• No results found

Spirituele coping: spiritualiteit inclusief paranormaliteit en magie

HOOFDSTUK III: SPIRITUELE COPING EN LONGKANKER

3.2 Spirituele coping

3.2.4 Spirituele coping: spiritualiteit inclusief paranormaliteit en magie

In haar theoretisch kader neemt Van IJssel de paranormale ervaringen uitdrukkelijk op in haar overzicht van vormen van spiritualiteit. Naast de mystiek-religieuze ervaringen benoemt zij de paranormale ervaringen als een tweede vorm van bijzondere

werkelijkheidservaringen (Van IJssel, 2007). Paranormaal duidt op ervaringen die niet passen bij wat in de westers-wetenschappelijke cultuur als normaal wordt beschouwd, ervaringen die ‘naast’ (para) zogenaamde normale ervaringen staan, ervaringen waar nog geen verklaringen voor zijn. Volgens Gerding (Gerding, z.j., p. 2) duidt het voorvoegsel ‘para’ op het feit dat ons begrip van de werkelijkheid tekort schiet, terwijl de ervaringen die als zodanig worden benoemd, deel uitmaken van onze werkelijkheid. Het gaat bij paranormale ervaringen om wat men wel buitenzintuiglijke ervaringen noemt, zoals bijvoorbeeld telepathie, helderziendheid, aura lezen, uittredingen of astrale of trance-reizen. Daarnaast worden het zien van ‘geesten’, bijna-doodervaringen, contact met overledenen, synchroniteitservaringen, herinneringen aan vroegere levens of reïncarnatie, en bijvoorbeeld ook empathische verwondingen bij de paranormale ervaringen gerekend (Van IJssel, 2007). Mentale, fysieke en biologische dimensies van de werkelijkheid zijn in deze ervaringen niet strikt gescheiden zoals in de westers-wetenschappelijke opvattingen – zoals dit eveneens geldt voor magisch denken en handelen (Lindeman & Aarnio, 2006, 2007). Kenmerkend voor spirituele ervaringen, inclusief de paranormale ervaringen, is dat het ervaringen zijn die grensoverschrijdend van karakter zijn, transcendent. De beperkingen van de grenzen van tijd, ruimte en zelf die het normale waakbewustzijn bepalen, worden doorbroken; de ons bekende ervaringswereld wordt overstegen en omvat (Van IJssel, 2007). Spirituele ervaring kan dus omschreven worden als: ‘“Ervaring” met een werkelijkheid die zintuigen, discursief verstand en eigen eindige persoonlijkheid overstijgt, omvat en doordringt, en daarmee heel onze conventioneel bekende werkelijkheid’ (Duintjer, 1993, p. 70). Verbondenheid met een hogere of diepere werkelijkheid is dus ook voor paranormale ervaringen de kern, zoals dit voor oude, nieuwe en alternatieve spiritualiteit geldt.

In theoretisch opzicht doen theologie en psychologie moeite om religieuze of mystieke ervaringen enerzijds en paranormale ervaringen anderzijds streng van elkaar te scheiden, waarbij paranormale ervaringen dikwijls als inferieure religiositeit worden beschouwd, thuishorend in een vroegere of kinderlijke ontwikkelingsfase (Zusne & Jones, 1982; Kripal, 2010). In de praktijk blijkt dat mensen wel een verbinding maken tussen paranormaliteit en spiritualiteit (Van IJssel, 2007). Zo blijkt in een Brits onderzoek dat ruim 20% van de respondenten contact met een overledene rapporteren, terwijl respondenten tevens rapporteerden over buitenlichamelijke ervaringen, bijna-doodervaringen, voorgevoelens of telepathie (Hay, 1982). Amerikaans (Rice, 2003) en Nederlands onderzoek (Gerding & Eybrechts, 2007; Gerding, 2009) bevestigen dat nogal wat mensen – juist ook in westerse samenlevingen – verklaren buitenzintuiglijke ervaringen te hebben opgedaan en contacten met overledenen te hebben. Deze gegevens sluiten aan bij de resultaten van

Brits onderzoek waarin allerlei spirituele, paranormale en magische praktijken aan de rand van kerk en christendom worden beschreven. Dit onderzoek maakt inzichtelijk dat spiritualiteit en religie in eerste instantie niet logisch, niet coherent en niet transformerend zijn. Vaak missen spirituele uitspraken consistentie en zijn ze zelfs met elkaar in tegenspraak. Het onderzoek laat zien hoe overledenen, geesten en heiligen broederlijk en zusterlijk naast elkaar figureren in spirituele ervaringen, en hoe deze ‘virtuele’ personages een helpende hand uitsteken in het copingproces met alledaagse en bijzondere gebeurtenissen (Stringer, 2008). Regelmatig schrijven mensen over de aanwezigheid van engelen en geesten die hen bijstaan in hun bestaan (Schelling, 1993; Mulder, 2010). In vergelijkbare zin wordt in Amerikaans onderzoek naar de spirituele praktijken van tweede generatie Italianen inzichtelijk hoe in het spirituele leven heiligen net zo vertrouwd zijn als wat verder weg wonende familieleden en van op enige afstand deel uitmaken van het sociale verkeer (Orsi, 2007).

In Nederland hebben Jespers en Knibbe aandacht gevraagd voor de verbanden tussen traditionele volksdevotie en het verschijnsel van paranormale beurzen (Jespers, 2007, 2011; Knibbe, 2011). Tijdens antropologisch onderzoek naar de wijze waarop in lokale dorpsgemeenschappen in Zuid-Limburg religieuze praktijken functioneren, komt naar voren dat oude (volksdevotionele) en nieuwe (paranormale) spirituele praktijken vooral dienen aan te sluiten bij de eigen vertrouwde wereld van familie en lokale dorpsgemeenschap en tegelijk ter afscherming functioneren van ‘vreemde’ kerkelijke autoriteiten (Knibbe, 2007). In de wereld van de (christelijke) religie hebben paranormale ervaringen altijd deel uitgemaakt van de spirituele tradities. ‘Hemelse stemmen, wonderbaarlijke genezingen, het materialiseren van heilige as, plotsklaps verdwijnende of verschijnende gestalten, voorspellende dromen, telepathische communicatie en contact met de doden zijn niet alleen maar verschijnselen uit een verre, mysterieuze oosterse cultuur. Ook in de westerse cultuur zijn verhalen bekend, van het lopen over water tot het zweven door de lucht (leviteren), van heiligenlichamen die intact blijven en zoet geuren tot wonderoperaties of stigmata’ (Van IJssel, 2007, p. 99). Overigens blijkt dat in de beginjaren van de psychologie juist veel aandacht was voor paranormale of parapsychologische verschijnselen, waarbij men vooral trachtte te onderzoeken hoe de geest invloed kon hebben op de materie. Deze aandacht was geboren uit het verzet tegen een materialistische benadering van de werkelijkheid. De aandacht voor spiritualiteit sluit aan bij de oorspronkelijke verzet tegen een al te materialistische wetenschaps- en werkelijkheidsbenadering (Walach, Kohls, Von Stillfried, Hinterberger, & Schmidt, 2009). Onderzoek in Finland en Groot-Brittannië suggereert dat mensen die zich paranormaal gevoelig noemen minder sociale conformiteit vertonen, intuïtiever en minder analytisch

denken en positiever staan ten opzichte van mystieke ervaringen dan mensen die zich als religieus of christelijk beschouwen (Aarnio & Lindeman, 2007; Francis, Williams, & Robbins, 2009, 2010).

Magisch denken en handelen kan omschreven worden als: ‘creating or invoking “extraordinary” connections – symbolic relationships founded on a belief or intuition in the presence of mystical forces in the world – in order to understand, predict, or influence events’ (St-James, 2007, p. 28). Dit betekent dat magisch denken en handelen een aantal causaliteiten veronderstelt die niet overeenkomen met het natuurwetenschappelijk denken: (1) het directe effect van het bewustzijn op de materie, zoals het beïnvloeden en scheppen van fysieke voorwerpen enkel en alleen door wilskracht; (2) de plotselinge bezieling van een onbezield fysiek voorwerp; (3) de schending van de fundamentele wetten omtrent de duurzaamheid, ruimte en tijd van een fysiek voorwerp, zoals de plotselinge onverklaarbare verandering van een voorwerp in iets anders; en (4) de niet-fysieke beïnvloeding van specifieke voorwerpen of gebeurtenissen door andere voorwerpen en gebeurtenissen, via de principes van gelijkheid of besmetting (Tambiah, 1990; Vyse, 1997; Nemeroff & Rozin, 2000; Subbotsky, 2010). De eerder geciteerde St-James die de rol van magisch denken en handelen in consumentengedrag en bij afvallen (van gewicht) heeft onderzocht, omschrijft de antecedenten van magisch denken en handelen als: afwezigheid van controle, angst, onzekerheid, wanhoop, stress, gebrek aan kennis en informatie, en een kloof tussen wens en feitelijkheid. Een aantal vormen van magisch denken en handelen zet hij vervolgens op een rij: zijn toevlucht nemen tot mystieke of buitenzintuiglijke factoren die het lot bepalen, het toekennen van menselijke kwaliteiten aan onbezielde en niet-menselijke objecten, het vermengen van het subjectieve en het objectieve, het geloof in wonderbaarlijke genezingen, bijgeloof, zich beroepen op persoonlijk geluk in gelukspelen, het geloof in de invloed van emotie-beheersing op de uitkomst van een ziekte, het geloof in bovennatuurlijke energie en krachten, de invloed van het eigen morele geweten op de gebeurtenissen, en verbondenheid met en participatie aan krachten die uitstijgen boven het normale bestaan (St-James, 2007).

Magisch denken en handelen zijn – evenals spiritualiteit en paranormale ervaringen – gebaseerd op het idee van de verbondenheid met een hogere werkelijkheid en op het geloof dat de wereld wordt geregeerd door een mystieke orde (St-James, 2007). Het principe van verbondenheid betekent, dat alle levende wezens en alle dingen een geheel vormen, dat er geen scherpe grens tussen geest en materie noch tussen subject en object bestaat, en dat onzichtbare krachten of wezens de gebeurtenissen in het leven en de wereld kunnen beïnvloeden. Het idee van een mystieke orde impliceert dat voor alle

gebeurtenissen een zinvolle verklaring bestaat. In een dergelijke wereld bestaat geen waarschijnlijkheid of toeval. Magisch denken veronderstelt dus buitengewone verbanden waarin betekenis wordt gematerialiseerd, zodanig dat subjectieve gemoedstoestanden (wensen, gedachten, emoties) met objectieve gegevenheden worden geassocieerd (St-James, 2007). Magisch denken vormt op deze wijze een unieke poging om greep te krijgen op de gebeurtenissen om ons heen door de ‘normale’ beperkingen van de werkelijkheid – materie, tijd en ruimte, lichamelijkheid – te overstijgen. Volgens Streib (1996) proberen magisch denken en magisch handelen de ongerijmdheden in het dagelijks leven te symboliseren, ritualiseren en bewerken, zodat mensen een nieuwe verbinding vinden tot de wereld, de ander en zichzelf. Volgens hem heeft magie een ambivalent karakter, in die zin dat magisch denken en handelen enerzijds bevrijdend en vernieuwend werkt zonder de vrijheid van het individu te bedreigen, anderzijds echter de werkelijkheid tracht te manipuleren en een dwangmatig karakter heeft en dus een destructief effect heeft op het individu (zie ook: Heimbrock & Streib, 1994). In deze benadering klinkt de kritiek door die gangbaar was/is in theologie en psychologie ten opzichte van magisch denken en handelen, waarbij men trachtte zorgvuldig onderscheid te maken tussen magie, geloof en wetenschap. Deze afgrenzing blijkt echter niet de werkelijkheid te weerspiegelen, hetgeen heeft geleid tot een nuancering en een deels positieve benadering van magisch denken en handelen. Spiritualiteit, religie en magie overlappen elkaar voor een belangrijk deel in hun streven naar verbondenheid met een transcendente werkelijkheid, terwijl daarnaast magisch denken en handelen de grens tussen toeval en tragiek enerzijds en maakbaarheid van het leven anderzijds tracht te overschrijden (Heimbrock & Streib, 1994; Streib, 1996). Onderzoek wijst uit dat magisch denken in de westerse samenleving en cultuur blijkt te co-existeren met het wetenschappelijk denken (Zusne & Jones, 1982; Tambiah, 1990; Heimbrock & Streib, 1994; Streib, 1996; Subbotsky & Quinteros, 2002; Subbotsky, 2004, 2011). Een recente studie suggereert dat magisch denken niet alleen samengaat met rationeel denken, maar zich verder ontwikkelt in de loop van het leven. Met name fantasie en persoonlijk belangrijke beelden over de toekomst van zichzelf, belangrijke anderen en de (directe) omgeving blijken beïnvloed te kunnen worden door magisch denken. Ingrijpende levenservaringen – met name het besef dat leven en gezondheid kwetsbaar en afhankelijk van toeval zijn – versterken de onzekerheid omtrent de toekomst, vormen als zodanig een bedreiging voor de toekomstbeelden omtrent zichzelf en belangrijke anderen, en verschaffen bij uitstek een voedingsbodem voor magisch denken en handelen (Subbotsky, 2005). Spiritualiteit en religie blijken in dit kader een belangrijke versterking en voedingsbodem te vormen voor magisch denken, zoals o.a. blijkt uit de continuïteit in ontwikkeling van magisch denken enerzijds en gebed anderzijds (Woolley,

2000). Bovendien blijkt juist de moderne techniek, o.a. in de gezondheidszorg, voor een bijzondere voedingsbodem te zorgen voor magisch denken en handelen, zowel bij de patiënt als bij de behandelaar. Tussen de monitoren vinden sacramenten van magisch handelen plaats, waarbij technologie en irrationaliteit hand in hand gaan (Streib, 1996; Stivers, 1999; Van der Geest, 2004, 2005). Experimentele medische behandelingen en onbewezen alternatieve geneeswijzen in het kader van de kankertherapie komen naast elkaar voor. De betekenis van magisch denken en handelen gaat verder dan de praktische handeling. Zij bieden hulp in het omgaan met het onverklaarbare, de bestaansangst en de onzekere toekomst (Streib, 1996; Salander, 2000; Wein, 2000). In geseculariseerde samenlevingen, waarin de rationaliteit van de gevestigde orthodoxie geleidelijk teloorgaat, blijkt juist de magische bodem van spiritualiteit en religiositeit weer meer zichtbaar te worden (Vreekamp, 2010; Roothaan, 2011). Magisch denken en handelen is te beschouwen als ‘de oudere zuster’ van religie (Streib, 2010).