• No results found

Een erkende richting

In document VU Research Portal (pagina 122-125)

Tabel 1: Aandeel openbaar en bijzonder onderwijs, 1920-1950

4. Het ontstaan van landelijke organisaties voor het vrijgemaakt onderwijs, 1950-1970 onderwijs, 1950-1970

4.2 Een erkende richting

Het Koninklijk Besluit van 11 mei 1960 gaf ruimte aan het idee dat het vrijgemaakt onderwijs als aparte richting beschouwd zou kunnen worden, zonder dit overigens zo expliciet te stellen. Deze ruimte (als stroming op geestelijk terrein) werd geëxpliciteerd door een uitspraak van een andere rechtsgang, die ook in Wezep liep. Dat betrof het bezwaar van een aantal ouders tegen het besluit van de gemeenteraad van Oldebroek om niet over te gaan tot het vergoeden van de reiskosten van hun kinderen van en naar Hattem en Kampen. Elke gemeente was daartoe op grond van artikel 13 van de Lager-onderwijswet van 1920 verplicht als het ging om de naastbij gelegen school van de gewenste richting. Verscheidene gemeentebesturen, waaronder dus de gemeente Oldebroek, wilden het leerlingenvervoer naar de vrijgemaakte streekscholen niet bekostigen, omdat ze van mening waren dat het vrijgemaakt onderwijs niet onderscheidend genoeg was ten opzichte van het bestaande christelijk onderwijs op gereformeerde grondslag in de eigen woonkern. Ze waren van mening dat de Lager-onderwijswet van 1920 werd misbruikt. Het zou leiden tot een grote versnippering. Het artikel 13 stelde:

indien het betreft het bezoeken van een bijzondere school voor gewoon, voortgezet gewoon of uitgebreid lager onderwijs, moet de woning van de leerlingen meer dan vier kilometer van

de school, waar het voor hen gewenste onderwijs gegeven wordt, verwijderd zijn en door de ouders, voogden of verzorgers der leerlingen schriftelijk zijn verklaard, dat zij tegen de richting van het onderwijs van alle zodanige scholen, gelegen binnen de afstand van vier kilometer van de woning der leerlingen, overwegende bezwaren hebben;59

De definitieve uitspraak over deze vergoedingskwestie volgde eveneens in een Koninklijk Besluit, op 28 december 1960.60

Dit besluit kende de tegemoetkoming in de kosten van vervoer toe en koppelde die aan een onderscheidende richting:

 Overwegende dat de appellanten bij hun verzoek om vergoeding van de kosten van vervoer van hun kinderen naar de Gereformeerde school voor gewoon lager onderwijs te Kampen, c.q. naar de Gereformeerde school voor gewoon lager onderwijs te Hattem, schriftelijk hebben verklaard overwegende bezwaren te hebben tegen de richting van het onderwijs van alle binnen een afstand van 4 km van hun woning gelegen bijzondere scholen; (…)

 dat de onderwerpelijke scholen van verschillende rechtspersonen uitgaan en blijkens hun statuten de scholen te Hattem en Kampen een zeer nauwe binding hebben met de

Gereformeerde Kerken, onderhoudende artikel 31 K.O. (vrijgemaakt) ter plaatse, terwijl zulks ten aanzien van de vereniging, waarvan de school te Wezep uitgaat, niet het geval is;

 dat onder deze omstandigheden en mede gelet op het verhandelde in de openbare vergadering van de Afdeling van de Raad van State voor de Geschillen van Bestuur, temeer nu de richting de bezwaarde ouders niet meer aanvaardbaar is, moet worden aangenomen, dat bij het onderwijs aan de scholen te Hattem en Kampen enerzijds en het onderwijs aan de school te Wezep anderzijds sprake is van een verschil in richting, als bedoeld in artikel 13, tweede lid, onder b der wet;

 dat, gezien het vorenstaande, alsnog nagegaan dient te worden in hoeverre de appellanten, rekening houdende met hun financiële draagkracht, voor een tegemoetkoming, als door hun gevraagd in aanmerking komen;61

Bij dit Koninklijk Besluit van 28 december 1960 werd vastgesteld dat een school die gebonden is aan de Gereformeerde Kerken onderhoudende artikel 31 van de kerkorde, van een andere richting is dan een school voor gereformeerd onderwijs. De rechter baseerde de erkenning van het vrijgemaakt

59 Lager Onderwijswet 1920, artikel 13, sub 2b.

60 Nationaal Archief Den Haag, KdK, [2.02.30], nr. 11185, KB 28 december 1960, nr. 95, 1.

onderwijs als eigen richting naast de andere erkende richtingen in Nederland op een definitie uit het KB van 15 mei 1933.62 De vrijgemaakte scholen waren nu als zelfstandige richting erkend, vanwege hun statutaire relatie met de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt).

Het LVGS beklemtoonde vervolgens dat de vrijgemaakte scholen een nauwe binding moesten hebben met de Gereformeerde Kerken onderhoudende artikel 31 K.O. (vrijgemaakt).63 Dit

kerkgebonden criterium moest daarom in de praktijk vormgegeven worden door de eis dat leden van de schoolvereniging, leerlingen en medewerkers van de school lid moesten zijn van één van deze vrijgemaakt kerken. Het LVGS vermeldde in 1960 verheugd dat het ministerie van Onderwijs per 1 mei 1959 op basis van deze erkenning had besloten zijn medewerking te verlenen aan de

schoolstichting te Wezep.64

Sinds 1960 ligt de definitie van het gereformeerd-vrijgemaakt onderwijs in jurisprudentie vast: een gereformeerd-vrijgemaakte school is een school die een nauwe binding heeft met de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt).65 Het wettelijk kader voor de bekostiging van de scholen en het leerlingenvervoer was daarmee geregeld. De voorstanders van het vrijgemaakt onderwijs wisten adequaat gebruik te maken van de ruime mogelijkheden die de wetgever bood. Het grondwettelijk onderwijscompromis van 1917 en de onderwijswet van 1920 hadden geen nieuwe leerstellige onderwijsrichtingen naar de toekomst uitgesloten. De vrijgemaakte onderwijsjurisprudentie die hierop volgde, wees dit uit. Het behaalde resultaat was een knappe prestatie. De oude wens uit 1951 om aan te tonen dat het vrijgemaakt onderwijs andersoortig was, dan het protestants-christelijk, werd daarmee vervuld. Deze situatie voedde wel de aanwezige spanningen binnen de vrijgemaakte kerken. De kwestie-Wezep werd door de voorstanders beschouwd als een ethisch conflict, een geloofsdaad. De strijd voor erkenning kreeg daarmee een kerkelijke rechtvaardiging, terwijl velen binnen de vrijgemaakte kerken dit radicale streven niet deelden. In de verdere vormgeving van het vrijgemaakt onderwijs, wettelijk gesteund door deze overheidserkenning, namen de spanningen binnen de vrijgemaakte kerken toe. Tegelijk vormde deze erkenning een goede basis om het vrijgemaakt onderwijs verder uit te bouwen.

62 Het vrijgemaakt onderwijs ging uit van een van de richtingen welke zich in het Nederlandse volk op geestelijk terrein openbaart (vastgesteld KB 1933), als in rechte erkende richting, naast de protestantse richting.

63 Archief LVGS, [B.1], Verslag van de jaarvergadering op 8 april 1961 te Zwolle, 5.

64 LVGS, Mededelingen 3 (1960) 15; ‘Toch vergunning Geref. School Wezep’, Gereformeerd Gezinsblad 16 (1969) 14 juni 1960, 3.

65 Volgens E.B. Vonkelman, werkzaam geweest bij het LVGS, was de erkenning van de vrijgemaakte richting in 1960 min of meer ‘toevallig’ tot stand gekomen. De feitelijke erkenning van de richting was niet voorafgegaan door een brede discussie of gezamenlijke grondslagbepaling, in: http://www.lvgs.nl/portfolio/identiteit/. E.B. Vonkelman, ‘Identiteit in twee stappen’. Rede uitgesproken op de International Conference of Reformed Education (Zwolle 2004) 5.

5.VERDERE VORMGEVING VAN HET VRIJGEMAAKT ONDERWIJS

In document VU Research Portal (pagina 122-125)