• No results found

Coping: multidimensioneel en multifunctioneel

HOOFDSTUK III: SPIRITUELE COPING EN LONGKANKER

3.1.4 Coping: multidimensioneel en multifunctioneel

Uit het voorgaande komt naar voren dat coping multidimensioneel is. Een klassieke indeling is die van problem-focused en emotion-focused coping. De probleemgerichte benadering duidt daarbij op het actief aanpakken van het probleem, het minder problematisch maken van de situatie of van de relatie tussen de persoon en de situatie. De emotiegerichte benadering betreft de beïnvloeding van de emotionele gevolgen van de situatie (Folkman, 2001). In een longitudinaal onderzoek naar coping bij de partners van mannen met AIDS ontdekten Folkman en haar onderzoeksgroep echter dat het oorspronkelijke model

aanpassing behoeft. Natuurlijk troffen de onderzoekers bij de respondenten een hoog niveau van psychologische distress en zelfs van depressie aan. De verrassing is echter dat – met uitzondering van de weken rondom het overlijden van de partner – respondenten tevens een positieve psychologische toestand rapporteerden, zowel in de fase van het verzorgen van de partner als in de rouwfase. Positieve en negatieve gevoelens bleken zelfs meestal in evenwicht te zijn. Vier copingstrategieën blijken wezenlijk te zijn met het oog op het handhaven van het positieve gevoel, namelijk actieve probleemgerichte coping, positieve herwaardering, spiritualiteit, en toekenning van positieve betekenis aan alledaagse gebeurtenissen (Folkman, 1997; Folkman & Moskowitz, 2000a, 2000b).

Actieve probleemgerichte coping betreft het bereiken van specifieke nabije doelen, zoals het verzorgen van de zieke partner, het brengen van de partner naar het ziekenhuis en het regelen van verzekeringskwesties. Deze activiteiten zijn zonder uitzondering gerelateerd aan een toegenomen positieve stemming, aangezien ze de respondent een gevoel van controle bieden in een ziektecontext die normaal gezien mensen hulpeloos maakt en hopeloos stemt, aangezien ze tot succes leiden, en aangezien ze de respondenten – al is het dan maar voor een kort moment – een gevoel van meesterschap schenken (Folkman, 1997, 2001). Deze actieve wijze van omgaan met de consequenties van ernstige of chronische ziekte bijvoorbeeld komt overeen met wat door Thompson et al. (1994) consequential control wordt genoemd. Deze vorm van controle gaat uit van de aanvaarding van de ziekte en richt zich op de concrete taken die voortvloeien uit het ziekteproces. Consequential control staat tegenover central control die de ziekte en het ziekteproces zelf wil controleren, hetgeen over het algemeen bij ernstige en vergevorderde vormen van kanker of AIDS niet mogelijk is.

Positieve herwaardering verwijst naar cognitieve copingstrategieën die erop gericht zijn een situatie in een ander kader en zodoende in een positief licht te zien. Respondenten blijken in staat om een andere, positieve betekenis te geven aan wat hen overkomt, met als direct gevolg een groei in zelfwaardering, kracht, wijsheid en perspectief. Dat mensen een nieuwe betekenis kunnen geven, leidt onmiskenbaar tot een positief gevoel.

Religiositeit en spiritualiteit. Deze copingstrategie verwijst naar het geloof in een hogere macht en de verbondenheid daarmee, het geloof in een blijvende relatie met de overledene. Het gaat ook om publieke en privérituelen, en om spirituele sociale ondersteuning. Deze copingstrategie blijkt bij chronische en ernstige stress eveneens bij te dragen aan positieve herwaardering van gebeurtenissen en zodoende tot een positief

gevoel te leiden. Deze relatie is echter complex omdat spiritualiteit en religiositeit ook negatieve effecten kunnen hebben (Folkman, 1997, 2001).

Het toekennen van positieve betekenis aan alledaagse gebeurtenissen verwijst vooral naar drie bronnen van betekenis: zich verbonden voelen met anderen en beseffen dat zij voor je zorgen, het gevoel iets bereikt te hebben leidend tot een grotere zelfwaardering, en afleiding van de dagelijkse zorgen. Bij deze gebeurtenissen – deels gepland, deels toevallig – kan het gaan om zaken als een gezamenlijke maaltijd, een toevallig compliment van een collega, een prachtige bos bloemen in een bloemenstalletje – gebeurtenissen die niet alleen op het moment zelf van betekenis zijn maar ook als herinneringen hun waarde behouden (Folkman, 1997).

Het door deze vier copingstrategieën opgeroepen positieve gevoel draagt bij aan de aanpassing waarop coping is gericht, en aan nieuwe probleem- en emotiegerichte copinginspanningen. Deze vormen van coping functioneren als een soort vliegwiel door het positieve gevoel dat zowel op het proces van coping zelf inwerkt, op de beschikbare psychosociale bronnen, de waargenomen sociale ondersteuning, op zelfwaardering en hoop, als ook op het resultaat waarop het copingproces is gericht. Bovendien hebben de vier vormen van coping een gemeenschappelijk thema, namelijk het zoeken en vinden van positieve betekenis. ‘Positive reappraisal, problem-focused coping, spiritual beliefs and practices, and infusing ordinary events with positive meaning all involve the activation of beliefs, values, or goals that help define the positive significance of events’ (Folkman, 1997, p. 1215).

Op basis van deze inzichten wordt duidelijk, dat copingprocessen complexer zijn dan een eenvoudige indeling in problem-focused en emotion-focused coping doet vermoeden. Bij deze indeling werd verondersteld dat probleemgerichte coping juist dan effectief is en tot aanpassing leidt als een probleem werkelijk kan worden aangepakt, en emotiegerichte coping effectief is als het probleem en de gebeurtenis onoplosbaar zijn en het alleen zin heeft om de emotionele gevolgen ervan te beïnvloeden. Deze veronderstelling werd door Folkman, Schaefer en Lazarus geïntroduceerd onder de noemer goodness-of-fit hypothese (Folkman, Schaefer, & Lazarus, 1979; Lazarus & Folkman, 1984; Masel, Terry, & Gribble, 1996). Het blijkt dat bepaalde vormen van coping in de ene situatie effectief zijn en in een andere context juist ineffectief, dat de mate van controle in relatie tot problem-focused coping van invloed is op de effectiviteit, dat copingstrategieën die op afweer, vermijding of ontkenning zijn gericht, niet per se ineffectief zijn, en dat mensen in nogal wat situaties van verschillende vormen van (positieve en negatieve) coping afwisselend en gelijktijdig

gebruik maken. Bovendien blijkt dat copingstrategieën in de loop van het leven een andere nadruk krijgen, waarbij ouderen veelal van meer genuanceerde en gedifferentieerde emotieregulerende copingstrategieën gebruik maken, en waarbij de nood en het belang van de ander een grotere rol gaan spelen (decentering) (Lazarus, 1993; Zeidner & Saklofske, 1996; Aldwin, 2011; Folkman, 2011a). Zeidner en Saklofske (1996) concluderen dat de adaptatieve effecten van coping meestal slechts bescheiden zijn, slechts in specifieke situaties en voor specifieke groepen gelden, en dus niet altijd en overal tot aanpassing leiden. Copingstrategieën en de effecten variëren tussen individuen en variëren binnen individuen in de loop van de tijd. Effectieve coping vereist dat mensen over een flexibel repertoire van strategieën beschikken en in staat zijn verschillende copingstrategieën te combineren. Bovendien geldt dat wat het effect van copingstrategieën betreft, er een verschil bestaat tussen acute en chronische stressoren, en dat dit per fase van de stressvolle gebeurtenis eveneens kan verschillen. Dit betekent dat er globaal vijf kerntaken van coping zijn: (1) het effect van beschadigende omgevingsfactoren beperken en de prognose voor herstel verbeteren; (2) het uithouden van of zich aanpassen aan een negatieve gebeurtenis of werkelijkheid; (3) het handhaven van een positief zelfbeeld; (4) het handhaven van een emotioneel evenwicht en de emotionele stress verminderen; en (5) het handhaven van een bevredigende verhouding tot de omgeving (Zeidner & Saklofske, 1996).

Uiteindelijk is coping gericht is op vier fundamentele menselijke behoeften: controle (control), zelfrespect (self-esteem), verbondenheid (belonging) en betekenis (meaningful existence) (Pargament, 1990; zie ook: C. L. Park, 2011; Skinner & Zimmer-Gembeck, 2011; S. E. Taylor, 2011). Met name in situaties van sociale uitsluiting blijkt hoe fundamenteel deze behoeften zijn en hoe copingstrategieën gericht zijn op het bewaren, herstellen of herzien van deze behoeften. Deze behoeften en de daarop gerichte coping blijken effect te hebben op de mate van fysieke en psychische gezondheid (Zeidner & Hammer, 1990). Het lijkt tevens aannemelijk dat sociale verbondenheid genetische wortels heeft en dat derhalve de beschikbaarheid van sociale ondersteuning (van belangrijke anderen) in copingprocessen onmisbaar is (Zadro, Williams, & Richardson, 2004; S. E. Taylor, 2011; Thoits, 2011). Kwalitatief onderzoek in de palliatieve zorg heeft duidelijk gemaakt dat de vier genoemde behoeften juist ook de dimensies zijn van het begrip waardigheid en in een zich regelmatig wijzigende verhouding een rol spelen in het copingproces met een levensbedreigende ziekte en de terminale fase van het bestaan (Enes, 2003).