• No results found

De Tweede Wereldoorlog

In document VU Research Portal (pagina 68-71)

Tabel 1: Aandeel openbaar en bijzonder onderwijs, 1920-1950

3.4 De Tweede Wereldoorlog

De Schoolraad was in 1940 samengesteld uit leden afkomstig uit het CNS, het GSV, de Unie ‘Een School met den Bijbel’ en de Vereniging van Christelijke Onderwijzers (VCO). De Duitsers gingen zich snel, zij het behoedzaam, bemoeien met het benoemingsbeleid van leerkrachten in het onderwijs. In 1941 kwamen ze met een verordening die voorzag in een noodzakelijke goedkeuring van het

benoemen van leerkrachten aan de scholen door de secretaris-generaal, J. van Dam. Het

benoemingsrecht, waarop de vrijheid van het bijzonder onderwijs rustte, was door de Grondwet van 1848 gewaarborgd. Dit grondrecht stond op het spel toen de Duitsers het Nederlandse onderwijs wilden transformeren naar de ideologie van het nationaalsocialisme van Hitler-Duitsland.52

De Schoolraad en de hervormde vereniging CVO waren van mening dat verzet geboden was. Beiden zochten steun bij de katholieke onderwijsorganisatie, maar die wees dit af. De verordening leek de katholieken te onschuldig. Ze kwam neer op een goedkeuring door de secretaris-generaal van een voordracht bij benoemingen en van een gegeven ontslag. Het ging de Schoolraad en het CVO echter om het principe. Het recht van ouders werd aangetast. Hierop kwam Secretaris-generaal Van Dam met een verzachtende toelichting. Het CVO nam hier genoegen mee en wilde de opgestelde

48 Rietveld-van Wingerden, Miedema, ‘Jan Waterink’, Vier grondleggers van de psychologie, 248-249.

49 Bakker, Noordman en Rietveld-van Wingerden, Vijf eeuwen opvoeden in Nederland, 522-523.

50 W.E. Gerritsma, Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het Gereformeerd

Schoolverband (1906-1956)/samengest. in opdracht van de Commissie van uitvoering van G.S.V. (Utrecht 1957)

25-26.

51 E. van S., ‘De Christelijke School’, Gereformeerd Gezinsblad 5 (18 september 1948) 1.

verklaring van niet-naleving niet meer ondertekenen. De Schoolraad kwam alleen te staan en raakte verdeeld. Uiteindelijk werd in mei 1942 bij meerderheid besloten de secretaris-generaal mee te delen dat de Schoolraad bezwaren had tegen de verordening, maar dat de raad zich onder de gegeven omstandigheden zou verplichten tot naleving, tenzij de overheid bij toepassing in strijd zou handelen met de richting en beginselen van hun scholen.53

Volgens T.M. Gilhuis, die lang werkzaam was bij het GSV, zwichtte de Schoolraad hiermee voor de Duitse druk door een formalistisch onderscheid te maken tussen het Schriftuurlijke beginsel en het afgeleide beginsel van vrijheid tot benoeming.54 Voor J.J. Hangelbroek, secretaris van de Schoolraad, was deze beslissing moeilijk te verteren. Hij had gemaand tot verzet tegen de Duitse benoemingsverordening. Volgens historicus J.C.H. de Pater had Hangelbroek het gelijk aan zijn kant, maar na de berusting van eerst de katholieken en daarna het CVO kwam er in de Schoolraad zoveel onzekerheid, dat het voor de raad onmogelijk was pal te blijven staan. Dat Hangelbroek het juist had gezien, bleek toen nog geen jaar later een uitbreiding op de verordening volgde, waarbij de

secretaris-generaal toch de beslissing in handen kreeg bij de afwijzing van de voordrachten. Het was de tactiek van de nationaalsocialisten om stap voor stap te werk te gaan.55 Het moedig optreden van Hangelbroek was opgemerkt en had hem na de oorlog in 1945 bijna een ministerschap voor

onderwijs opgeleverd, maar deze post werd echter op het laatste moment aan iemand anders gegund.56

De illegale pers sprak schande van de capitulatie door de Schoolraad en riep de schoolbesturen op het advies niet te volgen. Toen de Duitsers nog geen halfjaar later met

aanvullende verordeningen kwamen ten aanzien van de benoemingen, bood de Schoolraad en ook het CVO in een verklaring alsnog verzet, waarop de Schoolraad en het CVO werden verboden. De ondertekenaars van de verklaring en vooraanstaande bestuursleden werden gevangengezet. Bijna alle schoolbesturen volgden het advies van de Schoolraad en het CVO op, door te verklaren aan de secretaris-generaal dat ze tot niet-naleving van de verordening waren gedwongen.57 Deze

verzetshouding werd niet gevolgd door een aantal bevindelijk-gereformeerde scholen onder leiding van Kersten, die waren aangesloten bij de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs.58 A. Janse, gereformeerd schoolhoofd van Biggekerke, volgde evenmin.59 Janse genoot aanzien binnen enkele Zeeuwse schoolbesturen en werd later binnen vrijgemaakte onderwijskring gewaardeerd

53 De Pater, Het schoolverzet, 58-68.

54 Gerritsma, Gedenkboek Gereformeerd Schoolverband, 42-58.

55 De Pater, Het schoolverzet, 68.

56 Langeveld, De man die in de put sprong. Willem Schermerhorn, 1894-1977, 206.

57 De Pater, Het schoolverzet, 150 en 156.

58 Golverdingen, ‘Een eigen weg’, 46, 48-49.

59 G. van Dijk, Het concrete is het wezenlijke. Het denken van A. Janse van Biggekerke (1890-1960) over Gods

vanwege zijn concrete toepassing van orthodoxe Bijbelse standpunten. Volgens onderzoeker De Pater was de onderwijzersvereniging VCO de onmisbare schakel gebleken in het onderwijsverzet, omdat zij het verzet – ondanks alle gevaren – stimuleerde onder het personeel. De onderwijzers stonden daarmee in de vuurlinie.60

De opheffing van de Schoolraad deed ook het schoolraadexamen vervallen. Daarop besloot het hoofdbestuur van het CNS om een nieuw examen in te stellen, waarvoor het GSV werd benaderd om samen te werken. Toen dit bekend werd, deed de Raad voor Kerk en School, die door de

Hervormde synode op 16 mei 1942 in het leven was geroepen, een verzoek om aan te mogen sluiten. Deze nieuwe raad wilde de belangen van het CVO voortaan behartigen, omdat het verband voor Christelijk Volksonderwijs in 1942 door de Duitsers was verboden vanwege het schoolverzet. Bovendien paste dit in het streven van de Hervormde Kerk om meer present te zijn in de

samenleving, als reactie op de Duitse bezetting. Het CNS en het GSV wilden echter aanvankelijk niet samenwerken met een kerkelijk gelieerde instantie. Deze Raad voor Kerk en Schoolwas niet uit het schoolwezen ontstaan, maar stond onder leiding van een synode. Volgens J. van der Waals, oud-secretaris van het GSV, ‘was er nood, en het samengaan van het Christelijk Onderwijs had iets aantrekkelijks. Daarom, er werd besloten tot samenwerking met den Raad, natuurlijk alleen voor zoover het het examen betrof.’61

Zo kwam er een, uit nood geboren, diploma voor heel het protestants-christelijk onderwijs. Daarop bleef een afzonderlijke aantekening voor Geloofsleer mogelijk, één van het CNS en GSV, die hierin samenwerkten, en één van de hervormde Raad. Toen de Schoolraad na de oorlog weer actief werd, was er een nieuwe situatie ontstaan. In de oorlog was afgesproken dat de samenwerking van tijdelijke aard zou zijn, maar de werkelijkheid van 1946 leerde dat er nu vijf organisaties waren op het terrein van het protestants-christelijk onderwijs: de Schoolraad, CNS, GSV, de hervormde Raad voor Kerk en School, en het herleefde CVO.De nauwe samenwerking tussen CNS en GSV werd uitgebreid met het hervormde Christelijke Volksonderwijs, niet zonder bedenkingen van de kant van het GSV. De tegenstellingen tussen gereformeerd en hervormd waren door de oorlogsjaren minder scherp geworden, waardoor het voorkwam dat hervormde scholen zowel bij de Schoolraad als bij het CVO waren aangesloten.62

Het GSV maakte in de periode van 1920 tot 1950 een periode van bloei door. Het werd een stabiel verband van gereformeerde scholen. Het kende goede gereformeerde kweekscholen en een Diploma voor het Christelijk Onderwijs met een eigen aantekening voor het vak Geloofsleer. De eigen

60 De Pater, Het schoolverzet, 102-116; Langedijk, De geschiedenis van het protestants-christelijk onderwijs, 361-375.

61 Van der Waals, Het Gereformeerd Schoolverband van zijn 25- tot zijn 40-jarig bestaan, 33.

christelijke school was volgens Waterink een vereiste om ouders bij te staan bij hun opvoedingstaak. De gereformeerde school diende in het verlengde te liggen van de opvoeding thuis. Het gezin bleef in de opvoeding het belangrijkst. In de vormgeving moest de school als werkgemeenschap gaan lijken op het gezin: geen strenge differentiatie in klassen en leeftijdsgroepen. Het GSV stond met Waterink niet afwijzend tegenover didactische vernieuwingen, omdat het klassikale onderwijs niet paste bij de ontwikkeling van de eigen aard van het kind. De opvoedingsleer van Waterink bleef sterk gefundeerd op religieuze overtuigingen. Het kwam niet tot een verdere doorontwikkeling. Het GSV

professionaliseerde onder leiding van Waterink door vooral de samenwerking niet te schuwen en mede daardoor speelde het verband een rol in het debat over de noodzakelijk geachte

onderwijsvernieuwing. Deze samenwerking en de deelname aan het debat, gevoed door de ervaringen in de Tweede Wereldoorlog en de Doorbraak, riepen intern wel enige weerstand op.

4.NOODZAKELIJK GEACHTE ONDERWIJSVERNIEUWING

In document VU Research Portal (pagina 68-71)