• No results found

Een nieuwe minister, een nieuw beleid (mei 1973-december 1973)

7.3.3. Een unieke kans

In zijn dagboek schreef Stemerdink later dat “de vliegtuigvervanging een unieke kans [bood] een aanzet te geven tot een grondige herverdeling van taken op nationaal en internationaal niveau. Deze kans werd gemist.”40 Wat ging er mis?

Eind 1972 deed minister De Koster aan de NAVO de toezegging dat Nederland uiterlijk op 31 mei 1973 zou beslissen over de vervanging van de Honest John-raketten door de Lance, een korte-afstandsraket die net als de Honest John geschikt was voor het afvuren van conventionele en tactisch-nucleaire ladingen. De Lance had een bereik van 120 kilometer, vier keer zo ver als de Honest John. De Koster had over zijn toezegging de Tweede Kamer niet ingelicht en Vredeling wilde in de wittebroodsweken van zijn ministerschap niet beslissen over “een ingrijpende uitbreiding van het nucleaire bereik in de sector Centraal-Europa”.41 In het gezamenlijke verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid, de Politieke Partij Radicalen en D66 was vastgelegd dat de Honest John niet zou worden vervangen. Vredeling wilde daarom de vervanging van de Honest John betrekken in de door hem op te starten discussie over taakverdeling. Stemerdink vond dat kansloos en sprak urenlang met Vredeling om hem van dat spoor af te krijgen.42 Tevergeefs.

Vredeling maakte het zich niet gemakkelijk en zag mogelijkheden om met de Bondsrepubliek Duitsland tot een uitruil van de nucleaire taak van de opvolger van de Honest John te komen. Daarmee wekte hij de indruk zich aan het eerder genomen besluit tot vervanging van de Honest

John te willen onttrekken. Dat wierp zijn schaduwen vooruit over de taakspecialisatiestudie op

luchtmachtgebied. Naar buiten toe schetste Vredeling een nogal rooskleurig beeld. “Het begin van een militaire taakverdeling tussen België, Engeland, West-Duitsland en Nederland” zou bij de luchtstrijdkrachten “vrijwel zeker” zijn beslag krijgen.43 Vredelings voorstel daartoe was “aanvaard”, maar helaas “in het slotcommuniqué afgezwakt weergegeven.” Concrete resultaten op het vlak van een betere taakverdeling had Vredeling op korte termijn broodnodig. Voor het einde van 1973 zou de Defensienota aan de Tweede Kamer moeten worden aangeboden en daarin zouden de uitkomsten van deze taakspecialisatiestudie moeten zijn verwerkt. Vredelings voorstel om al in december 1973 over deze taakspecialisatiestudie te kunnen beslissen had het echter niet gehaald. In het communiqué van het Defence Planning Committee was de datum waarop over de taakverdeling kon worden beslist angstvallig weggelaten.

Met de toezegging van een taakspecialisatiestudie op zak was het voor Vredeling afwachten wat de uiteindelijke taken van de Nederlandse krijgsmachtdelen zouden worden. Zou het mogelijk zijn met Duitsland afspraken te maken over de vervanging van de Honest John en zou met hetzelfde Duitsland, met België en met Groot-Brittannië een uitruil van luchtmachttaken mogelijk zijn? En zou taakspecialisatie ook mogelijk zijn bij de marines en in de logistieke ondersteuning? Om taakspecialisatie alle kans van slagen te geven moesten in de eigen defensieorganisatie geen overhaaste besluiten tot aanschaf van nieuw materieel worden genomen. Dat viel niet goed. De bevelhebber der zeestrijdkrachten, vice-admiraal E. Roest, verwoordde dat zo: “De marineleiding staat uiteraard positief tegenover de ontwikkelingen met de ons bekende loyaliteit, maar toch blijven we ferm in de eigen leer.”44 Voor de luchtmacht

waren de druiven even zuur. Intern was de keuze voor een vervanger van de Starfighter al bijna rond. “De sinds oktober 1972 […] aan de gang zijnde evaluatie van de drie typen straaljagers die luchtmachtdeskundigen in aanmerking achten te komen voor vervanging van de Starfighter en later mogelijk voor de NF-5 is in de eindfase”, aldus de luchtmachtvoorlichtingsdienst.45 Als het even zou meezitten, zou de keuze voor de opvolger van de Starfighter samenvallen met de viering van het zestig jaar bestaan van het luchtwapen in de Nederlandse krijgsmacht. Maar het zat niet mee: Vredeling en met name Stemerdink wilden op weg naar de Defensienota hun handen vrij houden. Op 3 juli 1973 kreeg luitenant-generaal Hans Knoop, bevelhebber der luchtstrijdkrachten, na een briefing over de luchtmachtplannen te horen dat voorlopig geen besluit over de vervanging van de Starfighter te verwachten was.46 De avond tevoren had luitenant-generaal Knoop nog publiekelijk de minister van Defensie gewaarschuwd “dat de

Starfighter straaljager moet worden vervangen.”47 “Het zou immoreel zijn voor het luchtmachtpersoneel om ze in vliegtuigen te laten vliegen waarmee ze geen schijn van kans hebben tegen het modernere materieel van de vijand. Ik zou mijn steun niet kunnen geven aan een dergelijk beleid van de regering”, aldus de bevelhebber der luchtstrijdkrachten. Een dag later legde hij zich neer bij het uitstel van de keuze.

De luchtmachtattaché in Washington wachtte nog steeds op antwoord op zijn aanbod om een delegatie van General Dynamics in de zomer van 1973 in Den Haag de ‘ins’ en ‘outs’ van de

GD-401 te laten toelichten. Op 19 juli 1973 berichtte de “projectofficier standaard

gevechtsvliegtuig”, kolonel H.G. Traast, dat “naar het zich laat aanzien vóór het einde van het derde kwartaal 1973 van de politieke leiding geen richtlijnen zijn te verwachten ten aanzien van de vervanging van de Starfighter. Het lijkt mij daarom niet zinvol voor die tijd een verdergaande oriëntatie over niet bij de evaluatie betrokken mogelijke opvolgers Starfighter te initiëren.”48

Hiermee zinspeelde de luchtmacht op de mogelijkheid dat in een later stadium meer kandidaten in aanmerking zouden komen voor de opvolging van de Starfighter. De Nederlandse ambassadeur bij de NAVO, Dirk Spierenburg, attendeerde minister Vredeling begin juli 1973 op de voordelen van een keuze op de Jaguar, omdat “dit de Franse luchtvaartindustrie zou binden aan de Engelse en de verdere Europese. […] Het zou wel eens de laatste kans kunnen zijn om uiteindelijk te komen tot een betere positie van de Europese vliegtuigindustrie vis-à-vis de Amerikaanse. Het laat zich raden dat een dergelijke ontwikkeling niet alleen de standaardisatie in West-Europees verband zal bevorderen, doch ook voor wat betreft de rationalisatie mogelijkheden schept.”49 Met dit laatste doelde Spierenburg op de taakspecialisatiestudie. Vredeling schreef Spierenburg binnen enkele dagen terug en deelde mee dat de Jaguar “één van de openstaande alternatieven is.”50 Later die maand vroeg staatssecretaris Stemerdink aan de directeur materieel van de luchtmacht om een vergelijking tussen de Jaguar en de Mirage. Klaarblijkelijk zocht Stemerdink naar informatie waaruit zou kunnen blijken dat de Jaguar in vergelijking met de Mirage geen slecht figuur sloeg.51

De luchtmacht wachtte de taakspecialisatiestudie niet gelaten af. Daarvoor bood de studie van de NAVO teveel gevaren en paradoxaal genoeg tegelijkertijd nieuwe kansen voor de luchtmacht. De oorspronkelijke gedachte achter de taakspecialisatiestudie om de taken van een compleet krijgsmachtdeel te ruilen tegen extra, veel doelmatiger uit te voeren taken voor de overblijvende krijgsmachtdelen was voor de luchtmacht uiterst bedreigend. De studie kon echter ook de belangen van de luchtmacht dienen en het pad effenen naar de gewenste opvolger van de

Starfighter.

Om dat laatste een handje te helpen bogen officieren van de luchtmacht zich samen met een van de militaire adviseurs van de Amerikaanse ambassadeur bij de NAVO, Donald H. Rumsfeld, over de reikwijdte van de taakspecialisatiestudie. Generaal-majoor Richard C. Bowman was een

ervaren gevechtspiloot met bijna vijfduizend vlieguren. Zijn curriculum vitae uit 1981 bevat de interessante passage dat “he assisted the ambassador during several crises in the alliance and, in this capacity, helped develop programs for modernization of NATO forces and greater cooperation between allies.”52 Dit was zo’n crisis. De Nederlandse luchtmachtofficieren overtuigden Bowman ervan dat de studie niet was voorgesteld “as means of justifying reduced Dutch defense effort or as a vehicle for relieving the Dutch of the nuclear role.”53 Sterker nog, “the Dutch will definitely provide a replacement for the Starfighter, but [they] hope the specialization study will help rationalize their choice.” De taakspecialisatie moest om die aanschaf mogelijk te maken dan ook bevatten “concrete results which Dutch government can point to in parliament and in public as showing that NATO recognizes the need for making more efficient the defense efforts of member governments.” Geen reden tot paniek. Het draaide naar de mening van de Amerikaanse ambassade om een “reconfirmation of current strike/attack role of the Netherlands air force”.54 “Northrop’s Cobra would in US view be the best aircraft for fulfillment of that role”, zo onderstreepte de tijdelijk zaakgelastigde in Den Haag.

De luchtmacht brak snel het ijs bij de militair adviseur van ambassadeur Rumsfeld. “In het begin hing om het Nederlandse initiatief wantrouwen. Al gauw was er het gevoel van een bezuinigingsoperatie. Er was achterdocht. De bondgenoten waren bang dat de reguliere planning zou worden verstoord”, aldus de latere bevelhebber der luchtstrijdkrachten Rien Geschiere.55

Het gesprek van generaal-majoor Bowman op 17 juli kreeg een maand later een vervolg. Dit keer in Brussel, waar Geschiere, toen sous-chef van de luchtmachtstaf, de wensen van de luchtmacht kwam toelichten. Uitgaande van de eisen van het militaire hoofdkwartier van de

NAVO in Mons zou Nederland de Starfighter moeten vervangen door de F-15 of de MRCA,

toestellen die Nederland zich vanwege de hoge kosten niet kon permitteren, zo zette Geschiere uiteen. De beste uitkomst voor Nederland zou zijn, aldus Geschiere, “a new aircraft that would be oriented towards the conventional air-to-ground attack role with limited air-to-air combat capability and limited nuclear delivery capability”.56 De enige taak (“mission”) die dan zou komen te vervallen was de “all-weather air defense” taak. Dat verlies zou worden gecompenseerd door “purchasing additional aircraft”. Intussen gaf Vredeling – veel vager, maar daarom niet minder betekenisvol – dezelfde boodschap af in zijn kennismaking met zijn Amerikaanse collega, James R. (Jim) Schlesinger: “Vredeling replied to the effect that specialization should definitely not be used as a means to reduce defense efforts.”57

7.4 De taakspecialisatiestudie

De door Vredeling voorgestelde taakspecialisatiestudie zou een reeks van terreinen bestrijken waarop mogelijkheden tot een doelmatiger defensieinspanning van de NAVO-lidstaten voorhanden zouden zijn. Om die reden was besloten tot de oprichting van een stuurgroep onder leiding van de Nederlandse ambassadeur bij de NAVO, Dirk Spierenburg. In deze stuurgroep namen verder de Amerikaanse, Duitse, Britse, Canadese en Belgische collega’s van Spierenburg plaats alsmede de Amerikaanse vice-admiraal Charles Minter, de plaatsvervangend voorzitter van het Militair Comité van de NAVO. Spierenburg drong aan op haast. Het probleem was volgens hem simpel: “The Dutch were going to make decisions on narrowing their role soon, and if NATO wished to influence that process they had better get on with those specific questions dealing with the Lance and a replacement aircraft.”58 Spierenburg wilde geen tijd verspillen met door de Verenigde Staten gewenste studies naar doelmatiger logistieke ondersteuning en de zeestrijdkrachten. Uiterlijk 25 oktober 1973 moesten aanbevelingen zijn geformuleerd voor de taakverdeling met betrekking tot de landstrijdkrachten en de luchtstrijdkrachten. Om de vaart erin te houden stelde Spierenburg voor dat de internationale militaire staf belast zou worden met het voorzitterschap van de werkgroepen die zich met deze

twee onderwerpen zouden gaan bezighouden. Een eventuele werkgroep voor de logistieke ondersteuning zou door een van de assistent-secretarissen-generaal worden voorgezeten. Groot-Brittannië zou - als het zover zou komen - het voorzitterschap van de werkgroep over de taakverdeling bij de zeestrijdkrachten op zich nemen.

Na afloop van deze eerste stuurgroepbijeenkomst kwamen de Amerikaanse, Britse en Duitse ambassadeurs apart bijeen. Ze kwamen overeen dat “the Dutch problems” met voorrang moesten worden opgelost: “Then other areas could be examined.”

Later die dag en de volgende dag kwam de werkgroep over de taakverdeling bij de luchtstrijdkrachten voor het eerst bij elkaar. Ook in deze werkgroep werd vastgesteld dat de door Vredeling gewilde taakspecialisatiestudie te veel tijd zou vergen. In plaats daarvan wilde de werkgroep “help the Netherlands Ministry of Defense with an urgent internal problem” en zich uitsluitend richten op de vervanging van de Nederlandse Starfighters.59 “Any comprehensive study of air force specialization can come later, if at all”, zo stelde ambassadeur Rumsfeld Washington gerust. Door zich uitsluitend te concentreren op de vervanging van de Nederlandse Starfighter kon de werkgroup “largely avoid the problem of reallocation of tasks”. Het verslag van Rumsfield lokte een uitgebreide reactie van de Amerikaanse zaakgelastigde in Den Haag, Charles Tanguy, uit.60 Tanguy was er heilig van overtuigd dat Vredeling “is sincere in his belief that he may have to reduce the Dutch NATO role unilaterally if there is no timely, agreed NATO position.” Over dat spookbeeld had de ambassade “frequent discussions” gevoerd met de Nederlandse luchtmachtstaf. Bij luitenant-generaal Knoop en zijn naaste medewerkers bestonden grote zorgen (“deeply concerned”) over de uitkomst van de taakspecialisatiestudie: “since it could affect the very survival of the Royal Netherlands Air Force. They are convinced that failure to get a proper replacement for the Starfighter would have a severe impact on morale and prestige, and that it would result in a slow but steady deterioration of the Air Force as a viable force inevitably leading to its complete disbandment.”

Hoe kon de Nederlandse luchtmacht dat lot ontlopen? Voorop stond dat de luchtmacht wilde vasthouden aan de klassieke tactische luchtmachttaken op conventioneel en nucleair gebied. De nadruk zou moeten liggen op conventionele offensieve luchttaken “with a capability for limited air superiority and limited nuclear capability to include the entire battlefield support role.” Dit zou inhouden: grondsteun aan de eigen landstrijdkrachten, interdictie (“close and medium”), counter air, luchtoverwicht over alle vijandelijke toestellen (“general purpose and air superiority aircraft from the ground up to about 50,000 feet”) en een beperkte nucleaire capaciteit. Het luchtoverwicht zou in tijd en plaats beperkt zijn “only because of aircraft numbers, but not limited in aircraft capability.” De taken voor “deep penetration strike/attack” en voor “all weather air defense roles” zouden kunnen worden opgegeven.61 Voor dat soort veeleisende taken waren toestellen als de MRCA en de F-15 nodig. Het toestel dat de luchtmachttaken het best zou kunnen uitvoeren was in de ogen van de luchtmacht onbetwist de Northrop P-530

Cobra.

Tanguy pleitte ervoor dat de Verenigde Staten zich in de NAVO sterk zouden maken voor opneming van het wensenlijstje van de Nederlandse luchtmacht met betrekking tot de taken voor de opvolger van de Nederlandse Starfighter: “This position should aim at deterring any effort to force the Royal Netherlands Air Force to accept an aircraft of inferior or limited capability”. Was dat eenmaal gelukt, dan kon Vredeling worden geconfronteerd met “a consensus that the Royal Netherlands Air Force assume full responsibility for the specialized tactical roles listed above and we should put special emphasis on their ability to accomplish the air superiority role.”

Zo verdampte de oorspronkelijke gedachte achter het initiatief van Vredeling om de mogelijkheden van taakspecialisatie onder de loep te leggen. Zelfs het State Department was verbaasd over de “shrinkage of objectives”.62 Bij het verlenen van hand- en spandiensten aan de luchtmacht om de Starfighter door de Cobra te vervangen mocht niet worden vergeten “that Dutch specialization in aircraft and missions should include consideration of additional tasks the Dutch are willing to shoulder to permit equitable division of labor and costs.” Tanguy kreeg het advies dat hij “should underline as often as necessary that, as Minister of Defense Vredeling said during visit here, specialization study should not be viewed as a means for diminution of defense efforts by any country.” Vredeling zat in de tang: tussen zijn eigen luchtmacht en Washington.

Al tijdens de derde bijeenkomst van de ‘Air Sub-Group’, de werkgroep die op luchtmachtgebied de mogelijkheden tot taakspecialisatie onderzocht, was de klus geklaard. Op 26 september 1973, drie weken na de eerste bijeenkomst en een maand voor hun ‘dead-line’, bogen de leden van deze werkgroep zich over het ‘final report’. De werkgroep bestond uit vertegenwoordigers van België, Canada, Duitsland, Nederland, Groot-Brittannië, de Verenigde Staten, de Internationale Staf en de Internationale Militaire Staf van de NAVO alsmede SHAPE. Zoals door ambassadeur Spierenburg bepleit, was het voorzitterschap in handen van een vertegenwoordiger van de Internationale Militaire Staf van de NAVO.

Rumsfeld ontpopte zich als een krachtig voorstander van de door de Nederlandse luchtmacht gekozen aanpak. Hij leidde uit de inzet van de luchtmacht voor behoud van alle taken behalve luchtverdediging onder alle weersomstandigheden en de ‘deep penetration’-taak af dat zo een “greater overall Royal Netherlands Air Force air capacity than any other practical alternative” zou worden verkregen.63 De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Henry Kissinger volgde Rumsfelds inschatting tot op zekere hoogte, maar wilde het onderste uit de kan: “we remain concerned about the report’s lack of concrete discussion of Dutch compensation for dropping all-weather air defense and deep penetration missions.”64 Rumsfeld voelde er echter niets voor om de Nederlanders verder onder druk te zetten. Intussen had staatssecretaris Stemerdink al zijn voorkeur voor de Amerikaanse Cobra uitgesproken. Volgens Tanguy was Stemerdink in het ministerie van Defensie de “key decision maker”.65 Mede daarom richtte Rumsfeld zich rechtstreeks tot Secretary of Defense Jim Schlesinger. Rumsfeld gaf ruiterlijk toe dat van een echte taakspecialisatie geen sprake kon zijn. Bij de Europese landen ontbrak het aan politieke eenheid om dat tot stand te brengen. Veel regeringen waren daarom huiverig om van elkaar afhankelijk te zijn. Achter dat gebrek aan politieke wil en vertrouwen gingen bovendien “strong commercial pressures” schuil. De derde factor die taakspecialisatie belemmerde waren de militaire commandanten die liever vertrouwden op hun eigen vliegtuigen.66 Met wat tot dan toe was bereikt kon aan de Nederlandse problemen worden tegemoetgekomen. Wilde Schlesinger echt de weg inslaan naar een meer tastbare en uitgebreidere taakspecialisatie dan zou hij daarvoor de stuurgroep onder leiding van ambassadeur Spierenburg moeten inruilen voor “stronger leadership”.

Twee dagen later gooide Rumsfeld daar nog een schepje bovenop. Hij greep de vijfde en laatste bijeenkomst van de werkgroep aan om nog eens te waarschuwen voor te veel druk op de Nederlandse regering. Als de eisen voor een nieuw toestel nog verder zouden worden opgeschroefd of “if NATO insists that the Netherlands replace their Starfighters on a 1-for-1 basis or as SHAPE has suggested, on a greater than a 1-for-1 basis then aircraft units costs become much more important, and the chances the Dutch government might opt for cheaper aircraft are improved. It is strongly believed that the Dutch replacement decision will strongly influence the Belgian decision on their Starfighters, and subsequently the Dutch NF-5 and Belgian Mirage 5 replacement decisions; with other NATO and Mid-East nations following suit. Thus the importance of the Dutch decision far outweighs the number of aircraft involved

initially.”67 In gewoon Nederlands: als het eerste Nederlandse schaap over de dam is volgen er overal meer.

Schlesinger en ook minister van Buitenlandse Zaken Henry Kissinger waren kennelijk onder de indruk van Rumsfelds analyse en de daarin opgenomen sleutelrol voor de besluitvorming in Nederland over de vervanging van de Starfighter. Ze lieten de teugels enigszins vieren: