• No results found

Van religieuze coping naar

HOOFDSTUK III: SPIRITUELE COPING EN LONGKANKER

3.2 Spirituele coping

3.2.1 Van religieuze coping naar

Aanvankelijk werden in het onderzoek naar de relaties tussen religie of spiritualiteit enerzijds en coping met stress anderzijds zeer globale en onnauwkeurige meetinstrumenten voor religie gebruikt, vaak slechts uit een enkel item bestaande en gebaseerd op een gesimplificeerd beeld van religie. Bovendien werd religie in deze instrumenten vanuit een zeer algemeen en dispositioneel perspectief benaderd. Voorbeelden hiervan zijn de vragen ‘Hoe belangrijk is religie is uw leven?’ en ‘Hoe vaak neemt u deel aan een religieuze bijeenkomst?’, waarbij beide vragen werden gemeten op een vijfpuntschaal (McIntosh, Silver, & Wortman, 1993). Een ander voorbeeld is de vraag naar de specifieke denominatie in combinatie met de vraag of men zich een overtuigd of juist minder overtuigd gelovige acht (Ross, 1990). Studies naar de relaties tussen deze gesimplificeerde operationaliseringen van religie zoals de hier genoemde (kerkelijke betrokkenheid, kerkbezoek, behoren tot een bepaalde religieuze groepering of een ongedifferentieerde vraag naar het belang van religie in iemands leven) en geestelijke gezondheid leveren weliswaar interessante gegevens op wat betreft het belang van religie voor het omgaan met ingrijpende situaties. Maar deze globale religieuze variabelen werpen nauwelijks licht op de specifieke copingactiviteiten van mensen als zij met levensgebeurtenissen worden geconfronteerd. Om dit op het spoor te komen dient men te onderzoeken op welke dynamische manieren mensen hun religiositeit of spiritualiteit hanteren in specifieke situaties en geconfronteerd met specifieke problemen (Ano & Vasconcelles, 2005). Pargament, Koenig en Perez (2000) drukken het kernachtig als volgt uit: ‘it is not enough to know that an individual prays, attends church, or watches religious television. Measures of religious coping should specify how the individual is making use of religion to understand and deal with stressors’ (p. 521).

Op dezelfde, globale en onnauwkeurige wijze komt religie/spiritualiteit in een aantal bekende vragenlijsten voor die in de lijn van het copingmodel van Lazarus en Folkman zijn ontstaan. In de Ways of Coping Inventory29 komt religie in één item voor: I prayed (misschien ook nog in twee andere items gezien het taalgebruik: Hoped a miracle would happen en Found new faith). In een andere bekende copinglijst, de COPE die door Carver et al. (1989) is ontwikkeld en die 60 items omvat met 15 copingactiviteiten, wordt religie als een van de mogelijke activiteiten gezien, vertegenwoordigd door vier items: I put my trust in God – I seek God’s help – I try to find comfort in my religion – I pray more than usual. Een dergelijke benadering komt slechts enkele religieuze copingactiviteiten of copingstrategieën op het spoor. Bovendien kan deze benadering de onderscheidende bijdrage van religie of spiritualiteit in het copingproces onzichtbaar maken. Zo wordt het item Found new faith uit de Ways of Coping Inventory, een item dat religieuze transformatie veronderstelt, na factoranalyse ondergebracht in de ruimere categorie ‘positieve herwaardering’. Datzelfde gebeurt overigens ook met het item I prayed (Folkman et al., 1986; Pargament, Feuille, & Burdzy, 2011).30In de Utrechtse Coping Lijst (UCL), bestaande uit 47 items verdeeld over 7 factoren, komt religie in geen enkel item of factor voor (Schreurs, et al., 1993).

Pargament en zijn collega’s zijn er de voorbije decennia in geslaagd om religie en spiritualiteit als copingstrategie gedifferentieerd op de onderzoeksagenda van de (religie)psychologie te plaatsen. Dit onderzoek heeft vooral in VS onder gelovige populaties plaatsgevonden, vooral in de vorm van cross-sectioneel vragenlijstonderzoek waarbij respondenten zelf rapporteren over specifieke religieuze of spirituele coping-activiteiten. Voor dit type onderzoek en met het oog op deze specifieke populaties is een aantal vragenlijsten ontworpen, waarbij deze vragenlijsten getuigen van situatie-specifieke positieve en negatieve religieuze of spirituele copingstrategieën. De multidimensionaliteit van religie is gerespecteerd, met als gevolg dat er duidelijker resultaten ten aanzien van de rol van religie in het copingproces zichtbaar worden op basis van specifieke religieuze of spirituele expressievormen (Ano & Vasconcelles, 2005; Pieper, 2012). Een dergelijke benadering van religie en spiritualiteit sluit aan bij wat

29De hier genoemde instrumenten zijn eerder reeds aan de orde geweest: zie pagina 96-97.

30Misschien dat hier iets zichtbaar wordt van het mediërend effect van positieve herwaardering, zoals dit o.a. in de studie van Dezutter et al. (2011) wordt aangetoond voor het effect van bidden (via positieve herwaardering) op het kunnen verdragen van pijn bij chronische pijnpatiënten.

Pruyser al in de jaren 1960 opmerkte: ‘Religion can now no longer be seen as an isolated item or parcel of experience but as a quality of an individual’s experiencing the world and himself; it can be defined as a way of problem-solving. (...) Within such a framework, the concept of religious experience as a state has to give way to the concept of religion as a process’ (Pruyser, 1976, pp. 8-9). Pargament heeft in dit kader uitdrukkelijk aansluiting gezocht bij het dynamische, contextuele en transactionele model van coping zoals dat door Lazarus en Folkman is ontwikkeld (Pargament, 1990, 1997, 2007, 2011).

Een eerste poging van Pargament en zijn medewerkers om recht te doen aan het dynamisch karakter van religie in het kader van een copingproces betrof een vragenlijst, de Religious Problem-Solving Scale, waarin drie manieren van coping, van probleem-oplossing, werden verondersteld, gebaseerd op drie Godsbeelden of drie manieren hoe God een rol kan spelen in het omgaan met problematische of ingrijpende situaties of omstandigheden (Pargament et al., 1988; Stiehler Thurston, 1999). Op basis hiervan onderscheidt dit instrument drie copingstijlen: een afwachtende stijl die de verantwoordelijkheid bij God legt (deferring), een samenwerkende stijl waarbij God en mens samenwerken (collaborative), en een zelfsturende stijl die veronderstelt dat God de mens de vaardigheden en hulpbronnen heeft gegeven om het probleem zelfstandig aan te pakken (self-directing). Het blijkt dat de afwachtende stijl correleert met extrinsieke vormen van religiositeit en met orthodoxie, waarbij mensen aangeven minder in staat te zijn een probleem zelf op te lossen en er sprake is van een lagere inschatting van de eigen competentie. De samenwerkende stijl correleert met intrinsieke religiositeit, met saillantie van het geloof voor het dagelijks leven en met een gevoel van eigen competentie. De zelfsturende stijl correleert negatief met traditionele vormen van religiositeit, en mensen die deze copingstijl hanteren, zijn minder religieus betrokken, hanteren een actieve en effectieve copingstijl en rapporteren een duidelijk gevoel van eigen competentie. Omdat bij deze laatste stijl respondenten toch uitdrukkelijk een band aangeven met een religieuze traditie en gemeenschap, spreekt men toch van een religieuze copingstijl (Pargament et al., 1988). Later heeft Wong-McDonald aan dit drietal copingstijlen nog een vierde stijl toegevoegd: overgave (surrender), waarin geen sprake is – zoals in de afwachtende stijl – van passief afwachten, maar van een actieve en bewuste keuze om de verantwoordelijkheid voor een oplossing aan God over te geven (Wong-McDonald & Gorsuch, 2000, 2004).

Hoewel de bovengenoemde religieuze copingstijlen al meer differentiatie wisten aan te brengen in hoe religie en spiritualiteit een rol kunnen spelen in het copingproces, was nog steeds niet een min of meer omvattend beeld van religieuze coping geschetst. De aanzet tot een nieuwe theoretische aanzet, waarbij rekening wordt gehouden met

verschillende functies en uitingsvormen die religie en spiritualiteit als copingactiviteit, copingstrategie en copingstijl kunnen krijgen, komt naar voren in een tweetal artikelen van Pargament en zijn collega’s uit 1990. Op basis van theoretische inzichten en interviews wordt de Religious Coping Activities Scale (RCAS) ontworpen. Factoranalyse leidt tot vijf factoren: (1) Spiritually based: liefdevolle relatie tot God die een fundamenteel vertrouwen, positieve herwaardering, de aanvaarding van eigen grenzen, en zich kunnen overgeven aan Gods leiding met zich meebrengt, (2) Good deeds: op een betere, meer religieuze wijze leven, (3) Religious discontent: afstand tot en boosheid op God en de kerk, inclusief twijfel aan het eigen geloof, (4) Religious support: steun van geestelijken en van de leden van de religieuze gemeenschap, en (5) Pleading and religious avoidance: hopen op een wonder, onderhandelen met God en vragen naar het waarom (Pargament, 1990; Pargament et al., 1990; Watson, 1999; Gall, 2000).

Deze verdere differentiatie van religieuze coping loopt uit in de ontwikkeling van de RCOPE, een vragenlijst die in totaal 105 items bevat verdeeld over 21 strategieën, en die vijf basisfuncties van religie aan de orde stelt: zingeving, controle, troost en Gods nabijheid, intimiteit en Gods nabijheid, en transformatie (Pargament et al., 2000; Pargament, 2003; Pargament et al., 2011). De constructie van dit instrument is gebaseerd op de elementen van Pargament’s theorie over religieuze coping (1997), op eerder empirisch onderzoek (kwantitatief en kwalitatief) en op bestaande religieuze copinginstrumenten. Tevens baseerden de onderzoekers zich op klinische ervaringen en op interviews met mensen die de moeilijkheden in hun leven met behulp van spirituele bronnen benaderden (Pargament et al., 2011). In de RCOPE wordt zingeving gemeten aan de hand van vier copingstrategieën: herdefiniëring van de stressor als intrinsiek goed, herdefiniëring van de stressor als straf van God voor begane zonden, herdefiniëring van de stressor als het werk van de duivel, en herdefiniëring van de macht van God. Controle wordt gemeten door: samenwerking met God, actieve overgave aan God, passieve overgave aan God, hoop op een wonder of op goddelijke interventie, en eigen initiatief zonder Gods hulp. Troost en nabijheid van God wordt geoperationaliseerd in: zoeken van troost en vertrouwen in Gods liefde en zorg, afleiding zoeken in religieuze activiteiten, zoeken van spirituele zuivering, verbondenheid met zelftranscenderende krachten, uiten van spiritueel ongenoegen, en het aangeven van acceptabele religieuze grenzen. Intimiteit met anderen en met God komt tot stand via: ondersteuning door geestelijken en leden van de religieuze gemeenschap, bieden van spirituele ondersteuning en troost aan anderen, en het uiten van ongenoegen over de steun door de geloofsgemeenschap. En transformatie van het leven blijkt uit: zoeken van een religieuze levensinvulling, bekering, en vergeving (Pargament et al., 2000; Pargament et al., 2011; Pieper, 2012).

Op basis van die uitgebreide vragenlijst is een verkorte versie ontwikkeld, de Brief RCOPE. Dit instrument is wellicht het meest gebruikte meetinstrument voor religieuze coping, juist omdat het compact en helder is. Het instrument omvat in totaal 14 items, 7 items die betrekking hebben op positieve vormen van religieuze coping (verbondenheid met een transcendente kracht, een veilige relatie met een liefdevolle God, en het vertrouwen dat het leven zin heeft) en 7 items die betrekking hebben op negatieve vormen van religieuze coping (spirituele spanning, conflict en strijd met God, twijfel bij Gods almacht) (Pargament, Smith, Koenig, & Perez, 1998; Pargament et al., 2011). Deze laatste lijst is minder fijnmazig dan de oorspronkelijke RCOPE, waarvan de structuur (vijf basisfuncties van religie, 21 religieuze copingstrategieën) nog maar deels te herkennen is. De compactheid van de Brief RCOPE is de kracht ervan, maar tegelijk de grootste zwakte, omdat het instrument geen omvattend en diepgaand beeld biedt van religieuze coping. De negatieve schaal van de Brief RCOPE blijkt een goede en onafhankelijke voorspeller van onwelbevinden (Pargament et al., 2011).31

3.2.2 ... naar spirituele coping

Aangezien de onderliggende concepten van de door Pargament c.s. ontwikkelde instrumenten uitgaan van de culturele en kerkelijke situatie in de VS waar een christelijk actief en persoonlijk Godsbeeld vanzelfsprekend is, blijkt dit instrument minder geschikt voor de Nederlandse (West-Europese) situatie waar eerder de notie van een meer onpersoonlijk beeld van het goddelijke bestaat. In West-Europa, en in het bijzonder in Nederland, wordt het religieuze en spirituele landschap bovendien sterk bepaald door de afnemende invloed van de traditionele kerken, door de opkomst van allerlei nieuwe vormen van spiritualiteit en een toenemende belangstelling voor paranormale ervaringen en magisch denken en handelen.32 In verschillende West-Europese landen vindt onderzoek naar religieuze/spirituele coping plaats dat recht probeert te doen aan deze ontwikkelingen. Enkele voorbeelden hiervan worden hieronder beschreven (zie ook

31Het accent ligt op het onderzoek van Pargament en zijn collegae. Dit betekent niet dat er daarnaast geen andere instrumenten/vragenlijsten op het gebied van religieuze coping zijn ontstaan. Deze hebben echter nauwelijks verder onderzoek gegenereerd. Enkele voorbeelden zijn de Ways of Religious Coping Scale (WRCS) van Boudreaux et al. (Boudreaux, Catz, Ryan, Amaral-Melendez, & Brantley, 1995; Pargament, 2003) en het Royal Free Interview for Religious

and Spiritual Beliefs van King et al. (M. King, Speck, & Thomas, 1995; Seybold, 1999; M. King,

Speck, & Thomas, 2001).

Pieper, 2012). Daarnaast blijkt dat het onderzoek naar spirituele/religieuze coping ook in de VS gedifferentieerder wordt. Zo komt bijvoorbeeld naar voren dat het geloof in Gods controle, vaak geassocieerd met fatalisme, bij Afro-Amerikaanse, Latina en blanke oudere vrouwen met borstkanker positief correleert met positieve herwaardering, actieve coping en plannen maken, en bij in cultureel opzicht laag geassimileerde Latina vrouwen positief met aanvaarding en negatief met vermijding. Hoewel het instrument niet is veranderd, blijken betekenis en effect van een copingstrategie (geloof in Gods controle) per onderzoekspopulatie te kunnen verschillen (Umezawa et al., 2012).

Een eerste voorbeeld van recent West-Europees onderzoek is dat van Ahmadi (2001, 2006) in Zweden, waarbij zij 51 kankerpatiënten interviewde en constateerde dat de re-ligieuze copingstrategieën zoals in de RCOPE geformuleerd slechts voor een deel over-eenkwamen met de spirituele copingstrategieën van deze Zweedse kankerpatiënten. Met name de functies intimiteit en transformatie uit de RCOPE worden niet gerapporteerd. Het blijkt dat de respondenten veel waarde hechten aan controle als copingstrategie, dat spirituele copingstrategieën op deze behoefte aan controle aansluiten, dat spirituele ge-dachten en spirituele verbondenheid met het zelf van groter belang zijn dan het deelnemen aan religieuze rituelen en activiteiten, en dat zich wenden tot de natuur als een heilige bron een spirituele copingstrategie is waarvan alle respondenten, ongeacht hun levensbeschou-wing, leeftijd of geslacht, gebruik maken. Andere spirituele copingstrategieën zijn positieve waardering van eenzaamheid, empathie of altruïsme, zingeving, en verschillende vormen van hedendaagse spirituele praktijken (visualisatie, healing, muziek, meditatie). In de spirituele copingstrategieën zijn tendensen van controle, subjectieve beleving, je op jezelf terugtrekken, natuurromantiek, rationalisme en pragmatisme waarneembaar.

Een volgende interessante studie is door Zwingmann et al. (2006) uitgevoerd onder Duitse kankerpatiënten. In deze studie is gebruik gemaakt van de Brief RCOPE, aangepast aan de spirituele/religieuze context in Duitsland, waarbij met name uitdrukkelijk christelijke termen zijn vermeden. Evenals Sherman et al. (Sherman, Simonton, Latif, Spohn, & Tricot, 2005; zie ook Sherman, Plante, Simonton, Latif, & Anaissie, 2009) onderzochten zij positieve en negatieve religieuze coping gelijktijdig. Regressieanalyse maakte duidelijk dat met name oudere vrouwen en respondenten zonder partner negatieve religieuze coping rapporteerden, en dat achtergrondvariabelen geen effect hebben op positieve religieuze coping. Vervolgens bleek op basis van structural equation modeling33dat zowel positieve als negatieve religieuze

33Zie eerder in paragraaf 3.1.6 (pagina 118, voetnoot 28). Verder komt structural equation modeling in het hoofdstuk over de methode van ons onderzoek uitvoerig ter sprake.

coping geen direct effect hebben op in dit geval depressie en angst, maar dat deze copingstrategieën gemedieerd worden door algemene copingstrategieën. Dit komt niet overeen met de resultaten in andere studies waarin religieuze copingstrategieën een direct effect blijken te hebben op bijvoorbeeld gezondheid of psychisch welbevinden (zie o.a. Tix & Frazier, 1998; Pargament, 2002b; Burker, Evon, Sedway, & Egan, 2005). Het resultaat is vergelijkbaar met de studie van Nairn en Merluzzi (2003), waarin vertrouwen in het eigen kunnen (self-efficacy) deels als mediërende variabele optreedt in het effect van religieuze coping op psychische aanpassing aan kanker. In de studie van Zwingmann et al. (2006) blijkt tevens nog dat respondenten positieve en negatieve religieuze coping gelijktijdig vertonen en dat beide religieuze copingstrategieën (indirect) effect hebben op psychisch onwelbevinden (angst en depressie). De auteurs veronderstellen dat het verschil van deze resultaten met die van Amerikaanse studies te maken heeft met de eigen aard van de culturele en levensbeschouwelijke situatie in Duitsland, waar religie en spiritualiteit een andere plaats in samenleving en in het individuele leven innemen. Evenals bij Sherman et al. (2005; 2009) blijkt dat de aanwezigheid van positieve religieuze coping negatieve religieuze coping niet uitsluit. Religieuze strijd en twijfel kunnen gelijktijdig met religieus vertrouwen voorkomen.

In Duitsland hebben Büssing, Ostermann en Mathiessen de SpREUK (Spirituelle und Religiöse Einstellungen und Umgang mit Krankheit) ontwikkeld (Ostermann, Büssing, & Matthiessen, 2004; Büssing, Matthiessen, & Ostermann, 2005; Büssing, 2010). Deze vragenlijst is ontwikkeld om te kunnen onderzoeken welke invloed spiritualiteit heeft op de attitude tot en het omgaan met chronische ziekte (o.a. kanker) door patiënten in een ontkerkelijkte samenleving. De SpREUK bestaat uit drie factoren: (1) Zoeken naar een spirituele/religieuze bron die positief bijdraagt aan het omgaan met de ziekte, en belangstelling voor spirituele/religieuze onderwerpen; (2) Vertrouwen op en verbondenheid met een hogere werkelijkheid die zowel een toevluchtsmogelijkheid als een bron van leiding kan zijn; (3) Reflectie als cognitieve positieve herwaardering van de ziekte en als mogelijke transformatie van het leven. De kracht van het instrument is dat het exclusieve religieuze terminologie vermijdt en geschikt is om in brede zin spirituele copingstrategieën op het spoor te komen. Het instrument blijkt bruikbaar in geseculariseerde en in meer traditioneel religieuze samenlevingen. Het blijkt dat de factor Reflectie (positieve herwaardering) een mediërende rol speelt tussen Godsbeeld enerzijds en geluksgevoel anderzijds (zie ook: Dezutter, Luyckx, et al., 2010).

In Nederland is onderzoek gedaan om een vragenlijst te ontwikkelen waarin niet zozeer sprake is van een christelijk, actief en persoonlijk Godsbeeld maar eerder de notie van een meer onpersoonlijk beeld van het goddelijke operationaliseert. Bovendien zullen

mensen niet altijd – met of zonder God – meteen op een oplossing afkoersen, maar vanuit een receptieve houding proberen open te staan voor oplossingen in situaties of gebeurtenissen die zij niet kunnen controleren, voorspellen of beheersen. Deze twee elementen – onpersoonlijk beeld van het goddelijke en ontvankelijkheid of receptiviteit – komen beter tegemoet aan de ontwikkelingen op spiritueel en religieus gebied in Nederland en Vlaanderen. Daartoe hebben Van Uden et al. de Receptiviteitsschaal ontwikkeld die tegemoet komt aan de twee genoemde bezwaren (Alma et al., 2003; Van Uden et al., 2004; Pieper & Van Uden, 2005; Van Uden et al., 2009b; Pieper & Van Uden, 2011; Pieper, De Vries-Schot, & Van Uden, 2012).

Vermelding verdient hier nog het onderzoek God zal voor mij zorgen over religieuze coping van vluchtelingen met gezondheidsproblemen, waarin uitdrukkelijk aandacht is voor de specifieke culturele en religieuze context van allochtonen in relatie tot hun omgaan met gezondheidsklachten (Engelhard & Goorts, 2005). Instrumenten ter bepaling van religieuze coping vragen validering in specifieke culturele contexten en dienen rekening te houden met specifieke (multi)culturele en (multi)religieuze contexten (Klaassen, McDonald, & James, 2006; Wong & Wong, 2006; Aguilar-Vafaie & Abiari, 2007). Een studie van Braam et al. (2010) onderstreept het voorgaande. In dit onderzoek naar vormen van religieuze coping en depressie in multicultureel Amsterdam (Nederlanders, Marokkanen, Turken en Surinamers/Antillianen) komt naar voren dat alle groepen positieve religieuze coping rapporteren (gemeten met een verkorte versie van de Brief RCOPE, bestaande uit 10 items), dat het gemiddelde van de Nederlanders het laagste is, en dat positieve religieuze coping gemiddeld hoger scoort dan negatieve religieuze coping. In tegenstelling tot de 5 positieve items die één factor vormen, blijken de 5 negatieve items als 5 onderscheiden (negatieve) religieuze copingstrategieën te moeten worden behandeld, en dus niet als één factor. De strategie ‘straf van God’ blijkt bij Turken en Marokkanen de meest voorkomende negatieve religieuze copingstrategie. Bij de Turkse respondenten komt ook de strategie ‘door God in de steek gelaten’ voor, hetgeen correspondeert met het feit dat de Turkse samenleving meer geseculariseerd en gemoderniseerd is dan de Marokkaanse. Bij zowel Turkse als Marokkaanse respondenten komen de strategieën ‘twijfel bij het bestaan van God’ en ‘boosheid op God’ nauwelijks voor. Dit is mogelijk te verklaren door de angst om door de interviewer als een slechte moslim te worden beschouwd. De twijfel aan Gods bestaan komt het meest bij de van oorsprong Nederlanders voor, waarbij bedacht moet worden dat Amsterdam veel sterker geseculariseerd is dan de rest van Nederland. Deze twijfel komt