betrof. De meeste oud-spor-ters hebben blijkens de survey psychisch grensoverschrijdend gedrag meegemaakt, zoals negeren, intimideren, kleineren, pesterijen en uitschelden. Ze geven aan dat zij continu beoordeeld werden, geen kant op konden, steeds onder spanning ston-den. Ze hebben angst ervaren en sommigen hebben daardoor een laag zelfbeeld ontwikkeld. Hierbij speelt voor de oud-sporters ook het voedingselement in de turnsport. Ze mochten zeer weinig eten en niet in gewicht aankomen. Zij werden vaak gewogen, soms zelfs een paar keer per dag. Vetpercentages werden geme-ten. Dit heeft bij veel van de respondenten geresulteerd in een groei- en eetstoor-nis. Daarnaast waren de manipulatie en isolatie ook een veelgenoemd onderwerp van het grensoverschrijdende gedrag, volgens de antwoorden. Er was geen ruimte voor een sport(st)er om zich op zijn of haar eigen manier te ontwikkelen. Sporters die met een weerwoord of eigen inbreng kwamen, werden afgestraft ten overstaan van de hele groep. De trainer schold ze uit, kleineerde ze of zette ze voor schut. Ze mochten geen emoties tonen. De oud-sporters stellen in hun antwoorden dat er geen interesse was in de sporters als persoon, alleen het resultaat was belangrijk.

Ze voelden zich volgens de antwoorden een object of een robot, een instrument voor de trainer.

Analytisch gezien kan het grensoverschrijdende gedrag nader worden onderver-deeld in diverse soorten gedragingen, zoals slaan, schreeuwen, uitschelden, nege-ren, isoleren et cetera. Uit de gesprekken met de oud-sporters en enkele ouders maken we echter op dat de oud-sporters te maken kregen met diverse vormen van ongepast gedrag. De specifieke uitingen van het mentale grensoverschrijdende gedrag waren afhankelijk van de situatie, de sporter en de trainer.

Uitschelden van de sporters is een veelgenoemde vorm van grensoverschrij-dend gedrag door trainers. De aanleiding hiervoor is dezelfde als bij de andere vor-men van grensoverschrijdend gedrag: oefening niet durven, weerwoord geven, niet

luisteren of een oefening niet goed (genoeg) doen. De sporters − let wel, kinde-ren van soms acht jaar − werden uitgescholden voor mamakindje, dik varken, dikke koe, domme chinees, je stelt niets voor. Hard en op een zeer intimiderende manier tegen de sporters schreeuwen ligt in het verlengde van uitschelden. Er heerste vol-gens oud-sporters continu angst in de zaal, waar sporters zich aan aanpasten.

“Meeste impact wat B. heeft gedaan: creëren van angstgevoel in de zaal.

B. was onvoorspelbaar. Was vaak boos en gefrustreerd. Kon enorm tegen je schelden en schreeuwen, maar ik kon me afsluiten. Hij schreeuwde elke training. Keek naar bepaald punt en kon me afsluiten van zijn getier. Komt dan minder hard binnen.”

Het isoleren van de sporters wordt eveneens vaak in de interviews genoemd. De trainer zette de sporters apart van de groep als het kind een oefening niet goed deed of een oefening niet durfde. De trainer zette de sporter voor schut ten over-staan van de groep of praatte slecht over het kind tegen de anderen. De druk op de sporters was groot om door te blijven gaan, want opgeven – op welke manier dan ook – zou een bevestiging zijn van wat de trainer over hen zei.

“Je werd een object in een strafkamp. Iedere keer beoordeeld en veroor-deeld. Je was een object en kon niet vechten of vluchten. Je bent een pro-duct geworden. Je schikt je in je lot. Als iemand wegging was je een loser en was je zwak. Als je ziek was, werd je gezien als zwakkeling. Er wordt altijd slecht over anderen gesproken die er niet waren, dus wilde je er wel zijn”.

Het isoleren gebeurde in de groep, maar doordat voor veel topturnsters er buiten het turnen weinig andere activiteiten en mensen waren, raakten zij ook steeds meer geïsoleerd van de ouders en de buitenwereld, zoals onderstaande citaten laten zien.

“Ik had geen leven ernaast. We hadden maar één dag vrij. Je turnt altijd. Ik had geen vriendinnen erbuiten. Je wordt niet uitgenodigd, want je komt niet op feestjes. Je hebt erbuiten geen vriendinnen. We maakten het onderling een beetje luchtig. Y. ging geluidjes maken stiekem, maar hij (trainer) kon het dan net niet horen.”

“Als ouders hadden we niet door dat ze niet mocht bellen. Ze mocht niet de telefoon meenemen van de trainer. Met wedstrijden mochten de meiden

niet zwaaien naar hun ouders. Als ouders had je dat niet door. Ze isoleerden de ouders, net als bij een sekte. We snappen niet hoe ze dit hebben laten gebeuren; we voelden ons schuldig. Toen wist je het niet. Wij wisten niet wat er met die kinderen gebeurde. Later begrepen we dat als onze dochter thuis wat vertelde, dan kreeg ze het de volgende dag op haar bord. Ze werd te kakken gezet voor de hele groep, belachelijk gemaakt en gekleineerd.”

De trainers gebruikten blijkens de verhalen van de oud-sporters ook de tactiek van het negeren. De sporters werden apart gezet of genegeerd ten overstaan van de groep.

“Ik vond het verschrikkelijk dat je niet mocht praten in de turnhal. Op een gegeven moment zei ik niks meer, hij ging mij daarom belachelijk maken. Het was A. zijn schuld dat ik niks meer zei. Hij liet mij via briefjes communiceren en gaf mij briefjes als hij iets tegen me wilde zeggen, omdat hij het belache-lijk vond dat ik niks meer zei. Zijn machtsmethode was je helemaal tot het einde drijven door je te negeren. Je kon alleen hopen en je best doen dat er iemand weer tegen je ging praten. Wat een verschrikkelijke wereld voor een kind. Je kan ook een keer wat positiefs zeggen, maar als hij dan een keer wat zei dat was het negatief. Hij zei wel eens wat positiefs, maar het was wel schaarser.”

Sommige sporters kregen geen enkele aandacht van de trainer zelfs als zij een oefe-ning deden die niet goed afliep.

“Ik moest op vloer een serie maken en dan een salto, een technisch iets met een dubbele salto. Gehurkt kon ik dat wel en toen moest ik het ook gehoekt doen. Ik kreeg een error en ik landde op mijn hoofd. Toen lag ik daar even en stond ik best gedesoriënteerd op en liep ik rond en wist ik het niet meer. A.

zei: ‘oh, lekker dom’ dus legde hij een plank neer zodat het minder hoog was.

Dus moest ik de oefening nog een keer doen en viel ik weer op mijn hoofd.

En toen bleef ik liggen. Hij vroeg niet eens hoe het ging. Ik werd geholpen door de fysio. Ik moest het gewoon opnieuw doen en viel nog een keer. Ik bleek uiteindelijk een hersenschudding te hebben. Ik moest twee weken rust houden van de dokter, maar na een week moest er alweer getraind worden om achterstand te voorkomen. Ik wilde mezelf bewijzen aan hen. Ik wilde zelfs met pijn springen en ik dacht dat zij het goed met me voor hadden.”

Het grensoverschrijdende gedrag bestond naast het mentale ook uit een fysiek aspect, zo geven de oud-sporters in de survey aan. Ze hadden een (zeer) zwaar trainingsschema waar ze zich aan moesten houden, ondanks hun jonge leeftijd.

Wanneer ze last hadden van lichamelijk ongemak of blessures werd dit volgens de oud-sporters vaak genegeerd. Het negeren van blessures door zowel de trainer als de sporter en het doortrainen komt in veel gesprekken terug en ook hoe de spor-ters (en ouders) daarmee omgingen.

“Je kreeg op je flikker als je pijn had. Ik tekenende in mijn dagboek dan met rood de pijn. Ik heb ook vanwege de pijn een prik gekregen. Ik had erge pijn in mijn schouder in de aanloop van een belangrijke wedstrijd. Trainer B wilde mij daarvoor een injectie laten geven door een arts. Dat wilde mijn vader absoluut niet hebben. B. nam me mee naar de dokter en voor ik het wist, had ik een naald in mijn schouder. Toch een prik! Ik vond dat zo erg. Ik heb de wedstrijd gedaan en erna moeten stoppen omdat de pijn terugkwam.”

Andere voorbeelden van twee oud-turnsters:

“Door de jaren heen is slecht omgegaan met blessures. Ik brak mijn vinger.

Ik trainde direct weer, maar dan alles zonder handen. Daarna nog een keer.

Zelfs met gips moest ik weer trainen. Mijn tenen waren gebroken en ik stelde me vreselijk aan, vond de trainer, maar ook de fysio zei niets. Ik viel op het einde van de carrière op de balk en had zo een pijn in mijn rug. Ik kon amper meer lopen. De dag daarna werd ik nog steeds verwacht op de training. Ik kon niet eens traplopen, laat staan naar een training toe gaan.’’

“Ik was in de auto op weg naar een wedstrijd en wilde twee ibuprofen nemen tegen de pijn. Als ik pijn had, werd ik afgestraft. Of zij zouden mij niet geloven dat ik pijn had. Ik kreeg bij E. mijn eerste grote blessures, fracturen in mijn voet door overbelasting. Ik weet nog dat ik naar E. toe ging en zei dat ik pijn had. Ik moest gewoon springen op een voet die op breken staat.

Hij zei: ‘Je hebt geen pijn. Anders zijn er genoeg andere sporters die het wel kunnen.’ Als hij mij niet geloofde, dan kon je rekenen op heel lang negeren”.

De sporters mochten alleen de fysiotherapeut of sportarts bezoeken als de trainer dat toestond. Als ze daar dan per permissie naartoe mochten, zei de trainer dat het allemaal wel meeviel of de fysiotherapeut of sportarts vertelde aan de sporter wat de trainer wilde. De oud-sporter uit het vorige citaat vertelt dat haar fysiotherapeut

hiervan wist maar geen actie richting de trainer durfde te ondernemen. Overigens blijkt uit andere interviews dat juist sommige fysiotherapeuten degene waren die oog en oren hadden voor de klachten en blessures van de sporters en bij wie de sporters hun hart konden luchten.

Het fysieke grensoverschrijdende gedrag uitte zich ook in de vorm van slaan en schoppen en aan de haren trekken. Uit de resultaten blijkt dat dergelijke gedragin-gen wel voorkwamen maar zich beperkten tot enkele bij naam gedragin-genoemde trainers of trainsters.

“B. sloeg met brugleggers op onze lichaampjes. Een klap op je gezicht of je lichaam was normaal. Hij bespuugde mij, gooide mij tegen de muur… ze kon-den mij horen. Ik huilde altijd… ik was bijna altijd wel aan het huilen. We waren echt geen aanstellers. We huilden zonder geluid. Het was altijd onvei-lig. Ik heb me mijn hele jeugd onveilig gevoeld.”

Het doordrukken bij lenigheidsoefeningen, bijvoorbeeld bij het uitvoeren van de spagaat wordt regelmatig genoemd in de survey en in de gesprekken met de oud-sporters. Zo hielpen de trainers een handje mee door verder te drukken, soms met hun hele lichaam of met behulp van een zware mat.

‘’Ik was helemaal stijf. Maar ik moest wel lenig worden. Maar hoe zij dat doen, dat kan niet. Ze drukten zo hard door terwijl ik aan het huilen was. Ik werd de hele dag uit elkaar getrokken.”

‘’Ja dat gebeurde. Ik had met de spagaat nog wel eens moeite. Ik werd er praktisch ingeduwd. Je moest het gewoon kunnen. Wat we vaak deden was gymbanken tegenover elkaar zetten en daar de spagaat op doen zodat je nog verder door kon zakken.’’

In veel interviews is de dynamiek tussen trainer en sporter ter sprake gekomen.

De trainer die zijn pupillen tot het uiterste drijft, hen negeert, isoleert, uitscheldt, blessures negeert en de sporters die er alles aan doen om weer bij de trainer in een goed blaadje te komen. Ze willen, althans dat zeggen ze op dat moment tegen zichzelf, erbij horen, en willen de boot (selectie, wedstrijd) niet missen. De sporters verkeerden in hun toptijd urenlang per dag in de zaal en zijn – zonder corrigerende mechanismen – min of meer overgeleverd aan de trainer, tegen wie ze ook opkijken want de trainer kan hen naar de top brengen en de sporters zijn daarin volstrekt afhankelijk van hem/haar. De sporters gaan ver in hun prestatiedrang, maar het is

de vraag wie verantwoordelijk voor wat is. De sporters weten op dat moment niet beter dan dat het ‘erbij hoort’. Zij bevinden zich in een sportcultuur die dat mogelijk maakt of in elk geval niet problematiseert. Dit geldt ook voor een onderwerp dat in vrijwel elk interview met vrouwelijke oud-sporters aan de orde is geweest: voeding en gewicht. Ook voor degenen die positief terugkijken op hun sportperiode blijken voeding en gewicht ‘gevoelige onderwerpen’.

In document Marjan Olfers & Anton van Wijk (pagina 130-135)