Binnenlands-politieke druk
9.2 Kwalijke proposities
Kort voor het Belgisch-Nederlands topoverleg ontmoette Piet Dankert Pierre François in Amsterdam. Datum: vrijdag 23 augustus 1974. Plaats van ontmoeting: het nieuwe kantoor van Jan Botterman, directeur van OFEMA, het ‘Office Francais d’Exportation de Matériel Aéronautique’. Bottermans taak was “de verkoop van de bij de OFEMA aangesloten fabrieken te bevorderen.”28 Tot deze bedrijven hoorde Avions Marcel Dassault, waarvoor Botterman zich het vuur uit de sloffen liep. Het was de achtste, wellicht zelfs negende ontmoeting tussen Piet Dankert en de 'tweede man' van de Dassault-fabrieken in anderhalf jaar tijd. François was niet alleen een belangrijke pleitbezorger voor de Mirage, maar ook een voor Dankert onmisbare informatiebron.
François deed op 23 augustus 1974 uitgebreid verslag van zijn gesprek, een dag eerder, met luitenant-generaal Herman Stokla van de luchtmacht. François schatte de kansen voor de
Mirage in Nederland niet hoog in. Juist de dag ervoor stond in NRC Handelsblad een uitvoerig
artikel, waarin Stokla ruimschoots werd geciteerd. "Het is niet denkbaar dat de Amerikanen een ander toestel zouden kiezen dan wij," was de wat cryptische uitspraak van Stokla over de magere kansen van de Viggen en de Mirage.29 Een keuze voor een Amerikaans toestel zou naar de mening van François rampzalig zijn. Stijgende energieprijzen en een sterk oplopende inflatie kostten de Europese landen handenvol geld. Bij een keuze voor een Amerikaans toestel zouden de Verenigde Staten de lidstaten van de Europese Unie deze crisis laten betalen, aldus François. Dankert werd op het hart gedrukt dat met de aanschaf van de Mirage Europa dat noodlot zou kunnen ontlopen.30
Botterman was niet aanwezig bij het onderonsje tussen zijn Franse opdrachtgever en het Nederlandse Tweede Kamerlid. Samen met zijn secretaresse boog hij zich op een andere verdieping van het kantoor over de opstelling van een gastenlijst voor een luchtvaarttentoonstelling in Farnborough. Toen Dankert op het punt van vertrekken stond liep Botterman het Kamerlid tegemoet. Bovenaan de trap op de eerste verdieping van het kantoor - zo beschreef Dankert later de gebeurtenissen - greep Botterman Dankert "op geagiteerde manier bij mijn arm en zei: "Piet, nu moet je François anderhalf miljoen vragen". Volgens Dankert had Botterman daar toen letterlijk de woorden "nu François vragen" en "anderhalf miljoen" gebruikt: “Ik heb op [Bottermans] voormelde woorden in het geheel niet gereageerd en ben naar huis gegaan, alwaar ik het gebeurde aan mijn vrouw heb verteld. Toen ik buiten [Bottermans] kantoor was gekomen, dacht ik: "Verdomme, nou begint het wéér."31
Dankert en Botterman leerden elkaar anderhalf jaar eerder, in januari 1973, kennen.32 Dankert bezocht die maand twee keer Botterman in diens Amsterdamse kantoor. In deze gesprekken kwam de Mirage uiteraard uitvoerig aan bod. Maar Botterman trok niet alleen alle registers open over de voordelen van het Franse gevechtsvliegtuig. Hij wilde ook graag van Dankert weten hoe hij deze voordelen over het voetlicht kon brengen bij de politieke leiding van het ministerie van Defensie en collega-parlementariërs van Dankert. In dit tweede gesprek, op 26 januari 1973, nam Dankert ruim de tijd om Botterman te adviseren “welke wegen hij daartoe zou moeten bewandelen.”33 Meteen daarop reageerde Botterman volgens Dankert met “Je hoeft dat natuurlijk niet voor niets te doen. Een aardig stukje grond in Zuid-Frankrijk zou best leuk
zijn.” Dankert nam dat aanbod niet serieus, maar Botterman hield vast en probeerde volgens Dankert hem opnieuw te verleiden tot het aannemen van steekpenningen. Als Dankert geen belangstelling had voor “een aardig lapje grond”, kon Botterman in ruil voor Dankerts hulp de kas van de Partij van de Arbeid spekken. Dankert had de indruk “dat het om enige tienduizenden guldens ging”.
Dankerts reactie was naar eigen zeggen afwerend. Hij moest “daar eerst met de heer Van der Louw [de toenmalige voorzitter van de Partij van de Arbeid André van der Louw] over praten”. Volgens Dankert had hij daarmee duidelijk laten blijken niet te zijn gediend van Bottermans voorstellen.
Botterman staakte daarop inderdaad enige tijd zijn in de ogen van Dankert irritante pogingen om de Mirage aan te prijzen. Botterman kon bij Dankert weing goed meer doen. Zo klaagde Dankert in januari 1974 bij François over de “opdringerigheid van Botterman”. Twee keer spraken ze elkaar tijdens een lunch voor een groter gezelschap in de T-Bird-Club op de hoogste verdieping van het Transavia-gebouw op Schiphol en een keer, op 2 juni 1973, maakte Dankert gebruik van een speciaal voor hem naar Schiphol gevlogen Mystère 20-vliegtuig om die dag de jaarlijkse vliegtuigshow op Le Bourget te bezoeken. Botterman vloog mee.
Op 17 januari 1974 bezocht Dankert het Dassaultkantoor in de Parijse voorstad Vaucresson.34 François bracht de bijna een jaar oude omkopingpogingen van Botterman volgens Dankert ter sprake: “[François] wist dat [Botterman] mij voorstellen had gedaan (“propositions” was het woord dat hij letterlijk gebruikte), maar dat ik daar niet op in moest gaan omdat dat uitermate gevaarlijk was. Hij zei mij dat wij dat soort aangelegenheden beter onder elkaar, op ons niveau, konden regelen. Hij zei mij dat zulks op absoluut veilige wijze kon geschieden en sprak in verband daarmee over nummerrekeningen in Zwitserland, die alleen bij de afzender en de ontvanger bekend kunnen worden.” Dankert ging niet in “op zijn voorzichtig gestelde opmerkingen”. In een ander verband schetste Dankert echter een afwijkend, veel gedetailleerder beeld van het aanbod dat François voor Dankert in petto had. François deed Dankert “de eerste suggestie van een bepaald aanbod”. Dankert wees dat niet van de hand: “Ik heb daarop gezegd dat wij daar nu niet over moesten praten, maar dat dat misschien later aan de orde kon komen. Ik dacht daarbij aan Amnesty International en de Commissie van Internationale Juristen.”35
Kort daarna deed François navraag naar de door Dankert genoemde Commissie van Internationale Juristen. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid wordt hier het toen net opgerichte Nederlands Juridisch Comité voor de Mensenrechten bedoeld. Het feit dat François navraag moest doen naar de precieze benaming van deze Nederlandse organisatie geeft aan dat Dankert in zijn contacten met Dassault veel verder is gegaan dan hij in het openbaar heeft doen voorkomen. Met het vinden van het bankrekeningnummer van Amnesty International had François minder moeite, maar de prille Nederlandse mensenrechtenorganisatie was financieel onbereikbaar voor de Franse vliegtuigfabrikant. Dankert speelde het spel mee: “Ik heb steeds de aanbiedingen op de lange baan geschoven, omdat ik van Dassault bijzonder interessante inlichtingen kreeg over het Amerikaanse vliegtuig. Zij lieten mij rapporten en brieven zien, die kennelijk gestolen waren, waarin onder andere werd gesproken over gebreken die de motor van de Amerikaanse vliegtuigen zou hebben. Omdat ik die inlichtingen niet wilde afsnijden, heb ik de contacten aangehouden.”
En dat warmhouden van deze contacten om zo niet verstoken te blijven van voor hem belangrijke informatie was zo langzamerhand veranderd in een benauwende greep van Dassault op Dankert: “Ik heb kort [na 23 augustus 1974] over mijn ervaringen gesproken met enkele leden van mijn fractie, maar daar wist men ook niet wat ik ermee aan moest. Ik heb er enige tijd over lopen dubben.”36
Op 30 augustus 1974 sprak Dankert de Nederlandse correspondent van het Franse dagblad Le
Monde, Philip Freriks, in Perscentrum Nieuwspoort. Freriks combineerde dit
correspondentschap met zijn functie als verslaggever voor het actualiteitenprogramma van de VARA Achter het Nieuws en publiceerde ook regelmatig in de Haagse Post. Dankert zat met een probleem, zo liet hij Freriks weten: hij had geen enkel bewijs in handen. Een week later, op 6 september 1974, spraken Dankert en Freriks uitvoeriger. Dit keer bij Piet Dankert thuis.37
Weer liet Dankert niet veel los: "zolang hij geen bewijzen op tafel kon leggen (er waren immers geen getuigen) vond hij het beter om de zaak voor zich te houden want een proces wegens smaad zou hij in zo'n geval verliezen en hij wilde nu juist Dassault 'erbij lappen'. Vandaar ook zijn weigering om in dat stadium voor de tv-camera's te verschijnen."
Freriks schreef naast een nieuwsverslag van de reis van Vredeling naar Parijs om daar over de vervanging van de Starfighter te spreken “een kadertje” met als kop ‘Compensation’.38 Half serieus, half badinerend roerde Freriks in dat artikel de verlokkingen van reizen naar Frankrijk, Zweden en de Verenigde Staten aan. Tegelijkertijd plaatste hij de opmerking dat dergelijke snoepreisjes en andere ‘pots-de-vin’ (steekpenningen) in Nederland zelden tot enig resultaat leidden. Desondanks waren parlementariërs grote geldsommen aangeboden in ruil voor hun steun aan een bepaald toestel. Als ze niet wilden horen van zulke ‘compensatie’, dan werd het aanbod gedaan om hun politieke partij financieel te steunen. Dankerts naam werd zorgvuldig vermeden.39 In zijn gesprek met Freriks noemde Dankert ook geen bedragen of andere, meer specifieke omschrijvingen van wat bij de omkooppogingen aan de orde was geweest.40 Veel wilde Dankert niet kwijt: Freriks schreef zijn kadertje grotendeels op de tast. “Dankert wilde wel wat kwijt, maar heeft me toen lang niet alles verteld”, zo stelde Freriks later vast.41
De opzet van Dankert was dat het artikel in Le Monde “het balletje in Frankrijk” aan het rollen zou brengen en dat “via Le Monde deze geschiedenis in Frankrijk zou worden opgerakeld.”42
Daarbij had hij ook zijn vizier gericht op België, waar allerlei verhalen de ronde deden over politici die voor hun steun aan de Mirage bedragen tussen de een en drie miljoen Franse Francs (350.000 tot 700.000 gulden) zouden hebben ontvangen. In zijn gesprek met Freriks vroeg Dankert dan ook om de Brusselse correspondent van Le Monde in te schakelen bij het uitspitten van deze kwestie.43 Maar het pakte voor Dankert anders uit. Hij was een gevaarlijk spel begonnen, zonder te beseffen dat hij in een enorm web verstrikt zou raken: “Ik ben in de berichtgeving van Le Monde erg teleurgesteld. In plaats van een artikel [dat zou leiden tot een Frans onderzoek] plaatste zij een klein roddelberichtje en daarna brak hier de herrie los.”
9.3 Herrie in Den Haag
Niet – zoals de opzet was - in Frankrijk of in België, maar in Den Haag sloeg het vuur in de pan. “Het leuke sfeerstukje over Den Haag ten tijde van de bittere strijd om de ‘order van de eeuw’ werd in eerste instantie door niemand als een spectaculaire onthulling gezien,” noteerde Freriks droogjes in een terugblik op de door hem zelf aangezwengelde affaire.44 Pas na twee dagen, op donderdag 12 september, kwam de vaart erin. De Waarheid, het dagblad van de Communistische Partij Nederland, rook als eerste Nederlandse krant onraad en stroopte de mouwen op. Onder de kop ‘Omkoping in Den Haag’ deed De Waarheid een greep uit het “het doorgaans gezaghebbend genoemde Franse dagblad Le Monde” en onthulde “dat het in onderonsjes [tussen Kamerleden en vertegenwoordigers van vliegtuigfabrieken] niet blijft bij het drinken van een borrel en het afsteken van een verkooppraatje.” De Waarheid vroeg zich af waarom de door “intriges van de grote wapenfabrikanten” belaagde Kamerleden “aan de omkooppogingen geen ruchtbaarheid hadden gegeven”. En uiteraard was De Waarheid ook geïnteresseerd in de politieke partijen, die in aanmerking kwamen voor een gift uit deze hoek.
Het bericht in De Waarheid sloeg op het Binnenhof in als een bom. De ondervoorzitter van de Vaste Commissie voor Defensie van de Tweede Kamer, Bas de Gaay Fortman, achtte “onmiddellijke bespreking” gewenst.45 Joop van Elsen, de voorzitter van de Vaste Commissie, bevond zich in het gezelschap van een parlementaire delegatie in Damascus. Van de meer dan twintig leden van de commissie spoedden zich zeventien naar de haastig bijeengeroepen vergadering.46 De Gaay Fortmans besluit om op stel en sprong bijeen te komen schoot bij veel leden in het verkeerde keelgat. Klaas de Vries, het VVD-kamerlid Ad Ploeg en merkwaardig genoeg ook de CPN-er Joop Wolff hadden eigenlijk geen behoefte aan uitgebreid napraten over de artikelen in Le Monde en De Waarheid. Volgens het Tweede Kamerlid van de Partij van de Arbeid Hans Kombrink zaten de Kamerleden hun tijd te verdoen. Zelfs als zou worden nagevraagd wie ooit zou zijn benaderd door vliegtuigfabrieken, dan zou hij twijfelen aan “het gewicht van de ontkenning”.
Het in alle haast bij elkaar roepen van de Tweede Kamerleden was een lelijke streep door Dankerts rekening. Dankert wist dat het een kwestie van tijd was totdat alle schijnwerpers zich op hem zouden richten. Dankert koos - bij gebrek aan bewijsmateriaal – er vooralsnog voor om stommetje te spelen. In de artikelen in Le Monde en De Waarheid was – daar wees hij fijntjes in de bijeenkomst op 12 september 1974 op – sprake van ‘leden’. De Vaste Commissie als zodanig was niet in het geding gebracht en had dus ook geen rol te spelen in deze kwestie. Oud-minister jonkheer Mauk de Brauw bestreed de laconieke stellingname van zijn collega’s. Hij vond de beschuldigingen dermate zwaar, dat hij het presidium van de Tweede Kamer in overweging wilde geven om een “juridisch onderzoek te bevorderen.”
Veel steun kreeg de DS’70-er niet. Willem Scholten, de latere minister van Defensie en vice-voorzitter van de Raad van State, twijfelde aan de juistheid van het bericht in Le Monde. Die krant had “de reputatie serieus te zijn, maar blijkt herhaaldelijk fout te zijn.” Hij zag dan ook niets in een verklaring van de commissie: “Ook geen verklaring is niet best, maar minder erg.” Dankerts collega en politieke geestverwant Klaas de Vries sloot zich daarbij aan. Om als commissie met een verklaring te komen, moeten “we eerst meer weten wat Le Monde weet.” Weer hield Dankert zijn kaken stijf op elkaar. Ook het VVD-Kamerlid Ploeg bemoeide zich met het gesteggel over de vraag of de commissie een reactie op de berichtgeving in Le Monde en De
Waarheid zou moeten geven. Hij vond zo’n reactie “geen taak voor de Commissie, maar een
zaak van individuele leden.” Daar sloten de meeste leden zich bij aan. Waarnemend voorzitter De Gaay Fortman werd op pad gestuurd om de massaal toegestroomde journalisten uit te leggen dat “het niet op haar weg ligt om [als commissie] commentaar te geven op beschuldigingen jegens derden, met name buitenlandse vliegtuigfabrieken.”47
De vraag of inderdaad Kamerleden waren benaderd met aanbiedingen voor luxereizen, geld voor henzelf of voor hun politieke partij leidde tot uiteenlopende reacties. Willem Scholten vond “het uiterst onwaarschijnlijk dat een bepaalde fabriek zich met zulke riskante praktijken zou inlaten.” Merkwaardig genoeg was Dankert buiten de vergaderzaal veel spraakzamer. In het
NOS-journaal op 12 september 1974 gaf hij toe dat hij persoonlijk wel eens in een situatie was
geraakt waarbij hij dacht: “Als ik nu nog iets verder ga, dan komt er wel iets uit.” Hij was nooit verder gegaan, zo liet hij daarop volgen. Maar hoe de vork in de steel zat, kon Dankert niet goed uitleggen: “Ik neem aan, maar dat is nooit geconcretiseerd, want dan zit je al in de sfeer van de omkoping, dat het wel om geld gegaan zal zijn…”48 Maar omkoping, nou nee. Het door hem zelf in de wereld geholpen bericht in Le Monde was volgens hem “een opgeblazen zaak”. Met zoveel heisa in Den Haag kwamen bij Wim Keja, lid van de Tweede Kamer voor de VVD en woordvoerder defensiepersoneelsbeleid van zijn fractie wat vage herinneringen naar boven. Op het moment dat De Gaay Fortman op 12 september 1974 besloot tot het bijeenroepen van de Vaste Commissie voor Defensie om de berichten over omkoping te bespreken haalde Keja thuis, in Landsmeer, zijn beste pak uit de kast. Keja was samen met zijn vrouw uitgenodigd
voor een ‘house-warming’ feest ten huize van fractievoorzitter Hans Wiegel aan de Amsterdamse Leidsegracht. Wiegel ontving daar alle leden van zijn fractie met hun partners. Bij Keja ging naar aanleiding van het telefoontje van griffier Hubert een luide bel rinkelen. Wanneer het nou precies was, kon Keja zich niet meer herinneren. Het was volgens hem begin 1973. In het House of Lords aan de Korte Poten in Den Haag was Keja uitgenodigd door Jan Botterman om onder het genot van een hapje en drankje de vele goede kanten van de Mirage te bespreken. Al snel merkte Botterman dat Keja nauwelijks geïnteresseerd was in de miraculeuze capaciteiten van de Mirage. Botterman schakelde over naar een veel algemener politiek onderwerp: de kansen van de VVD bij de eerstkomende verkiezingen. Keja veerde op en sprak begeesterd over de gunstige vooruitzichten voor de VVD. Dat kwam nou goed uit, was de reactie van Botterman: “Want Botterman voelt zich al sinds zijn kindsheid tot in al zijn vezelen een waarachtig liberaal, en de beginselen die hem nastaan, vindt hij in geen groepering als in juist nu de VVD. Heerlijk, deze bloei van het liberalisme, verzucht hij. Dient deze bloei niet met alle mogelijke middelen te worden bevorderd?”49
Bij Keja drongen de ware bedoelingen achter deze vraag niet meteen door. Botterman raasde in Keja’s herinnering door en verklaarde “best bereid te zijn zijn gesprekspartner zo’n dertigduizend gulden ter hand te stellen.” Pas toen brak Keja het gesprek af: “Maar dat kun je helemaal niet maken, man!”
In plaats van meteen naar Den Haag te vertrekken om aan de ingelaste vergadering van de Vaste Commissie voor Defensie deel te nemen pakte Keja de telefoon om zijn collega Ad Ploeg over het voorval met Botterman te informeren. Na het telefoongesprek vertrokken Keja en zijn echtgenote naar het feestje van VVD-fractievoorzitter Hans Wiegel. Ploeg spoedde zich naar de bijeenkomst van de Vaste Commissie voor Defensie, maar zweeg over wat Keja hem kort daarvoor had gemeld.
Het nieuws over mogelijke steekpenningen voor Tweede Kamerleden werd al snel volledig overschaduwd door de precies 24 uur later plaatsvindende gebeurtenissen op enkele honderden meters van het Binnenhof. Op vrijdag 13 september om 16.28 uur kwam bij de meldkamer van de Haagse politie in gebrekkig Nederlands het bericht binnen dat in de Franse ambassade aan het Smidswater “een Japanner met een pistool” was binnengedrongen. Drie leden van het ‘Japanse Rode Leger’ gijzelden vanaf dat moment elf medewerkers en bezoekers van de Franse ambassade, waaronder ambassadeur graaf Jacques Senard.
Op dinsdag 17 september, de dag van de ontknoping van de gijzeling, was het Prinsjesdag. De Gouden Koets bleef in de Koninklijke Stallen en koningin Juliana en prins Bernhard arriveerden bij de Ridderzaal voor het uitspreken van de Troonrede in een hofauto. Even daarvoor vroeg Piet Dankert belet bij de voorzitter van de Tweede Kamer, Anne Vondeling.
Bij de voorzitter van de Tweede Kamer tilde Dankert een tipje van de sluier op. Het begon nu een enkeling te dagen dat Dankert de bron van Le Monde was. Maar echt opening van zaken gaf hij nog steeds niet. Wilde dat ook niet zolang harde bewijzen ontbraken.
Na het gesprek met Dankert belde Vondeling met de vooraanstaande jurist Gerard Langemeijer. Deze adviseerde hem alle leden van de Tweede Kamer te vragen of zij waren benaderd met